26 269
Uitvoering aanbevelingen enquêtecommissie opsporingsmethoden

nr. 50
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 3 juni 2003

De vaste commissie voor Justitie1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Justitie over zijn brief van 9 oktober 2002 bij de aanbieding van het rapport «Georganiseerde criminaliteit in Nederland» van het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatie Centrum (WODC) (kamerstuk 26 269, nr. 48).

De minister heeft de vragen beantwoord bij brief van 3 juni 2003.

Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Van de Camp

De griffier voor dit verslag,

Franke

1 en 4

Hoe wordt aan de doelstellingen van het rapport concreet gevolg gegeven? Wat wordt er vervolgens meegedaan?

Met welke aanbeveling is het tweede WODC-rapport aan het College van procureurs-generaal en de Raad van Hoofdcommissarissen gestuurd?

Zoals in het rapport is beschreven, wordt de ervaringskennis, die tijdens grootschalige rechercheonderzoeken werd opgedaan, niet systematisch beschreven en opgeslagen. Daarmee werd een unieke kans misgelopen om het leervermogen van politie en justitie te vergroten. Met de WODC-monitor is hierin verandering aangebracht, door deze ervaringskennis systematisch vast te leggen en terug te koppelen naar personen die betrokken zijn bij de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit in Nederland. De verantwoordelijkheid voor die terugkoppeling ligt uiteraard bij het openbaar ministerie en de politie. Ik heb deze instanties het rapport dan ook direct aangeboden, met de aanbeveling de inhoud ervan breed onder de aandacht te brengen van diegenen die betrokken zijn bij de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit.

2

Welke factoren zijn nodig om wél enig houvast te krijgen voor het vaststellen van de omvang van de georganiseerde criminaliteit?

De WODC-onderzoekers melden dat over de omvang van georganiseerde criminaliteit wetenschappelijk verantwoorde uitspraken niet mogelijk zijn, omdat de prioriteitstelling van politie en justitie bepalen welke delen van het probleem zichtbaar worden. In die zin ligt een vergelijking met de geregistreerde criminaliteit niet in de rede. Bovendien wordt de hedendaagse georganiseerde criminaliteit gekenmerkt door het dynamische en wisselende karakter van de samenwerkingsverbanden. Criminele groepen zijn hierdoor niet zomaar als afzonderlijke eenheden op te tellen. Op bepaalde specifieke deelvragen zijn volgens de WODC-onderzoekers echter wel kwantitatieve antwoorden mogelijk, bijvoorbeeld hoeveel liquidaties er (vermoedelijk) in een bepaald jaar zijn gepleegd. Veel meer dan globale aanwijzingen over de problematiek geven deze cijfers echter niet.

Indien mogelijk acht ik kwantitatieve uitspraken over aspecten van georganiseerde criminaliteit wenselijk. In het kader van de oprichting van de nationale recherche zal een herijking plaats vinden van de wijze waarop de informatievoorziening, -uitwisseling en -analyse plaats gaat vinden om een landelijk beeld te krijgen van de georganiseerde criminaliteit1. Deze herijking zal naar mijn verwachting ook een bijdrage kunnen leveren aan het verkrijgen van een beter kwantitatief inzicht in aspecten van georganiseerde misdaad.

3

De minister stelt dat de notie van de netwerksamenstelling van georganiseerde groeperingen uit de eerste rapportage in de praktijk onder andere heeft geleid tot het gebruikmaken van «korte klappen» en tot «meer resultaat met minder». Wat vindt de minister van de opvatting dat bij de cannabisteelt «lange halen» evenzeer op zijn plaats zijn omdat nu vaak alleen de huurder of eigenaar van een pand waarin cannabis geteeld wordt vervolgd en de organisatoren buiten schot blijven en dus niet vervolgd worden?

Op 11 maart 2003 heeft de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, in een brief aan uw Kamer aangekondigd dat in juni van dit jaar een interdepartementale Beleidsbrief Cannabis aan u zal worden aangeboden. Deze beleidsbrief zal onder meer een uitwerking bevatten van de in het Veiligheidsprogramma genoemde intensivering van de geïntegreerde aanpak van de huisteelt. Daarbij zal de focus ook zijn gericht op de organisatoren van de teelt.

Verder wijs ik u op de op 1 maart jl. bij het OM in werking getreden Aanwijzing voor de opsporing, die een kader bevat voor de aanpak van vermoedelijk gepleegde strafbare feiten. Voor de opsporing houdt dit in dat er in gevallen van niet gedoogde thuisteelt van cannabis die plaatsvindt in meerdere panden in een wijk en daar neveneffecten heeft in de zin van bijvoorbeeld (stank)overlast, het illegaal aftappen van stroom, corruptie en bedreiging van «thuistelers», sprake is van schokkende feiten van een zodanige materiële ernst dat gericht gezocht moet worden naar aanknopingspunten voor succesvolle opsporing en vervolging. In die situaties is er namelijk meer aan de hand dan enkel een overtreding van de Opiumwet en wordt de leefbaarheid in een wijk of buurt aangetast.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), voorzitter, De Vries (PvdA), Van Heemst (PvdA), Dittrich (D66), Vos (GL), Cornielje (VVD), Rouvoet (CU), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Albayrak (PvdA), Eurlings (CDA), Örgü (VVD), Çörüz (CDA), Verbeet (PvdA), ondervoorzitter, Lazrak (SP), Wolfsen (PvdA), Tonkens (GL), De Vries (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Eerdmans (LPF), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Varela (LPF), Straub (PvdA), Griffith, MPA (VVD), vacature CDA, vacature VVD en vacature VVD.

Plv. leden: vacature CDA, Dijsselbloem (PvdA), Timmer (PvdA), Van der Laan (D66), Halsema (GL), vacature VVD, Van der Staaij (SGP), Kalsbeek (PvdA), Van Velzen (SP), Tjon-A-Ten (PvdA), Ormel (CDA), vacature VVD, Jager (CDA), Van Heteren (PvdA), Vergeer-Mudde (SP), Arib (PvdA), Karimi (GL), Buijs (CDA), Sterk (CDA), Nawijn (LPF), Joldersma (CDA), Hermans (LPF), Van Dijken (PvdA), Hirsi Ali (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Blok (VVD) en Rijpstra (VVD).

XNoot
1

Tweede Kamer, 2002–2003, Landelijke en bovenregionale recherche, 28 250, nr. 4 en Openbaar Ministerie, Perspectief op 2006.

Naar boven