nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP
Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet tot wijziging
van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (aanpassing regime ter zake van de
afkoop van verplichtingen tot alimentatie of tot verrekening van pensioenrechten
bij echtscheiding tegen een lijfrente).
De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden
waarop het rust.
En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.
's-Gravenhage
2 november 1998
Beatrix
nr. 2
VOORSTEL VAN WET
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de fiscale
behandeling van de afkoop van verplichtingen tot alimentatie of tot verrekening
van pensioenrechten bij echtscheiding tegen een lijfrente aan te passen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der
Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en
verstaan bij deze:
ARTIKEL I
In artikel 26b van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 wordt, onder vernummering
van het derde lid tot vierde lid, een lid ingevoegd, luidende:
3. Het eerste lid, eerste volzin, is met betrekking tot artikel 45, eerste
lid, onderdeel h, niet van toepassing indien de belastingplichtige tegen storting
van een koopsom bij een verzekeraar als bedoeld in artikel 45, zevende lid,
onderdeel a, onder 1:
a. ter zake van afkoop van de verplichting tot het doen van periodieke
uitkeringen en verstrekkingen als bedoeld in artikel 30, eerste lid, onderdeel
b, ten behoeve van zijn echtgenoot of gewezen echtgenoot een lijfrente als
bedoeld in artikel 45, zesde lid, bedingt waarvan de termijnen direct ingaan,
toekomen aan die echtgenoot of gewezen echtgenoot en uiterlijk eindigen bij
overlijden van die echtgenoot of gewezen echtgenoot, of
b. in het kader van echtscheiding of scheiding van tafel en bed ter zake
van het voldoen aan de verplichting tot verrekening van pensioenrechten ten
behoeve van zijn echtgenoot of gewezen echtgenoot een lijfrente als bedoeld
in artikel 45, eerste lid, onderdeel g, onder 1, 2, 3 of 4, bedingt waarbij
die echtgenoot of gewezen echtgenoot voor de toepassing van artikel 45, eerste
lid, onderdeel g, wordt aangemerkt als de belastingplichtige.
Voor de toepassing van artikel 25, eerste lid, onderdeel g, onder 1, en
artikel 45c wordt de in de eerste volzin bedoelde koopsom voor de lijfrente,
bedoeld in onderdeel a, aangemerkt als premie voor een lijfrente als bedoeld
in artikel 45, eerste lid, onderdeel g, worden de lijfrenten, bedoeld in onderdeel
b, aangemerkt als lijfrenten als bedoeld in artikel 45, eerste lid, onderdeel
g, en wordt de in de eerste volzin bedoelde echtgenoot of gewezen echtgenoot
aangemerkt als de verzekeringnemer van de aldaar bedoelde lijfrenten.
Ingeval de lijfrente niet meer voldoet aan de in de eerste volzin gestelde
voorwaarden is artikel 45c van overeenkomstige toepassing.
ARTIKEL II
Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 1999.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat,
aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Financiën,