Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1999-2000 | 26268 nr. 3 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1999-2000 | 26268 nr. 3 |
Vastgesteld 25 oktober 1999
De vaste commissie voor Justitie1 heeft op 7 oktober 1999 overleg gevoerd met minister Korthals van Justitie over diens brief d.d. 25 maart 1999 ter beantwoording van vragen over de WODC-evaluatie van de ontnemingswetgeving.
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissie
De heer Niederer (VVD) constateerde dat de strafrechtelijke bewijsbaarheid in het kader van de plukzewetgeving moeilijkheden oplevert bij ontneming, terwijl vanwege de omkering van de bewijslast ontneming fiscaalrechtelijk eenvoudiger te realiseren is. Wat zijn qua wetgeving de manifeste knelpunten in de opsporingspraktijk? Hij had de indruk dat de wetgeving op zichzelf volstaat, maar vroeg of de minister wetswijzigingen dan wel aanpassing van de uitvoeringspraktijk noodzakelijk acht. De heer Niederer achtte het van belang dat de politie, die traditioneel dadergericht rechercheert, ook buitgericht gaat rechercheren. Dat moet vanzelfsprekend worden in ieder strafrechtelijk onderzoek. Hoe wordt door de politie, de rechercheschool, het openbaar ministerie, de stichting Studiecentrum rechtspleging en de rechterlijke macht getracht dit bewustzijn te bereiken?
Om standaard strafrechtelijke onderzoeken ook op de buit te richten, is het van belang dat de politie zoveel mogelijk samenwerkt met de FIOD en met mensen met financieel inzicht in economische en financiële structuren. Voorkomen moet worden dat er tussen politie en FIOD een soort broodnijd ontstaat als het om de ontneming gaat. Of strafrechtelijk of fiscaalrechtelijk wordt afgeroomd, maakte de heer Niederer niet zoveel uit. Als de crimineel maar financieel wordt getroffen. Hoe is de samenwerking tussen politie en FIOD nu? Zijn de eventuele schotten tussen beide geslecht? Het voornemen bestaat om mensen met een accountancyopleiding aan te trekken en die de status van buitengewoon opsporingsambtenaar te geven om hen actief te laten meerechercheren, zodat de politie leert hoe buitgericht moet worden gerechercheerd en de «accountants» ervaren hoe dadergericht moet worden gerechercheerd. Wordt een dergelijke samenwerking op de werkvloer bevorderd?
De kosten van het optuigen van de plukzeorganisatie waren in de door de WODC beoordeelde periode zes keer zo hoog als de baten. De heer Niederer ging ervan uit dat de minister ook van mening is dat de opbrengst hoger moet worden. Is de minister bereid de tienzakennorm te verlaten? De heer Niederer was ervoor om per arrondissementsparket een bedrag af te spreken dat tenminste moet worden afgeroomd, afhankelijk van het voorkomen van plukzezaken in het verleden. De hoofdofficier kan dan zelf bepalen hoeveel officieren van justitie hij daarvoor inzet.
Mevrouw Ross-van Dorp (CDA) kon zich vinden in de vragen en opmerkingen van de heer Niederer. Zij stelde vast dat de uitvoering van de plukzewetgeving nog steeds in een opstartfase verkeert. Het besef dat financieel rechercheren noodzakelijk is, groeit langzaam. Hoe lang duurt dit proces van cultuurverandering nog?
Jaar op jaar vallen de opbrengsten van de plukzeacties tegen. Kan de verhouding tussen kosten en opbrengsten worden verbeterd? Is de investering in de expertise tijdelijk of blijvend? Was het bedrag dat op de begroting voor 1998 werd vermeld te optimistisch ingeschat of was het haalbaar?
Wanneer kan het wetsvoorstel inzake strafbaarstelling witwassen tegemoet gezien worden? In hoeverre is het, gegeven de complexiteit van het geheel, mogelijk een bedrag te ramen dat in het kader van de tienzakennorm kan worden binnengehaald?
Mevrouw Kalsbeek-Jasperse (PvdA) beaamde dat het bij de ontnemingswetgeving om een betrekkelijk nieuw instrument gaat, waarvan de verwachtingen hoog gespannen waren, maar waarbij de opbrengsten slechts een fractie zijn van de ervoor nodige investeringen en van de bedragen die in het criminele circuit omgaan. Dat de overheid niet is opgewassen tegen de financiële trucs van criminelen, blijkt uit het geval van de crimineel die failliet was verklaard, maar enkele jaren later volgens het openbaar ministerie toch ten minste 77 mln. bezat. Naar aanleiding van de redenering van betrokkene dat justitie niet alsnog aan dit geld kan komen, omdat het lang geleden (met hasj) was verdiend, heeft de rechter gesteld: het is niet de taak van de rechtbank onderzoek te doen naar vermogen dat kennelijk frauduleus buiten het faillissement is gehouden en waarover betrokkene zelf geen opening van zaken heeft gegeven. Maatschappelijk gezien is een zaak als deze heel slecht. Het zou daarom dienstig zijn als het ministerie van Justitie of het openbaar ministerie deze zaak grondig analyseert en nagaat of er ook andere mogelijkheden, zoals ambtshalve aanslagen van de fiscus, zouden zijn geweest om de betrokken crimineel te treffen.
Mevrouw Kalsbeek meende dat de ontnemingswetgeving op een aantal punten verbeterd kan worden. In de huidige cultuur bij politie en OM wordt voordeelsontneming vooralsnog gezien als een betrekkelijk onbelangrijk aspect van de dagelijkse werkzaamheden. De strafzaak en de ontnemingszaak worden nog sterk als gescheiden identiteiten gezien, waarbij de ontneming er als het ware bij bungelt. Terecht ontwikkelt het kabinet tal van initiatieven om tot verbetering te komen. Een groot probleem is dat bij de politie schaarse deskundigheid wordt opgebouwd, die elders aanzienlijk beter wordt betaald. Het kabinet wil dan ook terecht meer ruimte bieden voor een adequate beloning. Binnen het openbaar ministerie moet men ook carrière kunnen maken als men zich specialiseert op deze financiële ingewikkeldheden. Dat het bureau ontnemingswetgeving van het ministerie zijn best doet, is duidelijk.
Mevrouw Kalsbeek vroeg zich af, of er niet een andere dimensie bij moet worden betrokken. Financieel rechercheren, zowel tactisch als strategisch, wordt ook gebruikt om verdachten of criminele netwerken in beeld te krijgen of daartegen bewijs te vergaren. Dat is een middel tot het bereiken van een doel dat politie en OM als het ware op het lijf geschreven is. Echter, is het doel bereikt, dan wordt de zaak losgelaten. Onvoldoende wordt beseft dat succesvolle ontneming een crimineel of criminele organisatie minstens zo hard kan treffen als een veroordeling. Thans denken rechercheurs niet aan de mogelijkheid om een verdachte te controleren op meldingen van ongebruikelijke transacties (MOT-meldingen). In de bij- en nascholing van gewone rechercheurs zal dan ook aandacht moeten worden besteed aan het aanhaken bij die financiële aspecten waarmee hun doel (boeven achter de tralies of althans uitschakelen) wordt gediend.
Het zogenaamde Bucro-arrest heeft een ernstige leemte in de wetgeving aan het licht gebracht. Dat justitie niet kan komen aan geld dat een crimineel via een schijnconstructie heeft ondergebracht bij een rechtspersoon, is aan gewone mensen niet uit te leggen. Mevrouw Kalsbeek zou graag zien dat de reparatie van de wetgeving op dit stuk zo snel mogelijk ter hand wordt genomen.
Waarom kan het in grote zaken wel zes jaar of langer duren voordat tot ontneming wordt overgegaan? Dat leidt onder meer tot hoge kosten voor het in goede staat houden van de in beslag genomen goederen.
Alle bureaus financiële ondersteuning hebben moeite om hun mensen vast te houden, maar in sommige regio's lukt dat helemaal niet. Welke maatregelen neemt het kabinet in dezen? Hoe denkt de minister over het geven van premies aan korpsen die hun financiële deskundigen weten vast te houden? Desgevraagd zei mevrouw Kalsbeek het riskant te vinden om een korps een deel van het ontnomen geld te laten houden.
Als er eenmaal een uitspraak is om tot ontneming over te gaan en een crimineel weigert te betalen, zou tot vervangende hechtenis kunnen worden besloten, maar rechters vinden dat vaak te punitief en laten dat achterwege. De wet zal snel aangescherpt moeten worden op dit punt. Mevrouw Kalsbeek voelde wel voor het voorstel van de adviescommissie wetgeving van het OM om de betalingsmogelijkheden van de veroordeelde pas in de executiefase een rol te laten spelen. Waarom wil het kabinet ook hier de rechter inschakelen? Waarom wordt niet aan het OM overgelaten te bepalen hoe het besluit om dat wederrechtelijk verkregen vermogen te ontnemen, kan worden uitgevoerd?
Het kabinet wil de rol van de rechter-commissaris bij het strafrechtelijk financieel onderzoek nader onderzoeken. Waarom zou de rol van de rechter-commissaris hierbij een andere moeten zijn dan bij gewoon strafrechtelijk onderzoek? Mevrouw Kalsbeek was daar niet voor.
Dat de FIOD blijkens het evaluatieonderzoek niet erg geïnteresseerd is in ontnemingswetgeving is niet zo vreemd, omdat de FIOD de crimineel met gemakkelijker middelen kan grijpen dan via de ingewikkelde constructie van de ontnemingswetgeving. Wordt in antwoord 29 bedoeld dat als de FIOD sneller en effectiever kan ingrijpen, dit maar moet gebeuren? Mevrouw Kalsbeek was daar wel voor, zij het dat zij vond dat OM en politie erbij betrokken moeten worden.
Het leek haar een gemiste kans dat het kabinet het aan de rechter wil overlaten om het begrip «wederrechtelijk verkregen voordeel», dat in de praktijk tal van problemen blijkt op te roepen, te verduidelijken. Er gaan jaren overheen voordat jurisprudentie tot stand is gekomen en de algemene werking ervan staat niet op voorhand vast. Zij drong er dan ook bij het kabinet op aan, alsnog een poging te doen om dit begrip duidelijker te omschrijven.
De minister stelde dat het er bij de ontnemingswetgeving om gaat dat het de crimineel duidelijk wordt dat misdaad niet loont. Het is het sluitstuk van de rechtshandhaving. Al geldt dat rechtshandhaving kosten met zich brengt, het zou niettemin mooier zijn wanneer de baten bij de uitvoering van de ontnemingwetgeving hoger zouden zijn dan de kosten, zoals in 1993 bij de behandeling van de wetgeving ook werd verwacht. Natuurlijk is het doel om de dader financieel te treffen. Daartoe is een zeer goede toerusting noodzakelijk voor diegenen die betrokken zijn bij de daartoe benodigde actie. De opleiding van de politie moet goed zijn en de politie moet financiële deskundigheid in huis hebben. De CRI beschikt landelijk over een accountantspool. Ook het bureau ontnemingswetgeving heeft een aantal accountants in dienst die landelijk inzetbaar zijn. Kleine korpsen kunnen een beroep doen op die pools. Er wordt op het ogenblik veel aan gedaan in de politieopleiding, ook op de rechercheschool. Op het laagste en het hoogste niveau is de deskundigheid aanwezig. Verschillen van inzicht tussen de mensen die hiervoor van buitenaf worden aangetrokken en de leiding van de LSOP, zijn er mede de oorzaak van dat de deskundigheid op beide tussenliggende niveaus nog niet voldoende is. Op korte termijn moeten die moeilijkheden worden opgelost. De ICR (rechercheschool) en de SSR (opleiding voor het OM) zijn sterk betrokken bij de ontwikkeling van de opleidingen. De bewindsman deelde mee zijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties te zullen vragen om bij de korpsen de behoefte aan specifieke financiële deskundigheid te monitoren. De minister zal zijn ambtgenoot tevens de suggestie van mevrouw Kalsbeek voorleggen om premies te zetten op het vasthouden van specifieke financiële deskundigheid.
In het hele traject van de ontnemingswetgeving zijn financiële middelen beschikbaar gesteld om het deskundigheidsniveau op dit stuk op peil te brengen bij zowel politie als justitie. De complexiteit van de ontnemingswetgeving is aanvankelijk onderschat en kent zeer veel civielrechtelijke aspecten, terwijl het openbaar ministerie meer gewend is met het strafrecht te werken. Bovendien is de wetgeving op zich niet helemaal duidelijk. Door de jaren heen heeft de jurisprudentie overigens meer duidelijkheid geschapen. Het WODC heeft gesteld dat slechts een beperkte wetswijziging nodig is en dat de problemen vooral verband houden met de uitvoering. Bij wijziging van de wet zal het openbaar ministerie meer armslag moeten worden gegeven door het opheffen van praktische belemmeringen. De rechterlijke controle zal verbeterd en versterkt worden. Voorts zal worden getracht het probleem van schijnconstructies te ondervangen. Een hiertoe strekkend wetsvoorstel zal in de loop van volgend jaar aan de Kamer worden aangeboden.
Voorwaarde voor succesvol opereren op het gebied van de ontneming is dat het mogelijk is het criminele vermogen van een verdachte of veroordeelde in kaart te brengen en dat dit niet intussen buiten het bereik van justitie wordt gebracht. Een van de problemen daarbij was dat conservatoir beslag op onroerend goed niet mogelijk was. Ook dat zal in de nieuwe wetgeving geregeld worden.
De minister beaamde dat de opbrengst van de ontnemingswetgeving behoorlijk onder de verwachting is gebleven. In 1999 zal de geraamde opbrengst wel worden gehaald, maar dat komt doordat de verwachtingen fors in neerwaartse richting zijn bijgesteld. Voor 1999 is de opbrengst geraamd op 10,3 mln. De opbrengst voor 1998 was veel te optimistisch geraamd.
De tienzakennorm was bedoeld om een cultuurverandering binnen de parketten te bevorderen, zodat men zich meer zou gaan richten op ontnemingsvorderingen. Omdat de norm in de praktijk niet goed werkt, wordt een kwalitatief betere norm ontwikkeld, die naar verwachting op 1 januari 2001 zal kunnen worden ingevoerd. Wel is de gewenste cultuurverandering zich al aan het voltrekken en neemt de financiële deskundigheid toe. In de nieuwe norm zal rekening worden gehouden met de gemiddelde opbrengst van een ontnemingsvordering per soort misdrijf dat voor ontneming in aanmerking komt. Dit moet worden vastgesteld door middel van dossieronderzoek op verschillende parketten in het land. Op basis daarvan zal de norm per parket worden bepaald. De minister beaamde desgevraagd dat het de bedoeling van het systeem is, te bepalen waarop afgerekend kan worden. Ook zal de duur van de procedures (gemiddeld zes tot acht jaar) moeten worden verkort. Als de rechter het proces te lang vindt duren, zal hij de officier van justitie moeten vragen met zijn conclusie te komen. Kan deze dat niet, dan zal hij dat moeten motiveren. Dat in het algemeen geldt dat vorderingen die worden ingesteld en processen die worden gevoerd veel te lang duren, is een van de redenen om de rechterlijke organisatie op een andere leest te schoeien om te bereiken dat zij effectiever en sneller gaat werken. Daartoe zal een vorm van outputfinanciering worden ingevoerd. Met name in de civiele sfeer zijn er overigens zaken waarvan de duur niet door de rechter kan worden bepaald.
In de praktijk is er sprake van samenwerking tussen politie, openbaar ministerie en FIOD. De richtlijn aanwijzing ontneming van het openbaar ministerie bevat een duidelijke regeling over de afstemming tussen het openbaar ministerie en de FIOD. Uitgangspunt daarbij is dat zaken die zich lenen voor strafrechtelijke ontneming ook langs die weg worden afgedaan. Dat laat onverlet dat de belastingdienst zijn eigen bevoegdheid heeft in zaken waarin de fiscale regelgeving is overtreden. Ook in zaken waarin er niet strafrechtelijk ontnomen wordt of ontnomen kan worden, kan er aanleiding zijn voor de fiscus om een vordering in te stellen. Indien zowel de fiscale als de strafrechtelijke weg openstaat, vindt in een zo vroeg mogelijk stadium afstemming plaats tussen het openbaar ministerie en de belastingdienst over de verdere aanpak. Het openbaar ministerie, de belastingdienst en de FIOD gaan op dit moment na of de systematiek nog verder kan worden verfijnd. Onverlet blijft dat de strafrechtelijke ontneming en de fiscale terugvordering een verschillende achtergrond en een verschillende doelstelling hebben.
De minister verwachtte het wetsvoorstel afzonderlijke strafbaarstelling witwassen nog in oktober aan de ministerraad te kunnen voorleggen en het, afhankelijk van de tijd die de Raad van State voor de advisering nodig heeft, begin volgend jaar aan de Kamer te kunnen toezenden.
De door mevrouw Kalsbeek genoemde zaak is nog onder de rechter. De ontnemingsvordering wordt binnenkort op de zitting behandeld. Er zijn vele complicaties, zoals veel vermogen in het buitenland en het feit dat de zaak valt onder de oude wetgeving, zodat slechts maximaal zes maanden vervangende hechtenis kan worden opgelegd. Met de Amerikaanse autoriteiten wordt bezien of in de VS ook ontneming kan plaatsvinden. Of er achteraf een analyse van moet komen, leek hem afhankelijk van het verdere verloop van de zaak.
De rol van de rechter en dus ook van de rechter-commissaris, is in de opzet van de huidige regeling teruggedrongen. De minister was voornemens de rechter weer een grotere rol toe te kennen, met name bij de controle op de voortgang van het ontnemingsonderzoek. De rechter moet de mogelijkheid krijgen ervoor te zorgen dat een procedure niet jaren blijft slepen, omdat de belanghebbende anders de kans heeft de dans te ontspringen. Overigens ligt er meestal wel conservatoir beslag op het vermogen van betrokkenen.
In reactie op een interruptie zei de minister dat hij overeenkomstig de aanbeveling van het WODC zal voorstellen om de parallelle bevoegdheid tot inbeslagneming van de officier van justitie en de rechter-commissaris in geval van doorzoeking van een woning in het kader van een strafrechtelijk financieel onderzoek, intact te laten. De rechtbank dient te waken tegen onnodige vertraging in het strafrechtelijk financieel onderzoek, maar heeft geen middelen om die controle ook daadwerkelijk uit te oefenen. Vandaar dat de minister het noodzakelijk vond dat de rechter-commissaris wordt ingelicht door de officier van justitie door middel van een rapportage over de stand van zaken. Op die manier kan hij de voortgang bevorderen.
Veel jurisprudentie gaat over de draagkracht van de veroordeelde. De Hoge Raad heeft beslist dat de rechter bij de oplegging van de betaalverplichting vooraf al rekening moet houden met de draagkracht van de veroordeelde. De Hoge Raad acht de correctiemogelijkheden achteraf van art. 577b van het Wetboek van Strafvordering te beperkt. Het zou echter voor de hand liggen, het pas in het stadium van de executie te doen, omdat het dan pas op betalen aankomt. Voorgesteld zal worden deze mogelijkheid achteraf te verruimen, met enige beperking op dit punt van de matigingsbevoegdheid vooraf. De algemene matigingsbevoegdheid van de rechter vooraf blijft intact.
Bij interruptie werd gevraagd waarom de executie in dezen niet aan het OM wordt gelaten, net als aan het OM wordt overgelaten hoe en wanneer gevangenisstraf wordt geëxecuteerd. De minister stelde dat kwesties als deze kunnen worden besproken aan de hand van het wetsvoorstel, dat in de loop van 2000 verschijnt.
Bij schijnconstructies worden voorwerpen verbonden aan een rechthebbende, die een ander is dan de bij de ontneming betrokkene. Doel daarvan is om uitwinning van die voorwerpen te voorkomen. Indien tegen deze schijnconstructies niet kan worden opgetreden, doet dat ernstig afbreuk aan de ontnemingsmaatregel. Voorgesteld wordt om in een dergelijk geval die voorwerpen vatbaar te maken voor beslag en uitwinning. Voorwaarde is daarbij dat er voldoende aanwijzingen zijn dat een voorwerp dat onmiddellijk of middellijk afkomstig is van een misdrijf in verband waarmee de geldboete kan worden opgelegd of het wederrechtelijk genoten voordeel kan worden ontnomen, aan die ander is gaan toebehoren met het doel de uitwinning van het voorwerp te bemoeilijken of te verhinderen, dus in een schijnconstructie is geplaatst, terwijl die ander wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat het voorwerp van misdrijf afkomstig was. Via wetswijziging zal het ook mogelijk worden de vinger te leggen op te ontnemen vermogen dat nog snel in een BV is ondergebracht.
De minister stelde vast dat wellicht in de politieopleiding meer aandacht nodig is voor het feit dat men, als men een verdachte op het spoor is, automatisch moet controleren of er sprake is van MOT-meldingen waarbij verdachte betrokken is.
De heer Niederer (VVD) was verheugd over 's ministers toezegging om zijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties te benaderen over mogelijke premies op het vasthouden van specifieke financiële deskundigheid en de mogelijkheid, ook voor kleine korpsen, om financiële deskundigheid aan te trekken door mensen de status van buitengewoon opsporingsambtenaar te verlenen. Kan de minister de Kamer hierover schriftelijk berichten?
De heer Niederer ging ervan uit dat de nieuwe norm voor de Randstad hoger zal zijn dan voor andere delen van het land. Wanneer die norm op basis van historische gegevens is vastgesteld, kan de Randstad dan meer politiemensen of meer officieren van justitie claimen? Hij zou de voorkeur geven aan het vormen van een landelijke pool van daarvoor geschikte officieren van justitie, die dan zouden kunnen worden uitgezonden naar die parketten waar op dat moment op dit gebied de nood het hoogst is.
Mevrouw Ross-van Dorp (CDA) betoogde dat rechtshandhaving uiteraard geld kost, maar dat er een zeker evenwicht moet zijn tussen de kosten en baten van de plukzewetgeving. Wellicht kan de nieuwe norm daartoe bijdragen. Op welk moment wordt de Kamer geïnformeerd over de vormgeving van de nieuwe norm?
Is aan alle daaraan te stellen voorwaarden voldaan, voordat men daadwerkelijk afgerekend wordt? Wordt de Kamer ervan op de hoogte gesteld of iedereen tevreden is met het proces dat naar die noodzakelijke cultuurverandering moet leiden?
Mevrouw Kalsbeek-Jasperse (PvdA) was niet optimistisch over de uitkomst van de door haar vermelde zaak. Met name vanwege het leereffect leek het haar daarom interessant deze zaak wél grondig te analyseren.
Zij noemde het verheugend dat komend jaar een aantal wetswijzigingen te verwachten is betreffende het tegengaan van schijnconstructies, de rol van de rechter-commissaris en de executie door het openbaar ministerie en de rol die de rechter daarbij moet spelen.
Mevrouw Kalsbeek meende dat het begrip «wederrechtelijk verkregen voordeel» nader uitgewerkt moeten worden en dat het wetsvoorstel daarvoor de gelegenheid bij uitstek is.
De relatie met de FIOD was mevrouw Kalsbeek niet duidelijker geworden uit het antwoord. Hoe is de samenwerking tussen FIOD en openbaar ministerie als het gaat om het plukken van criminelen? Daarbij mogen haars inziens efficiencyoverwegingen best een rol spelen. Het kan efficiënter zijn om een crimineel aan te pakken via een ambtshalve aanslag van de FIOD dan via de strafrechtelijke weg die een enorm ingewikkeld onderzoek vergt. Hiernaar lijkt niet te worden gekeken. Bovendien kan er wanneer de rechter een te ontnemen voordeel heeft bepaald, een kink in de kabel komen doordat de fiscus een ambtshalve aanslag oplegt. Ook dat pleit voor een heel goede afstemming tussen FIOD en openbaar ministerie.
De minister merkte op dat er in grotere arrondissementen met meer criminaliteit meer opbrengsten te bereiken zouden moeten zijn. Dat hoeft niet noodzakelijkerwijs een verruiming van de taakstelling van het openbaar ministerie aldaar met zich te brengen. De behoefte aan een landelijke pool van officieren van justitie zal eerst bewezen moeten worden.
De bewindsman sprak de hoop uit, in de loop van het jaar 2000 over de nieuwe norm te beschikken. Het leek hem juist de Kamer vervolgens daarover te informeren. Hij beaamde desgevraagd dat de behoefte aan een landelijke pool van officieren zal worden bezien in het kader van die normstelling. Hij was nog lang niet tevreden over het proces en kon zich voorstellen dat dit ook voor vele officieren en politieambtenaren geldt. De praktijk is immers fors bij de verwachtingen achtergebleven. Het lijkt wel beter te gaan. Er ligt inmiddels voor 150 mln. aan conservatoir beslag.
De minister zegde toe dat de door mevrouw Kalsbeek genoemde zaak zal worden bekeken op de noodzaak om deze zaak achteraf te analyseren om na te gaan waar dingen fout gegaan zijn.
De bewindsman was bereid na te gaan of in de praktijk de onderlinge afstemming tussen FIOD, openbaar ministerie en belastingdienst voldoende is in het geval dat zij alledrie belangstelling hebben voor een bepaalde persoon.
Uit besprekingen, ook met het veld, is gebleken dat het vanwege het casuïstieke karakter van de materie niet goed mogelijk is om een sluitende omschrijving te vinden voor «wederrechtelijk verkregen voordeel». De rechtspraak heeft veel en belangrijk werk op dit gebied verzet. Voor de verdere ontwikkeling van het voordeelsbegrip is de casuïstiek in de rechtspraak voorlopig de geëigende weg. Het lijkt bijna niet mogelijk dat begrip goed vast te leggen in een wettelijke regeling.
Bij interruptie werd de minister verzocht om in het wetsvoorstel omschrijvingen van het begrip «wederrechtelijk verkregen voordeel» op te nemen
en daarbij te vermelden waarom hij daarvoor niet kiest. Op die manier kan een eventueel amendement van de Kamer goed voorbereid worden opgesteld. De bewindsman zegde dit toe.
Samenstelling: Leden: Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA), Apostolou (PvdA), Middel (PvdA), Van Heemst (PvdA), voorzitter, Dittrich (D66), ondervoorzitter, Rabbae (GroenLinks), Rouvoet (RPF), Van Oven (PvdA), O. P. G. Vos (VVD), Van Wijmen (CDA), Patijn (VVD), De Wit (SP), Ross-van Dorp (CDA), Niederer (VVD), Nicolaï (VVD), Halsema (GroenLinks), Weekers (VVD), Van der Staaij (SGP), Wijn (CDA), Brood (VVD).
Plv. leden: Balkenende (CDA), Verhagen (CDA), Wagenaar (PvdA), Van Vliet (D66), Arib (PvdA), Duijkers (PvdA), Kuijper (PvdA), Albayrak (PvdA), Barth (PvdA), Hoekema (D66), Karimi (GroenLinks), Schutte (GPV), Santi (PvdA), Van den Doel (VVD), Rietkerk (CDA), Rijpstra (VVD), Marijnissen (SP), Buijs (CDA), Passtoors (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), De Vries (VVD), Van Walsem (D66), Eurlings (CDA), Kamp (VVD).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26268-3.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.