26 269
Uitvoering aanbevelingen enquêtecommissie opsporingsmethoden

nr. 47
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 30 juli 2002

De vaste commissie voor Justitie1 heeft op 3 juli 2002 overleg gevoerd met minister Korthals van Justitie over:

antwoorden op de vragen gesteld op 8 november 2001 over de brief van de minister van Justitie d.d. 3 juli 2001 (26 269, nr. 38) over het strafrechtelijk onderzoek post-Fort (Just 02-309);

antwoorden op de vragen gesteld op 8 november 2001 over de brief van de minister van Justitie d.d. 3 juli 2001 (26 269, nr. 39) inzake het evaluatie-onderzoek door Van de Bunt, Fijnaut en Nelen van het post-Fort onderzoek (26 269, nr. 43);

antwoorden op de vragen gesteld op 8 november 2001 over de brief van de minister van Justitie d.d. 11 september 2001 (26 269, nr. 40) inzake de aanbevelingen uit het evaluatie-onderzoek door Van de Bunt, Fijnaut en Nelen van het post-Fort onderzoek (26 269, nr. 44);

de brief van de minister van Justitie d.d. 16 april 2002 over de strafzaak tegen de heer Etienne U (Just 02-381);

de brief van de minister van Justitie d.d. 18 juni 2002 inzake de beantwoording van nog openstaande vragen inzake het evaluatie-onderzoek post-Fort (Just 02-532).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Nicolaï (VVD) constateert dat er in het post-Forttraject veel is misgegaan, maar sinds 1999 zijn er veel verbeteringen doorgevoerd. De bijzondere opsporingsbevoegdheid is ingekaderd, er is een handboek bijzondere opsporing geschreven, het OM is gereorganiseerd, er zijn gedragscodes opgesteld en er is een toetsingscommissie ingesteld. De informatie-uitwisseling binnen het OM, binnen de politie en tussen het OM, de politie en andere betrokken partijen is echter nog reden tot zorg. Dat speelde ook bij de Doverzaak. Bij de politie loopt inmiddels een informatie-uitwisselingtraject, ook met het oog op ICT, maar dat is pas over vier jaar afgerond. Hoe verhoudt dit zich tot de informatievoorziening bij het OM? Loopt een en ander synchroon? Maakt het onderdeel van elkaar uit?

Nederland was geschokt toen de bijzondere bevindingen van de commissie-Kalsbeek in mei 1999 naar buiten kwamen, vooral voor wat betreft de doorlevering van 15 000 kilo cocaïne, met stelselmatige medewerking van douane en politie. De VVD-fractie nam toen als enige fractie enige afstand van de conclusies van deze commissie. Met name kijkend naar deelonderzoek B van het coördinatieonderzoek, handelend over de parallelimporten na 1994, en de lijst van vragen en antwoorden van 8 november 2001, stelt de heer Nicolaï nu dat de doorlevering van 15 000 kilo cocaïne, met stelselmatige medewerking van douane en politie, niet aannemelijk is, omdat daarvoor geen enkel aanknopingspunt is gevonden. Zijn politieke conclusie is dat er geen 15 000 kilo cocaïne is doorgeleverd en dat er ook geen sprake was van corrupte douane- en politieambtenaren. Dat zuivert de betrokkenen van blaam en haalt verdenkingen weg, ook in de richting van de minister van Justitie van destijds, die toen staatsrechtelijk verantwoordelijk werd gesteld, en de heer Niederer, destijds VVD-kamerlid, die de dupe werd van een controverse tussen de meerderheid van de Kamer en de VVD-fractie. Terugkijkend naar wat er allemaal is gebeurd, voelt de heer Nicolaï zich ook gesterkt in de mening van zijn fractie dat de Kamer geen opsporingsdienst is.

De heer Van de Camp (CDA) vindt dat het tijd wordt dit zwaarbeladen dossier dicht te doen, al zou het nog een keer open kunnen gaan, als gevolg van nadere informatie. Er zijn genoeg aanvullende onderzoeken geweest. Het justitieel apparaat moet weer naar de toekomst kunnen kijken.

De heer Van de Camp is benieuwd of de diverse gerechtelijke vooronderzoeken al zijn afgesloten. Hoe staat het met het XTC-traject? Hebben de heren Langendoen en Van Vondel nog aangifte gedaan? Komt er nog een eindrapportage over het strafrechtelijk coördinatieonderzoek? Zo ja, wanneer? Wie ziet er als het gaat over het evaluatierapport toe op de implementatie van de implementatie? Er zijn en worden talloze trajecten ingezet, maar beklijft een en ander? Heeft de conferentie van 11 december 2001 over het zoeken naar de waarheid bij grootschalige opsporingsonderzoeken nog iets opgeleverd? Wat betekent de huidige stand van zaken van het strafrechtelijk coördinatieonderzoek voor het werk van de commissie-Kalsbeek? Met name de parallelimporten, verwoord in de bijzondere bevindingen, zijn strafrechtelijk niet hard te maken, maar desondanks heeft de commissie heel goed werk gedaan. Met de 63 andere aanbevelingen van de commissie is inmiddels het nodige gebeurd. Waarom is het rapport over het dossier-Etienne U pas na een jaar aan de Kamer gestuurd? Hoe staat het met de betrouwbaarheid van de Verwijzingsindex Recherche Onderzoeken en Subjecten (VROS) en de implementatie van het Kwaliteitsinstrument opsporing en vervolging (KOV)?

Werkt de instructie voor de CIE-officier (Centrale inlichtingeneenheid) al in de praktijk? Er blijven berichten in de pers circuleren dat niet alles op orde is. Naast voortdurende coördinatieproblemen speelt ook de onderbezetting van sommige IRT's. Ze moeten zelfs werkzaamheden verrichten waarvoor ze niet zijn bedoeld. Hoe is het gesteld met de coördinatie binnen het OM? Het gaat niet alleen om het College van procureurs-generaal (PG's), maar ook om de parketten. Is er conform de aanbevelingen uit het evaluatierapport voldoende gereorganiseerd? Hoe staat het met de coördinatie tussen het college van PG's en het ministerie van Justitie? Hoe functioneert de Centrale toetsingscommissie (CTC)? Rapporteert de CTC aan de secretaris-generaal (SG) of aan de minister? Binnenkort verschijnt de evaluatie van de Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden (BOB). Hoe staat het inmiddels met de administratievelastendruk? Met name voor uitvoerende rechercheurs en officieren van justitie was die te groot. Zijn er genoeg strafvorderlijke middelen om onwillige, niet meewerkende getuigen betrokken te houden bij de opsporing?

De heer Rouvoet (ChristenUnie) heeft al een aantal jaren het onbehaaglijke gevoel dat sommigen schoon genoeg hebben van alles wat met IRT te maken heeft. Dat bleek al direct uit de negatieve reacties bij de verschijning van het rapport-Kalsbeek, maar ook daarna, van personen binnen het OM, de minister zelf, het departement en de VVD-fractie. Het belang van waarheidsvinding had echter tot een andere houding moeten leiden. Nu werd die ondergeschikt gemaakt aan andere belangen. De unanieme aanbeveling van de commissie-Kalsbeek over een integraal onderzoek, onder directe verantwoordelijkheid van de minister van Justitie, die via een motie door de Kamer werd overgenomen, is bepaald niet onverkort uitgevoerd. De minister schoof zijn verantwoordelijkheid door naar het college van PG's. De scherp bedoelde parlementaire controle – de ad-hoccommissie die deze zou moeten uitvoeren, is er nooit gekomen – werd gefrustreerd via procedurevergaderingen, terwijl het integraal onderzoek werd opgedeeld in drie deelonderzoeken, waardoor dat zijn integraliteit verloor. Op die manier was het onmogelijk tot volledige opheldering te komen, op basis waarvan vermoedens, gedachten en geruchten definitief ontzenuwd of bevestigd hadden kunnen worden, waarna er maatregelen c.q. sancties hadden kunnen worden getroffen. Dat betreurt de heer Rouvoet. Hij had graag gezien dat de onderste steen naar boven was gehaald. Dat was ook de politieke verantwoordelijkheid van de Kamer, al is zij geen opsporingsinstantie, maar die heeft zij niet waargemaakt. Er heeft geen echt integraal onderzoek plaatsgevonden.

Het evaluatieonderzoek van de commissie-Van de Bunt betreft de periode 1996–1999, na de toepassing van de Deltamethode, waaraan de parallelimporten verbonden zouden zijn geweest. De commissie heeft niet gesproken met de leden van de twee kamercommissies die zich met de materie hebben beziggehouden. De commissie was uitsluitend gericht op het (gebrek aan) voortgang bij het post-Fortonderzoek en dus niet op de juistheid en bewijsbaarheid van specifieke elementen daarin. Dat heeft de commissie er niet van weerhouden conclusies te trekken over onder meer parallelimporten, zonder daarnaar onderzoek te hebben verricht. Voorts concludeert de commissie dat de onderste steen niet is boven gekomen, maar dat die er misschien niet was. Over de trechtering van het onderzoek stelt de commissie dat die ten koste gaat van de waarheidsvinding. Een en ander relativeert de betekenis van dit onderzoek als het gaat om de waarheidsvinding en de integraliteit.

Van de inhoud van het parallel proces-verbaal (PV) is voortdurend een verkeerd beeld gegeven. Is de term «hypothese proces-verbaal» een gangbare term? Is er vaker sprake geweest van PV's van opsporingsambtenaren met een hypothese, maar ook gedetailleerde informatie over containers en bestemmingsadressen?

De gerichtheid op resultaat in strafrechtelijke zin is ten koste gegaan van het streven klaarheid te brengen in de grootste justitiecrisis van de afgelopen decennia. Uit het persbericht van het college van PG's van 3 juli 2001 over de conclusies van de commissie-Van de Bunt blijkt overduidelijk dat de motie-Van Oven over het integraal onderzoek niet is uitgevoerd. Hier wreekt zich dat de minister de verantwoordelijkheid voor het integraal onderzoek heeft toebedeeld aan het College, want dat richtte zich meer op het strafrechtelijk onderzoek.

De heer Rouvoet is tevreden over de uitspraak van de Hoge Raad over de deal-K. Nu kan er tot een nieuw oordeel worden gekomen. Wat vindt de minister van de stelling van de commissie-Van de Bunt dat er over de vraag of er met K een deal kan worden gesloten, over de inhoud van de predeal en over de gevolgde procedure binnen het OM nog steeds verschil van opvatting bestaat? Is er al duidelijkheid over de normen waar men zich aan moet houden bij dit type instrumenten? De IRT-affaire heeft een forse staart gekregen, maar drie jaar na de aanvaarding van de aanbevelingen van de commissie-Kalsbeek is de waarheid nog steeds niet achterhaald volgens de commissie-Van de Bunt. Dat is via een integraal onderzoek niet eens geprobeerd. Dat is en blijft schadelijk voor het werk van politie en justitie. De heer Rouvoet dringt niet aan op verder onderzoek, maar zijn fractie blijft gemengde gevoelens houden over de gang van zaken. Gelukkig wordt er journalistiek nog volop gewerkt aan wat politiek niet perfect is gebeurd. Het wachten is op nieuwe, feitelijke onthullingen.

Mevrouw Albayrak (PvdA) vindt dat alle betrokkenen, inclusief de Kamer, aan een afronding van deze kwestie toe zijn, al zegt zij dat niet met een gerust hart. Kijkend naar de voortgangsrapportage strafrechtelijk onderzoek concludeert zij dat er eigenlijk geen resultaten zijn geboekt. Haar fractie is er echter niet van overtuigd dat er op dat punt een behoorlijke inspanning is geleverd. Zij heeft de indruk dat er niet serieus naar de waarheid over de bevindingen van de commissie-Kalsbeek is gezocht. De regering heeft bepaalde begrippen uit het rapport net zo lang nader gedefinieerd totdat de bevindingen met geen mogelijkheid meer aangetoond konden worden, laat staan strafrechtelijk bewezen konden worden. De commissie-Kalsbeek beschreef de parallelimporten als een smokkelmethode, waarbij containers cocaïne zijn ingevoerd en op de markt gekomen. Daarbij zou medewerking van douane en politie noodzakelijk zijn geweest. De commissie liet in het midden of dat bewuste medewerking is geweest. De signalen wijzen erop dat politie en douane bij de gebruikte Deltamethode bij de neus zijn genomen. De regering spreekt echter ook over parallelimporten in enge zin. Voor het laatste is nodig dat er sprake is van corruptie. Ook stelt de regering dat over de Deltamethode nooit meer is vast komen te staan dan dat het een uit de hand gelopen opsporingsmethode was, dat criminele intenties van overheidsdienaren nooit aannemelijk zijn gemaakt en dat dus nog minder vast is komen te staan dat met de Deltamethode doorlatingen van cocaïne aan de orde zijn geweest. De regering concludeert dat het strafrechtelijk onderzoek onvoldoende bewijs heeft opgeleverd over parallelimporten met behulp van corruptie. De minister stelt wel dat niet is aangetoond dat de parallelimporten van 15 000 kilo cocaïne niet hebben plaatsgevonden.

De commissie-Kalsbeek had het over dubbelspel ten nadele van de overheid, maar de regering heeft daarvoor «het plegen van strafbare feiten met misbruikmaking van de informantenstatus» geïntroduceerd. Hiervoor dienden beide elementen strafrechtelijk te worden bewezen, maar dat is zodanig moeilijk dat er geen resultaten zijn te melden. Daardoor zijn de gepleegde strafbare feiten niet onderzocht. Waarom heeft het OM de opdracht van de commissie-Kalsbeek niet opgevat als: «die personen aanpakken die hun runners een rad voor ogen hebben gedraaid en zich buiten de grenzen van de afspraken hebben begeven?» Het evaluatieonderzoek naar het post-Fortonderzoek was ook niet gericht op de waarheid over de bevindingen van de commissie-Kalsbeek. Het rapport geeft geen uitsluitsel over de vraag wat er waar is van alle verhalen die sinds «Van Traa» over de IRT-affaire zijn verschenen. Wel blijkt dat ook na «Van Traa» binnen het OM een richtingenstrijd is blijven bestaan. Men was nauwelijks of niet in staat te werken. Het OM is geen een en ondeelbare organisatie. Veel problemen zijn terug te voeren op een gebrek aan onderling vertrouwen. Het blijft moeilijk voor OM-leden om collega's op een normale manier aan te spreken op een bepaald gedrag. Het blijft bij discussies over juridische voetangels en klemmen, maar dieper liggende oorzaken van fricties zijn kennelijk niet bespreekbaar. Uit het onderzoek komt ook naar voren dat de kennis op het ministerie van Justitie over dit politiek gevoelige dossier gering was. Van voldoende inzicht en feeling in het verloop ervan is op het departement geen sprake geweest.

De rapporten, overleggen en beantwoorde vragen overziend, blijft een onbevredigend gevoel achter. Is dit het integraal onderzoek waar de Kamer om heeft gevraagd? Uit de voortgangsrapportage blijkt geen moment dat de informatie serieus is onderzocht. Bij iedere beschrijving zijn nieuwe drempels en bezwaren opgeworpen. Het vermoeden rijst dat men bang was dat een echt diepgaand onderzoek tot nieuwe controverses en problemen binnen het OM zou leiden. Van de aanwezige kennis is onvoldoende gebruik gemaakt. Op aandringen van de Kamer zegde de minister toe dat de mensen die tot dan toe aan de zaak hadden gewerkt bij het onderzoek betrokken zouden blijven, maar uit het rapport-Van de Bunt blijkt dat deze mensen de dag na het kamerdebat van de zaak zijn afgehaald. Het is overduidelijk dat men dit dossier wil afsluiten. Dat is een gerechtvaardigd verlangen, want de organisatie moet op een gegeven ogenblik weer door. Het is echter nog steeds niet duidelijk hoeveel lijken er nog in de kast zitten. Wordt ooit nog helder, bijvoorbeeld via een onderzoeksjournalist, wat zich in het verleden werkelijk heeft afgespeeld? Hoeveel vroegere informanten zullen in de toekomst nog voor verrassingen in rechtszaken zorgen? Wie komt er nog met een claim? Welke criminelen zullen, indien het tot een rechtszaak komt, een beroep doen op een afspraak met justitie? Welke officieren die in het verleden dubieuze beslissingen hebben genomen, nota bene zonder daarmee corruptie te willen suggereren, worden in hun huidige werk nog met het verleden geconfronteerd? Kan dit invloed hebben op hun beslissingen met betrekking tot opsporing en vervolging? Het is niet helder hoe kwetsbaar het OM is geworden door invloeden van buitenaf. De zaak Mink K. laat zien dat ook in hedendaagse rechtszaken het oude IRT-spook weer rondwaart. Ook in deze zaak speelde de vraag of de persoon in het verleden informant voor Justitie is geweest. Dat raakt de integriteit van het OM dat als enige in Nederland bevoegd is tot vervolging. De vernietiging door de Hoge Raad van de uitspraak van het Hof van Amsterdam doet daar niets aan af.

De IRT-affaire en aanverwante kwesties zijn politiek gesproken inmiddels op een dood punt beland. Niet alleen de regering, ook de Kamer is IRT-moe. Er kan met goed fatsoen geen nader onderzoek meer worden gevraagd, noch worden gevergd van de organisatie. Het moet een keer zijn afgelopen, maar de PvdA-fractie blijft zorgen houden over de toekomst.

De heer Dittrich (D66) heeft met instemming kennis genomen van de uitspraak van de Hoge Raad, waarin het arrest van het Gerechtshof te Amsterdam inzake de zaak Mink K. is teruggedraaid. Het Gerechtshof was tot zijn uitspraak gekomen, omdat gegevens rond K. op straat zouden zijn komen te liggen. De commissie-Kalsbeek werd daar ook mee in verband gebracht. Kan de Raad voor de rechtspraak in zo'n geval entameren dat er een interne beoordeling plaatsvindt van een teruggedraaide uitspraak?

Inmiddels is gebleken dat de conclusie van de commissie-Kalsbeek over met name de parallelimporten niet tot een gerechtelijke veroordeling leidt. De commissie-Van de Bunt stelt dat de onderste steen niet boven is gekomen, voor zover daar al sprake van is. De vraag of de parallelimporten inderdaad met actieve medewerking van douane en politie hebben plaatsgevonden, is niet meer te beantwoorden. Gelet hierop en kijkend naar het onderzoek van de commissie-Van de Bunt vindt de D66-fractie nader onderzoek niet wenselijk. Het wordt tijd een streep onder dit dossier te zetten. Men moet zich weer op de toekomst kunnen richten. Dat geldt voor het apparaat, politie en OM. Men moet zich niet blijven rondwentelen in het verleden. Mochten er in de loop van de tijd serieuze, nieuwe gegevens boven water komen die duiden op een wijziging van de richting die de commissie-Kalsbeek en de Tweede Kamer indertijd aangaven, dan voelt de heer Dittrich zich vrij die gegevens te beoordelen en naar bevind van zaken te handelen. De Kamer heeft wel een eigen verantwoordelijkheid. Zij moet ervoor oppassen niet elke losse flodder politiek uit te gaan benen.

Naar aanleiding van de conclusies en aanbevelingen van de commissie-Kalsbeek is van alles in werking gezet. Ziet de minister nog zwakke plekken bij de uitvoering van de aanbevelingen die het verdienen om te worden aangepakt?

Het antwoord van de minister

De minister herinnert eraan dat de commissie-Kalsbeek via de motie-Schutte c.s. is gevraagd een onderzoek te doen met een evaluatief karakter. Omdat de commissie in de loop van het onderzoek op misstanden stuitte, heeft dat uiteindelijk geresulteerd in hoofdstuk 5, waarin sprake was van enige opsporingselementen. De vraag is of dat besloten lag in de opdracht van de Tweede Kamer, maar het werd toen belangrijk gevonden om dat te onderzoeken. De commissie is met 63 aanbevelingen gekomen. Die waren zeer de moeite waard, maar de discussie ging over de aanbevelingen uit hoofdstuk 5. Daar is door allerlei commissies drie jaar lang keihard aan gewerkt. De Tweede Kamer is akkoord gegaan met de opdeling van het integraal onderzoek in drie delen, inventariserend, evaluerend en strafrechtelijk, omdat zij bang was dat het strafrechtelijk en het feitelijk onderzoek door elkaar heen zouden gaan lopen, waardoor het strafrechtelijk onderzoek in de wielen zou kunnen worden gereden.

Het inventariserend onderzoek is op de departementen van Justitie en Financiën uitgevoerd. Doelstelling was het inventariseren van de bijzondere risico's die de positie van Nederland als distributieland met zich brengt voor het binnenkomen van criminele goederen. De resultaten van het onderzoek zijn op 15 november 2001 in een algemeen overleg besproken. Een van de aanbevelingen uit het rapport richtte zich op justitie. Er moest op het terrein van de informatieposities en informatie-uitwisseling een betere samenwerking komen tussen politie en douane. Daarover zijn inmiddels diverse afspraken gemaakt. Over en weer vindt detachering plaats.

Het evaluerend onderzoek is uitgevoerd door de commissie-Van de Bunt. De resultaten daarvan zijn de Kamer per brief meegedeeld. Het onderzoek omvat een uitgebreide beschrijving van de aanpak van het post-Fortonderzoek in de jaren 1996 tot en met 1999. Inmiddels is het beeld gedateerd, want er is sindsdien veel gebeurd, bij het OM, bij de politie en in de coördinatie tussen justitie en OM. Ook is het OM gereorganiseerd. De aanpak van het strafrechtelijk onderzoek en de performance van het OM als geheel laten sindsdien een ander beeld zien.

De huidige stand van zaken met betrekking tot het strafrechtelijk deel van het post-Fortonderzoek, het zogenaamde coördinatieonderzoek, is als volgt. De eerste tranche, bestaande uit acht voorlopig gehechte verdachten, onder wie Kris J., wordt op dit moment in hoger beroep behandeld door het Gerechtshof te Amsterdam. Naar verwachting is de behandeling niet voor de zomervakantie afgerond. In de zaak Kris J. heeft de behandeling deels achter gesloten deuren plaatsgevonden. Mede op basis daarvan gevoerde preliminaire, niet ontvankelijkheidverweren, zijn steeds door het Hof verworpen. In de tweede tranche, bestaande uit elf niet voorlopig gehechte verdachten, onder wie de Haagse advocaat D., zijn op 29 maart jongstleden in eerste aanleg door de rechtbank Haarlem de vonnissen gewezen. Een zaak is geëindigd in vrijspraak, de andere zaken zijn uitgemond in veroordelingen tot maximaal drie jaar. Tegen enkele vonnissen, onder meer tegen de vrijspraak van de Haagse advocaat D., is door het OM hoger beroep ingesteld.

Over deelonderzoek B naar de parallelimporten en de 15 000 kilo blijft de conclusie uit de voortgangsrapportage onveranderd. Het feitencomplex staat onvoldoende vast. Er is geen bevestiging gevonden van de door de commissie-Kalsbeek geponeerde stelling dat er 15 000 kilo cocaïne met medewerking van ambtenaren zou zijn geïmporteerd. Ten aanzien van de opsporingsambtenaar X geldt dat hij op 11 april 2002 is gehoord door de rechter-commissaris. Het was een verhoor, zoals bedoeld in artikel 200, tweede lid oud, thans artikel 200, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Dat is het horen op het GVO. Het OM is thans voornemens het gerechtelijk vooronderzoek te sluiten, omdat de rechter-commissaris geen verdere aanknopingspunten ziet.

Over het XTC-onderzoek is de Kamer in de voortgangsrapportage al gerapporteerd. Het onderzoek naar de moord op Van der Heiden is nog niet afgerond. Er is reden het onderzoek voort te zetten, maar de juridische aspecten in deze zaak zijn complex. Over de voortgang kan inhoudelijk niet verder worden gesproken. Er moet zoveel mogelijk worden voorkomen dat mededelingen, gedaan door de minister van Justitie, als uitvloeisel van diens politieke verantwoordelijkheid jegens de Kamer, een eigen rol gaan spelen binnen nog niet afgeronde strafrechtelijke procedures. Dat geldt ook voor informatie die, als die algemeen bekend zou worden, personen in gevaar zou kunnen brengen. Zodra de stand van het onderzoek dit toelaat, wordt de Kamer nader geïnformeerd.

Over de kennisgevingen van niet verdere vervolgingen wordt ook in de voortgangsrapportage gesproken. Daar is geen verder nieuws over. Naar aanleiding van het boek «De jacht op de erven Bruinsma» van Van Hout hebben de heren Van Langendoen en Van Vondel afzonderlijk van elkaar aangifte gedaan. Deze aangiften waren gericht tegen de schrijver en nog drie andere personen, onder wie een officier van justitie. De schrijver en twee van de drie anderen, waaronder de officier van justitie, zouden zich schuldig hebben gemaakt aan smaad, dan wel laster; in het geval van de officier zelfs schending van het ambtsgeheim. Bij de vierde persoon ging het eveneens om smaad of laster, maar dan gepleegd in een televisieprogramma. Tegen de eerstgenoemde drie is de aangifte geseponeerd. Tegen de vierde persoon is een zaak aanhangig gemaakt. Deze zaak heeft al gediend. De uitspraak daarover zou zijn op 10 juli aanstaande. De heren Langendoen en Van Vondel hebben inmiddels een artikel-12-klacht ingediend tegen de officier van justitie over de sepotbeslissing.

De minister vindt, gelet op de resultaten van alle inspanningen met betrekking tot het integrale post-Fort onderzoek, dat het boek nu moet worden gesloten. De debatten in het kader van post-Fort stonden vooral in het teken van hoofdstuk 5 van het rapport van de commissie-Kalsbeek. Het ging daarin in het bijzonder om de bevindingen van de commissie over de parallelimporten, waarbij tenminste 15 000 kilo cocaïne op de markt zou zijn gekomen, met medewerking van douane en politie. In de derde voortgangsrapportage van 3 juli 2001 is de minister uitvoerig ingegaan op de resultaten daarvan. Met het college van PG's is de minister van oordeel dat de stelling over de 15 000 kilo als totaalgewicht, evenals de opvatting over het bestaan van een regeling, uitsluitend berusten op de verklaring van een van de bedreigde NN-getuigen. Nergens wordt in de verklaring aangegeven welke concrete transporten, gespecificeerd naar tijd en plaats, gezamenlijk voor dit totaalgewicht hebben gezorgd. Het ziet ernaar uit dat de commissie-Kalsbeek de verklaringen en analyses heeft beschouwd als elkaar ondersteunend en versterkend. De minister wil die benaderingswijze niet als onjuist aanmerken, maar OM en politie, die hebben onderzocht in hoeverre de verklaringen en analyses aanknopingspunten boden voor nader tactisch onderzoek, zijn tot de conclusie gekomen dat die aanknopingspunten niet gevonden konden worden. Naast het materiaal waarover de commissie-Kalsbeek beschikte, is veel aanvullend materiaal bestudeerd en geanalyseerd. Er is ongelooflijk veel onderzoek gedaan. Uit een criminologische studie door een KLPD-onderzoeker naar de rol van Nederland in de Europese cocaïnesmokkel, met als uitgangspunt de stelling dat met medeweten van douane en politie ten minste 15 000 cocaïne in Nederland is ingevoerd welke niet in beslag is genomen, blijkt ook dat er geen enkele aanleiding is om daar op die grond zo over te denken. Dat betekent echter niet dat dit helemaal niet gebeurd zou hoeven zijn. Soortgelijke conclusies worden door de onderzoeker getrokken voor de wijze waarop het gebruik, de doorvoer en de prijzen van cocaïne zich al dan niet hebben ontwikkeld in de bewuste periode. De slotconclusie van dit rapport luidt dat de stelling dat tenminste 15 000 kilo cocaïne is geïmporteerd met medewerking van politie en ambtenaren, zonder in beslag genomen te zijn, niet aannemelijk is geworden.

De commissie-Van de Bunt heeft weliswaar geen eigen onderzoek ingesteld naar de parallelimporten in het kader van deelonderzoek B, maar in het coördinatieonderzoek is wel degelijk gekeken naar de waarheid over de parallelimporten. De minister verwijst daarvoor naar de voortgangsrapportage van 3 juli 2001. De commissie baseert haar conclusies op dit punt op haar mening dat een en ander dermate duidelijk is dat daar conclusies aan kunnen worden verbonden. Aan het gestelde dat de onderste steen niet boven is gekomen, omdat er geen nader onderzoek is verricht, wordt de opmerking toegevoegd dat er misschien wel geen onderste steen was. Dat kan voorts betekenen dat men te veel op hypotheses is afgegaan. De hypothese van de parallelimporten mist feitelijke grond. Ondanks zorgvuldig onderzoek heeft justitie niets kunnen vinden wat deze hypothese daadwerkelijk grondslag geeft. De onderzoekers hebben ook alle onderliggende stukken gezien. Op basis daarvan komen zij tot hun conclusies. Het is niet zo dat het departement van deze kwestie af wil om eraf te zijn. Op een gegeven moment moet je er echter een punt achter kunnen en willen zetten. Als je geen zinnige aanknopingspunten hebt voor het aantonen van parallelimporten, dan moet je dat durven zeggen. Er is niets weg gedefinieerd. De definitie van de commissie-Kalsbeek is ongewijzigd gebleven. In de brief wordt gesproken over een ruime en enge definitie. Op basis van de enge definitie heb je te maken met corrupte ambtenaren. Daar draaide het om, dus het ging ook om de enge definitie. Ook de commissie-Kalsbeek heeft aangegeven dat de werkwijze van de parallelimport alleen mogelijk is indien er sprake is van corruptie bij de overheidsfunctionarissen. Je bent er niet alleen met de ruime definitie. Je moet je ook bedienen van de enge definitie. Met andere woorden, het probleem als zodanig is zeker niet weg gedefinieerd. Er is meermalen uiteengezet dat de definitie van een paralleltransport in enge zin – dat staat ook in de voortgangsrapportage – van het begin tot het eind is ontleend aan het rapport van de commissie-Kalsbeek. Er is gewerkt met een definitie die in het rapport is te vinden. Er is niets geheimzinnigs gebeurd. Er is geprobeerd om achter de waarheid te komen. Als er op een gegeven moment niets is gevonden en er geen aanknopingspunten zijn voor verder onderzoek, dan zul je dat moeten accepteren. De minister verwijst verder naar pagina 5 van stuk 26 269, nr. 38. Daar staan de punten, de eerste vier, die onder de ruime definitie vallen. De punten 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 vallen onder de enge definitie. Het gaat vooral om punt 5: de container die mede cocaïne bevat, wordt binnengehaald dankzij een regeling die de criminelen hebben getroffen met overheidsdienaren, in het bijzonder met douaniers. De commissie-Kalsbeek suggereerde op zijn minst dat dit gebeurde. Dat wil zeggen dat die kwestie bij de definiëring moet worden betrokken.

Het integrale post-Fortonderzoek overziend, concludeert de minister dat er veel ten goede is verbeterd. Politie en justitie hebben meer zicht gekregen op de mogelijkheden drugs in Nederland te importeren. Het OM is een ander soort OM dan waar het onderzoek betrekking op had. Het OM was aanvankelijk een weinig op samenwerking gerichte organisatie, maar door de diverse maatregelen is er veel ten goede veranderd. Ook wat betreft het strafrechtelijk onderzoek zijn de zaken op orde.

Sinds de verschijning van het Rekenkamerrapport uit 1998, waarin dit vraagstuk scherp werd geagendeerd, is er veel gebeurd op het vlak van de informatie-uitwisseling. De minister wijst wat dat betreft op het pakket voor de aanpak en verbetering van recherche-informatie en opleiding (ABRIO). Dit project loopt drie jaar en wordt begin 2003 afgerond. Er is ook veel verbeterd aan het Referentiekader werkprocessen opsporing en vervolging (RWO). Inmiddels vindt de introductie en implementatie daarvan plaats. De deelnemers aan de Regieraad zijn het OM, de politie en de departementen. De raad houdt zich bezig met de homogenisering van informatie en de automatisering van politie-informatie. Het bestek is gereed, maar het is niet eenvoudig. Momenteel loopt een en ander naar tevredenheid. Het OM heeft ook een automatiseringsslag gemaakt. Een nieuw geïntegreerd processysteem (GPS) is vanaf 2002 uitgerold.

Het college van PG's ziet primair toe op de implementatie van de implementatie, maar voor zover die zich richt op het departement gaat dat vooral het Directoraat-generaal voor de rechtshandhaving aan. De derde voortgangsrapportage heeft zoveel mogelijk het karakter van een eindrapportage. Er komt alleen nog maar een vervolgrapportage over de feitelijke afronding. Dan wordt vooral ingegaan op de deelonderzoeken A en D. Met behulp van de VRIS houdt men zich ook bezig met de frequente aanlevering van voldoende informatie. Dit wordt gemonitord door de ABRIO. Het loopt momenteel voor 75%. De praktijk is overigens nogal weerbarstig. Daarom zal de minister de Kamer hierover nog nader informeren.

De CTC rapporteert niet aan de SG, maar aan het college van PG's. Een zaak die daarvoor in aanmerking komt, bijvoorbeeld als het gaat om doorlaten, wordt aan de minister van Justitie voorgelegd. Het is de commissie en het OM precies bekend welke zaken aan de CTC moeten worden voorgelegd. De tussenrapportage over de administratievelastendruk van de wet BOB wordt de Kamer binnenkort toegestuurd. Binnen het wettelijk kader kan nog wat worden verbeterd via het handboek wet BOB, maar met de wetswijziging wordt gewacht op de evaluatie van 2003.

Een onwillige getuige kan door de politie niet tot medewerking worden genoopt, maar wel door de rechter-commissaris in een gerechtelijk vooronderzoek en ook door de zittingsrechter. Dat verschil in bevoegdheid tussen de politie en de rechter acht de minister juist. De instructie van de CIE-officier is slechts een paar maanden operationeel. Dat is te kort om de werking ervan thans reeds te kunnen evalueren, maar de eerste bevindingen zijn gunstig. Dit wordt in de gaten gehouden. De procedures voor de instructie lijken voldoende praktisch. Ze zijn opgesteld door een ontwikkelteam, bestaand uit praktijkmensen. Het heeft een jaar geduurd, voordat het rapport van de heer Van Zon de Kamer bereikte, omdat het eerst door het College is besproken. Toen bleek dat er enige haken en ogen aan vastzaten. Vervolgens is besloten een zware OM-commissie te formeren, die een voorstel moest doen over de beleidsmatige conclusies. Eind december 2001 is het rapport uitgebracht.

De minister heeft in juni 1999 toegezegd een drieslag uit te voeren. Die heeft plaatsgevonden. Wat er moest worden uitgevoerd, dat is uitgevoerd. Over de overige aanbevelingen van de commissie-Kalsbeek is gerapporteerd. De meeste daarvan zijn uitgevoerd. Op dit moment bestaat er geen enkel verschil van opvatting over wat wel en wat niet kan als het gaat om predeals. De minister verwijst in dat kader naar de tijdelijke aanwijzing toezegging aan getuigen. Een predeal, zoals die toentertijd met M. is gesloten, kan nu niet meer worden gesloten. Hierover bestaat inmiddels ook geen verschil van mening meer binnen het OM. Ook de minister is zeer blij met de vernietiging van de uitspraak van het Hof over de kwestie-Mink K. De Raad voor de rechtspraak doet waarschijnlijk niets met de uitspraak van de persofficier, want dat zou als een inbreuk op de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht kunnen worden uitgelegd.

Ten slotte vindt ook de minister dat elk nieuw gegeven op zijn merites moet worden beoordeeld. Zo nodig moet daar onderzoek naar worden gedaan.

Nadere gedachtewisseling

De heer Nicolaï (VVD) herhaalt dat er onvoldoende aanwijzingen zijn de bewering van grootschalige georganiseerde doorlevering, met medewerking van ambtenaren, te staven. Het is dus aannemelijk dat dit niet heeft plaatsgevonden. Dat is verheugend, want daarmee zijn politie en douane van die blaam gezuiverd. Het dossier moet nu dicht, maar nieuwe feiten moeten uiteraard opnieuw worden bekeken.

De heer Van de Camp (CDA) vindt ook dat, als zich nieuwe feiten voordoen, die opnieuw moeten worden bekeken, maar vooralsnog kan er een punt achter dit dossier worden gezet. De deelonderzoeken zijn naar behoren uitgevoerd. Nu moet het in redelijkheid en billijkheid afgelopen zijn.

De heer Rouvoet (ChristenUnie) betreurt het gestelde door de minister dat de commissie-Kalsbeek buiten haar boekje is gegaan. Daarmee tikt de minister ook de Kamer op de vingers, want zij heeft de aanbevelingen van de commissie overgenomen. Het rapport-Van de Bunt kan nooit aanleiding zijn voor die hoge toon, want het beeld van de situatie tot 1999 binnen het OM is ronduit ontluisterend. Het gaat de heer Rouvoet er niet om dat hoe dan ook wordt bewezen dat die 15 000 kilo cocaïne is doorgeleverd. Er is veel onderzocht, maar er heeft geen integrale waarheidsvinding plaatsgevonden. Het was dus niet mogelijk de geruchten onbetwistbaar te weerleggen en eventueel in te grijpen. Daar had de commissie-Kalsbeek en dus ook de Kamer echter om verzocht. Dat is niet gebeurd. Daar is het belang van de opsporing niet mee gediend.

Mevrouw Albayrak (PvdA) blijft teleurgesteld over de afronding van dit debat. Garanties voor de toekomst zeggen in dit geval niets over het verleden. De onderzoeksresultaten zeggen weinig over het waarheidsgehalte van de bijzondere bevindingen van de commissie-Kalsbeek. Mevrouw Albayrak onderschrijft dat er geen aanknopingspunten zijn voor verder onderzoek, maar dat neemt niet weg dat zij dit debat met een ongerust gevoel over de toekomst afsluit. Er blijft twijfel bestaan. Zij sluit niet uit dat de Kamer nog een keer moet terugkomen op dit onderwerp.

De heer Dittrich (D66) is blij met de opmerking van de minister dat, als er nieuwe feiten naar boven komen, deze zullen worden onderzocht. Het kan de Kamer dus niet voor de voeten worden geworpen dat dit dossier op 3 juli 2002 is afgesloten en dat nieuwe feiten niet meer hoeven te worden onderzocht. Zijn fractie heeft er wel behoefte aan nu een streep onder deze kwestie te zetten.

De minister concludeert dat de Kamer in meerderheid vindt dat er een punt achter deze zaak moet worden gezet. Het dossier wordt dus gesloten, maar als zich nieuwe feiten voordoen, dan kan het weer worden geopend. Hij vindt het onbevredigend dat, hoewel de onderzoekers tot duidelijke conclusies zijn gekomen, met name de fractie van de PvdA blijft twijfelen. Dit raakt ook de mensen die ermee te maken hebben. Op die manier blijft de sfeer bestaan dat het niet echt klopt. De minister zou die sfeer graag opklaren, want hij blijft van mening dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor verder onderzoek. Als er nieuwe feiten boven water komen, zal dat aan de Kamer worden gemeld. Het wachten is verder op de evaluatie van de toepassing van de wet BOB.

De fungerend voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

Dittrich

De waarnemend griffier van de vaste commissie voor Justitie,

Beuker


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), Van Heemst (PvdA), Dittrich (D66), fng. voorzitter, Kamp (VVD), Vos (GroenLinks), Rouvoet (Christen-Unie), B. M. de Vries (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), De Wit (SP), Nicolaï (VVD), Arib (PvdA), Rietkerk (CDA), Halsema (GroenLinks), Albayrak (PvdA), Eurlings (CDA), Çörüz (CDA), Janssen van Raay (LPF), Teeven (LN), Wolfsen (PvdA), J. M. de Vries (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Schonewille (LPF), Stuger (LPF), Van Vroonhoven-Kok (CDA) en Varela (LPF).

Plv. leden: Ross-van Dorp (CDA), De Graaf (D66), Azough (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), Lazrak (SP), De Pater-van der Meer (CDA), Karimi (GroenLinks), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Wiersma (LPF), Jense (LN), Van As (LPF), Zeroual (LPF), Joldersma (CDA) en Eerdmans (LPF).

Naar boven