26 271
Wijziging van de regeling van het DNA-onderzoek in strafzaken

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet houdende wijziging van de regeling van het DNA-onderzoek in strafzaken.

De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

's-Gravenhage

2 november 1998

Beatrix

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de bevoegdheid tot het gelasten van DNA-onderzoek in strafzaken te verruimen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Het Wetboek van Strafvordering wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 151a komt te luiden:

Artikel 151a

1. De officier van justitie kan, met inachtneming van het tweede lid, ambtshalve of op verzoek van de verdachte of diens raadsman, een deskundige, verbonden aan één van de bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen laboratoria, benoemen met de opdracht met het oog op de waarheidsvinding een DNA-onderzoek te verrichten op basis van celmateriaal en hem een met redenen omkleed verslag uit te brengen. Celmateriaal kan ten behoeve van onderzoek als bedoeld in de vorige zin slechts worden afgenomen met schriftelijke toestemming van de betrokkene.

2. Indien onvoldoende celmateriaal voor een tegenonderzoek als bedoeld in het vierde lid beschikbaar is, stelt de officier van justitie de verdachte, indien slechts één verdachte bekend is, in de gelegenheid een deskundige, verbonden aan één van de aangewezen laboratoria, aan te wijzen die het onderzoek verricht. Het vierde lid blijft buiten toepassing.

3. De officier van justitie geeft, ingeval het onderzoek heeft plaatsgevonden aan afgenomen celmateriaal, de onderzochte persoon zo spoedig mogelijk schriftelijk kennis van de uitslag van het onderzoek. Indien het onderzoek heeft plaatsgevonden aan ander celmateriaal geeft hij de verdachte, indien deze bekend is, zo spoedig mogelijk schriftelijk kennis van de uitslag van het onderzoek. Buiten het geval, bedoeld in het tweede lid, wijst hij de verdachte daarbij op het bepaalde in het vierde lid.

4. De verdachte kan binnen veertien dagen nadat hem van de uitslag van het DNA-onderzoek schriftelijk is kennisgegeven, de officier van justitie verzoeken een andere door hem aangewezen deskundige, verbonden aan één van de bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen laboratoria, te benoemen met de opdracht een DNA-onderzoek te verrichten. De officier van justitie willigt het verzoek in als daarvoor voldoende celmateriaal beschikbaar is. De deskundige brengt aan de officier van justitie een met redenen omkleed verslag uit. De eerste zin van het derde lid is van overeenkomstige toepassing.

5. In geval van toepassing van het vierde lid, wordt de verdachte een deel van de kosten van het onderzoek, waarvan de hoogte bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld, in rekening gebracht indien dit onderzoek het in opdracht van de officier van justitie verrichte onderzoek bevestigt.

6. DNA-profielen worden onder beperkingen, te stellen bij algemene maatregel van bestuur, opgenomen in een registratie. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden, de Registratiekamer gehoord, regels gesteld voor de verwerking van DNA-profielen, alsmede voor het bewaren en vernietigen van lichaamsmateriaal.

7. De bepalingen van de vijfde afdeling van de derde titel van het Tweede Boek zijn van overeenkomstige toepassing, behoudens voor zover daarvan in het eerste tot en met zesde lid is afgeweken.

8. Bij toepassing van artikel 232 blijft het vierde lid buiten toepassing.

9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels omtrent de wijze van uitvoering van dit artikel gegeven.

B

Artikel 195a wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Celmateriaal kan ten behoeve van onderzoek als bedoeld in de vorige zin, behoudens artikel 195d, slechts worden afgenomen met schriftelijke toestemming van de betrokkene.

2. Het derde lid komt te luiden:

3. De rechter-commissaris geeft, ingeval het onderzoek heeft plaatsgevonden aan afgenomen celmateriaal, de onderzochte persoon zo spoedig mogelijk schriftelijk kennis van de uitslag van het onderzoek. Indien het onderzoek heeft plaatsgevonden aan ander celmateriaal, geeft hij de verdachte, indien deze bekend is, zo spoedig mogelijk schriftelijk kennis van de uitslag van het onderzoek. Buiten het geval, bedoeld in het tweede lid, wijst hij de verdachte daarbij op het bepaalde in artikel 195b.

3. Het vierde lid komt te luiden:

4. DNA-profielen worden onder beperkingen, te stellen bij algemene maatregel van bestuur, opgenomen in een registratie. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden, de Registratiekamer gehoord, regels gesteld voor de verwerking van DNA-profielen, alsmede voor het bewaren en vernietigen van lichaamsmateriaal.

4. Het vijfde lid vervalt; het zesde lid wordt vernummerd tot vijfde lid.

C

Artikel 195d wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt voor «bevelen» ingevoegd «in het belang van het onderzoek» en wordt «bloed» vervangen door: wangslijmvlies.

2. In het derde lid vervalt: en indien het onderzoek dringend noodzakelijk is voor het aan de dag brengen van de waarheid.

3. In het vijfde lid wordt «bloed» vervangen door: wangslijmvlies.

4. In het zesde lid wordt na «door» ingevoegd «of onder verantwoordelijkheid van» en wordt «bloed» vervangen door: wangslijmvlies.

5. In het zevende lid wordt «bloed» vervangen door «wangslijmvlies» en wordt «wangslijmvlies» vervangen door «bloed»; voorts wordt na de laatste volzin een volzin toegevoegd, luidende: De rechter-commissaris kan het in de eerste volzin omschreven bevel gelijktijdig geven met het in het eerste lid omschreven bevel, onder de voorwaarde dat het eerst ten uitvoer kan worden gelegd indien zich de in de eerste volzin omschreven situatie voordoet.

D

In artikel 552o, eerste lid, onder a, wordt na «overbrenging van stukken van overtuiging» ingevoegd: , het nemen van maatregelen in het belang van het onderzoek, het laten verrichten van een DNA-onderzoek alsmede het daartoe bevelen van het afnemen van lichaamsmateriaal.

ARTIKEL II

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Justitie,

Naar boven