26 271
Wijziging van de regeling van het DNA-onderzoek in strafzaken

nr. 34
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 25 februari 2002

De vaste commissie voor Justitie1 heeft op 5 februari 2002 overleg gevoerd met minister Korthals van Justitie over:

– de brief van de minister van Justitie d.d. 5 december 2001 inzake DNA-onderzoek bij ex-gedetineerden (J-01-1091);

– de brief van de minister van Justitie d.d. 23 januari 2002 inzake het rapport «Vrijwillige deelname aan DNA-onderzoek» (26 271, nr. 33).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Nicolaï (VVD) benadrukt dat het overgrote deel van de misdrijven gepleegd wordt door mensen die al eerder een misdrijf hebben begaan. Daarom is een zo goed mogelijk gevulde DNA-bank van wezenlijk belang. Iedereen die eerder een serieus misdrijf heeft gepleegd, zou daarin opgenomen dienen te worden. Het helpt bij opsporing en het werkt preventief. Als de mensen weten dat hun gegevens zijn opgeslagen, zullen zij zich wel degelijk bedenken voordat zij weer tot een misdrijf overgaan. De VVD heeft dan ook het voortouw genomen om ervoor te zorgen dat die DNA-bank zoveel mogelijk gevuld wordt. De discussie richt zich nu vooral op het opnemen van DNA-materiaal van voormalig gedetineerden en TBS'ers. Vooral het drama in Groningen waar ex-TBS'er Willem van E. drie prostituees heeft vermoord, heeft die discussie weer doen oplaaien. D66, die zich bij de behandeling van de begroting van Justitie nog tegenstander van het opnemen van DNA-gegevens van ex-gedetineerden toonde, blijkt opeens wel voor dit plan te zijn. Dat betekent dat een meerderheid in de Kamer vóór is en dat is een goede reden om nader met het kabinet te spreken. Is het kabinet bereid om in ieder geval voorbereidende stappen te nemen om de mogelijkheid te creëren dat iemand verplicht kan worden DNA-materiaal af te staan? De heer Nicolaï hoopt werkelijk dat het kabinet bereid is die stap te zetten, maar mocht het kabinet anders besluiten, dan wordt indiening van een initiatiefwetsvoorstel overwogen.

De heer Van de Camp (CDA) sluit zich aan bij de vragen van collega Nicolaï en toont zich teleurgesteld over de inhoud van de brief van 5 december 2001. De minister zegt daarin eigenlijk dat hij op dit moment niets wil doen met betrekking tot de mogelijkheid van het afnemen van DNA-materiaal bij ex-gedetineerden en stelt voor daarop terug te komen bij de behandeling van het wetsvoorstel DNA-onderzoek bij veroordeelden. Natuurlijk kan de Kamer een amendement indienen teneinde ook deze mogelijkheid in die wet opgenomen te krijgen. Het is echter veel gemakkelijker en waarschijnlijk wetstechnisch ook beter als dit op voorhand in het wetsvoorstel wordt opgenomen.

Het rapport «Vrijwillige deelname aan DNA-onderzoek» dateert van september 2001. In het blad van de Orde van advocaten staat dat de orde reeds op 2 juli 2001 een advies heeft uitgebracht over het wetsvoorstel DNA-onderzoek bij veroordeelden. Wanneer wordt het wetsvoorstel bij de Kamer ingediend?

Er dient op een gegeven moment gesproken te worden over het maatschappelijk belang van tegengaan van recidive. Natuurlijk hoeft niet voor iedere winkeldiefstal DNA-materiaal worden afgenomen, maar kunnen de categorieën waarover gesproken wordt in het wetsvoorstel DNA-onderzoek bij veroordeelden, ook niet worden toegepast op ex-gedetineerden dan wel op mensen die een maatregel opgelegd hebben gekregen en die ook is uitgevoerd? Het gaat dan om de zware geweldsdelicten, zware recidiverende plegers en de recidiverende zedendelinquenten. Men moet bereid zijn een discussie te voeren over de vraag of ex-gedetineerden niet alsnog verplicht kunnen worden om DNA-materiaal af te staan.

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA) is de mening toegedaan dat DNA-onderzoek in het kader van strafrechtspleging waardevol kan zijn maar dat het verkeerd is te veronderstellen dat het dé oplossing is voor een aantal problemen. Het gewone recherchewerk blijft onverkort belangrijk. DNA-onderzoek is niet de panacee voor alle problemen. Er is sprake van foutenmarges en bovendien moet men zich afvragen wat nuttig en haalbaar is.

Bij de behandeling van het wetsvoorstel DNA-onderzoek bij veroordeelden moeten de argumenten heel uitgebreid gewisseld worden. Uiteindelijk gaat het in het strafrechtsysteem om een balans tussen enerzijds het zo efficiënt en effectief mogelijk inzetten van alle verantwoorde opsporingsmiddelen en anderzijds wat volgens het rechtstatelijk gehalte acceptabel is. Inbreuk op de lichamelijke integriteit is vanwege de huidige methoden tot afname van DNA-materiaal kleiner dan voorheen, vandaar dat er veel meer gebruik van gemaakt kan worden. Maar er moet op een gegeven moment een einde komen aan het zijn van gedetineerde. Niet voor niets geldt in het rechtssysteem het principe van de verjaring. Het afnemen van DNA-materiaal bij ex-gedetineerden acht zij dan ook een stap te ver. Hoe wordt bepaald wie daarvoor in aanmerking komen? Is er geen sprake van zekere willekeur als de tenuitvoerlegging van de straf later is aangevangen dan de oplegging? Als met de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden de mogelijkheid geopend wordt om DNA-onderzoek te verrichten bij gedetineerden, zal uiteindelijk het aantal ex-veroordeelden waarvan nog geen gegevens beschikbaar zijn nul worden. Het voorstel van de minister om bij gedetineerden of mensen die op een andere wijze hun straf uitzitten op basis van vrijwilligheid DNA af te nemen, spreekt haar wél aan. Is er al enig inzicht in de wijze waarop het materiaal zal worden afgenomen, door wie en op welke manier wordt getracht fraude te beperken? Het gaat immers om zeer persoonsgebonden materiaal en daarom moet koste wat kost voorkomen worden dat het fout gaat want dan zijn de gevolgen niet te overzien. Kan ook nader worden ingegaan op de begrotingsgegevens? En zal er sprake zijn van schriftelijke toestemming? Ook valt niet uit te sluiten dat ex-TBS'ers en ex-gedetineerden op vrijwillige basis DNA-materiaal zullen afstaan, al was het maar ter bescherming van zichzelf. Wat vindt de minister van de mogelijkheid tot vrijwillige afname?

Mevrouw Swildens sluit niet uit dat in het kader van nabehandelingen of van nazorg door hulpverleners vrijwillige afgifte van DNA-materiaal aan de orde zou kunnen worden gesteld. In het debat over het wetsvoorstel DNA-onderzoek bij veroordeelden, waarin ook sprake is van een zekere terugwerkende kracht, zal op basis van argumenten bezien worden in hoeverre daarin kan worden meegegaan. Niemand vindt het echter wenselijk dat bij iedereen DNA-materiaal wordt afgenomen. De PvdA heeft tot nu toe de grens gelegd bij diegenen die zich schuldig maken aan een strafbaar feit en daarvan verdacht zijn.

Antwoord van de minister

De minister wijst op de Wet verruiming van DNA-onderzoek in strafzaken die 1 november 2001 in werking getreden is, op het nog komende voorstel met betrekking tot persoonskenmerken en op het wetsvoorstel DNA-onderzoek bij veroordeelden. De vraag of het laatstgenoemde wetsvoorstel niet onmiddellijk zou moeten gelden voor degenen die in de gevangenis zitten of TBS hebben, is voorgelegd aan de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak en aan het College van procureurs-generaal. Het conceptwetsvoorstel is in april 2001 ter kennisname naar de Kamer gezonden. Er bleken nogal wat verschillen van mening te bestaan over de vraag, of die onmiddellijke werking inderdaad tot de mogelijkheden zou moeten behoren. De Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak was van oordeel dat dit strijdig is met artikel 7 van het EVRM omdat het gezien zou moeten worden als een extra straf. Het College van procureurs-generaal was van oordeel dat het in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM omdat dit artikel vereist dat een inbreuk op de privacy van burgers voorzienbaar moet zijn; men had dus tevoren moeten weten dat DNA zou worden afgenomen als men veroordeeld werd. Vanwege deze verschillen van mening is nog de mening gevraagd van twee andere deskundigen en hun oordeel wordt bij het wetsvoorstel gevoegd. De minister heeft in deze adviezen geen aanleiding gezien af te zien van de directe werking zoals in de motie-Nicolaï c.s. (26 271, nr. 26) is gevraagd. Het wetsvoorstel zal naar verwachting 8 februari in het kabinet aan de orde komen waarna het onmiddellijk naar de Raad van State zal gaan. Als een verplichte DNA-afname al moeilijk ligt bij veroordeelden, zal het principieel nog extra moeilijk liggen bij afname bij ex-veroordeelden. De minister heeft principiële bezwaren. Het gaat hier om mensen die niet anders behandeld dienen te worden dan gewone burgers, zij hebben immers hun straf uitgezeten en bovendien kan men iemand geen misdrijven nadragen nadat de veroordeling totaal uitgezeten is. Bovendien leidt het tot inperken van de privacy en daarmee moet zeer voorzichtig worden omgegaan. Als deze mensen echt willen resocialiseren en afstand nemen van hun verleden, zou het afnemen van DNA en het opgenomen zijn in een dergelijke databank wel eens effect kunnen hebben op hun gedrag. Ook artikel 1 van het Wetboek van Strafvordering speelt hierbij een rol. Een van de praktische bezwaren is bijvoorbeeld dat iemand die al tien jaar ex-veroordeelde is, in de maatschappij leeft, vrouw en kinderen heeft, op een gegeven moment een brief krijgt met de mededeling dat hij verplicht is zich te melden voor DNA-afname vanwege iets wat hij in het verleden gedaan heeft. Het is niet louter denkbeeldig dat zo'n brief door andere mensen wordt geopend met alle vervelende consequenties van dien. Los daarvan is het ongelooflijk kostbaar en ingewikkeld om al die veroordeelden weer te vinden. Verder zijn er de financiële consequenties. Bij het wetsvoorstel DNA-onderzoek bij veroordeelden gaat het om een behoorlijk bedrag. Als men bovendien niet weet waar de mensen wonen, de mensen zich niet uit zichzelf melden en zij opgehaald moeten worden door de politie wanneer zij niet willen meewerken, gaan daarmee enorm hoge kosten gepaard. De minister acht het ook niet verstandig om onderscheid binnen de groep te maken. In Duitsland moet de officier van justitie duidelijk maken dat hij van een bepaalde veroordeelde wegens gevaar voor recidive et cetera een DNA-test wil laten doen. Ook dat geeft ongelooflijk veel kosten.

Het is inderdaad waar dat met het beschikbaar zijn van DNA-gegevens allerlei onderzoeken sneller gedaan kunnen worden en dat bespaart natuurlijk kosten. Daartegenover staat dat als de databank enorm wordt uitgebreid, deze ook gegevens zal bevatten van mensen die geen nieuwe misdrijven meer begaan en er fouten gemaakt zullen worden. DNA-onderzoek lost echt niet alles op. De minister blijft zijn principiële en praktische bezwaren houden. Voor een vrijwillige afname gelden dezelfde praktische bezwaren en in mindere mate de principiële bezwaren. De minister toont zich evenwel ook hiervan geen voorstander. Het is hem niet helemaal duidelijk hoe een en ander in de Kamer ligt. De heer Dittrich schijnt inderdaad gezegd te hebben dat hij zich in de richting van de heer Nicolaï bewoog, maar later heeft hij te kennen gegeven meer voor vrijwillige afname te voelen. Omdat de ontwikkelingen zeer snel gaan, wil de minister wel blijven meedoen aan de discussie. Als het wetsvoorstel voor DNA-afname bij veroordeelden voor advies naar de Raad van de State gaat, zal hij eveneens de principiële vraag of er bij DNA-afname bij ex-veroordeelden sprake kan zijn van strijdigheid met artikel 7 en/of artikel 8 van het EVRM voorleggen. Ook zal de Raad van State worden gevraagd hoe een en ander zich verhoudt tot artikel 1 van het Wetboek van Strafvordering en tot de Grondwet. Op die manier gaat er in ieder geval geen tijd verloren. Als de Raad van State tot de conclusie komt dat er geen sprake is van strijdigheid, moet er nog wel gesproken worden over de beleidsmatige en praktische bezwaren.

Nadere gedachtewisseling

De heer Nicolaï (VVD) constateert met genoegen dat de fractie van de PvdA het idee om op basis van vrijwilligheid DNA af te nemen bij voormalig veroordeelden serieus wil overwegen. Ook hem heeft het gerucht bereikt dat de fractie van D66 alleen voor vrijwillige afname zou zijn. Hij dankt de minister voor zijn aanbod om een en ander mee te nemen in de adviesaanvraag aan de Raad van State en zal zich samen met de heer Van de Camp beraden op eventueel door hen te nemen stappen. Voorlopig kan de discussie in de goede richting worden voortgezet.

De heer Van de Camp (CDA) sluit aan bij de opmerkingen van de heer Nicolaï. Hij vindt het een winstpunt dat de minister bereid is advies te vragen over de principiële kwestie met betrekking tot het EVRM, het Wetboek van Strafvordering en de Grondwet. Het is heel belangrijk te weten wat de Raad van State in dezen vindt.

Privacy is inderdaad een belangrijk uitgangspunt maar is ook maatschappelijk gerelateerd. Het kan niet zo zijn dat de privacy van het individu altijd het laatste woord heeft. Iemand die zich in de speeltuin van de criminaliteit begeeft, weet dat hij het risico loopt dat zijn privacy wordt aangetast. Het antwoord van de minister op dit punt acht hij niet evenwichtig genoeg.

Ten slotte vraagt de heer Van de Camp of vrijwillige afname van DNA bij ex-gedetineerden een wettelijke verankering behoeft.

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA) vindt nog steeds dat goed moet worden afgepaald waarvoor het DNA-materiaal gebruikt zal worden. Is dat ter vergelijking – het bekende streepjescodeverhaal zoals de DNA-bank nu is ingesteld – of wordt DNA-onderzoek gebruikt voor opsporing, gaat het daarbij alleen om uiterlijke kenmerken en niet om alle informatie die in DNA-materiaal ten aanzien van erfelijkheid, aandoeningen enzovoorts opgeslagen is? In het debat over uiterlijke kenmerken moet heel goed aangegeven worden tot waar men mag gaan en wat er gebruikt mag worden uit dit gevoelige materiaal. Ook een verdachte heeft recht op privacy en recht op niet weten met betrekking tot erfelijke aandoeningen. Ook een veroordeelde heeft het recht om zich voor ziekten te kunnen verzekeren. Kortom, in het kader van strafrechtpleging mag DNA-materiaal niet misbruikt worden. Er moet een goede balans gevonden worden tussen enerzijds criminaliteitsbestrijding en anderzijds het creëren van waarborgen voor een goede rechtspleging. Ervan uitgaande dat er fouten gemaakt kunnen worden, kan iedereen immers als potentieel verdachte aangemerkt worden. Grote zorgvuldigheid is dus geboden.

Ook mevrouw Swildens acht het zeer nuttig als de minister zijn adviesaanvraag aan de Raad van State verbreedt. Het antwoord zou de minister aanleiding kunnen geven om zijn wetsvoorstel uit te breiden en dan hoeft het niet tot een initiatiefwetsvoorstel te komen.

De minister sluit niet uit dat het antwoord van de Raad van State zal leiden tot een uitbreiding van zijn wetsvoorstel of aanleiding kan geven tot indiening van een initiatiefwetsvoorstel.

Het is duidelijk dat er sprake is van een inbreuk op het privé-leven wanneer aan een ex-veroordeelde gevraagd wordt om mee te werken aan DNA-onderzoek, niet alleen omdat de lichamelijke integriteit aangetast kan worden maar ook omdat de gegevens ergens zijn opgeslagen met alle consequenties van dien. Opslag van het DNA-profiel moet werkelijk noodzakelijk zijn. De minister wijst in dit verband op het noodzakelijkheidsvereiste in het EVRM. Het individuele belang moet afgewogen worden tegen het publieke belang om in zijn algemeenheid recidive te voorkomen. Of dat voldoende is, is ook een vraag die aan de Raad van State zal worden voorgelegd.

De minister meent dat het vrijwillig afstaan van DNA geen wettelijke verankering behoeft. Ook nu worden er al vrijwillige DNA-testen gedaan als er bij een misdrijf een kleine cirkel getrokken wordt en de daartoe behorende mensen gevraagd wordt mee te werken aan DNA-onderzoek. Men moet echter wel schriftelijk toestemming geven. Dat is zeer belangrijk. Het materiaal wordt na afloop van het onderzoek vernietigd. Voor de opslag van DNA-gegevens zal wel een wettelijke verankering nodig zijn.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

Swildens-Rozendaal

De waarnemend griffier van de vaste commissie voor Justitie,

Beuker


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Swildens-Rozendaal (PvdA), voorzitter, Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Zijlstra (PvdA), Apostolou (PvdA), Middel (PvdA), Van Heemst (PvdA), Dittrich (D66), ondervoorzitter, Rabbae (GroenLinks), Van Oven (PvdA), Kamp (VVD), Rouvoet (ChristenUnie), O. P. G. Vos (VVD), Passtoors (VVD), Van Wijmen (CDA), De Wit (SP), Ross-van Dorp (CDA), Niederer (VVD), Nicolaï (VVD), Halsema (GroenLinks) Weekers (VVD), Van der Staaij (SGP) en Wijn (CDA).

Plv. leden: Wagenaar (PvdA), Balkenende (CDA), Çörüz (CDA), Van Vliet (D66), Duijkers (PvdA), Kuijper (PvdA), Albayrak (PvdA), Barth (PvdA), Hoekema (D66), Karimi (GroenLinks), Santi (PvdA), Luchtenveld (VVD), Slob (ChristenUnie), Van den Doel (VVD), Rijpstra (VVD), Rietkerk (CDA), Marijnissen (SP), Buijs (CDA), Van Baalen (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), De Vries (VVD), Van Walsem (D66), De Pater-van der Meer (CDA) en Arib (PvdA).

Naar boven