26 264
Beheer en controle EU-geldstromen

nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 oktober 1998

1. Inleiding

Tijdens het algemeen overleg met de commissie voor de Rijksuitgaven op 2 september jl. heb ik de Kamer toegezegd haar een beschrijving te zenden van de wijze waarop de verantwoordelijkheden voor financieel beheer en controle van communautaire geldstromen binnen de EU en binnen Nederland zijn verdeeld. Deze brief dient ter nakoming van deze toezegging.

Voor een helder beeld van de plaats van de beheer- en controlemaatregelen binnen het begrotingsproces van de EU, wordt allereerst kort stilgestaan bij de uitgangspunten van dit begrotingsproces (paragraaf 2). In paragraaf 3 komen vervolgens het subsidiariteitsbeginsel en het uitgangspunt van partnerschap (gedeeld beheer) aan de orde. In paragraaf 4 worden de hoofdlijnen van het stelsel van interne controle bij de Commissie beschreven, waarbij in het bijzonder de taak van de financieel controleur van de Commissie aan de orde komt. In de navolgende drie paragrafen wordt globaal aangegeven hoe in Nederland invulling is gegeven aan beheer, controle en verantwoording op de belangrijkste twee communautaire uitgaventerreinen (paragraaf 5: het gemeenschappelijk landbouwbeleid; paragraaf 6: het structuurfondsenbeleid) alsmede op het terrein van de eigen middelen van de Gemeenschappen (paragraaf 7). In paragraaf 8 komen rol en taak van het Europees Parlement aan de orde; in paragraaf 9 worden de werkzaamheden van de Europese Rekenkamer toegelicht. Paragraaf 10 ten slotte gaat in op de wijze van informatieverstrekking aan de Tweede Kamer over EU-beheer- en controle-aangelegenheden.

2. Het begrotingsproces van de Europese Gemeenschappen

In het begrotingsproces van de Gemeenschappen kan een viertal fasen worden onderscheiden, namelijk begrotingsvoorbereiding, begrotingsvaststelling, begrotingsuitvoering en begrotingsverantwoording. In de navolgende paragrafen komen vooral de laatste twee fasen (begrotingsuitvoering enverantwoording) aan de orde. Deze paragraaf schetst de contouren van het proces van begrotingsvoorbereiding en -vaststelling. De uitgangspunten van dit proces zijn vastgelegd in art. 203 van het EG-Verdrag, art. 78 van het EGKS-Verdrag en art. 177 van het Euratom-Verdrag. In de praktijk wordt op basis van pragmatische afspraken zonder formele rechtskracht een strakker tijdschema gehanteerd dan verdragsrechtelijk is voorgeschreven. In het Interinstitutioneel Akkoord van 29 oktober 1993 (een Gentlemen's Agreement tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie) zijn belangrijke nadere afspraken vastgelegd over de financiële vooruitzichten 1993–1999, de begrotingsdiscipline en de begrotingsprocedure.1

In hoofdlijnen komt de procedure voor de opstelling en vaststelling van de begroting op het volgende neer. In mei presenteert de Commissie het door haar samengestelde voorontwerp van begroting op hoofdlijnen aan de Ecofin-Raad. De lidstaten kunnen dan een eerste mening geven. In juli stelt de Begrotingsraad2, in eerste lezing en na overleg met een delegatie van het Europees Parlement, de ontwerpbegroting vast. Vervolgens buigt het Europees Parlement zich over deze ontwerpbegroting en dient desgewenst amendementen in voor de niet-verplichte uitgaven (waaronder de structuurfondsbestedingen) respectievelijk wijzigingsvoorstellen met betrekking tot de verplichte uitgaven (zoals de landbouwgarantie-uitgaven).3 In november volgt dan de tweede lezing door de Begrotingsraad en in december de tweede lezing door het Europees Parlement. De stemprocedures komen erop neer dat de Raad wat betreft de verplichte uitgaven en het Europees Parlement wat betreft de niet-verplichte uitgaven het laatste woord heeft. Het Europees Parlement heeft weliswaar weinig invloed op de verplichte uitgaven, maar kan wel, om gewichtige redenen, de begroting als geheel afwijzen en verzoeken om overlegging van een nieuw ontwerp (zoals gebeurde in 1979, 1982 en 1984). Uiteindelijk stelt de voorzitter van het Europees Parlement eind december de gehele begroting definitief vast.

De Europese Commissie voert daarna de vastgestelde begroting uit. De centrale rol die de Commissie in het proces van begrotingsuitvoering speelt blijkt duidelijk uit artikel 205 van het EG-verdrag: «De Commissie voert de begroting (...) uit onder haar eigen verantwoordelijkheid, binnen de grenzen der toegekende kredieten en met inachtneming van het beginsel van goed financieel beheer».

3. De uitvoering van de communautaire begroting: subsidiariteit en gedeeld beheer

Een belangrijk kenmerk van het beheer- en controlebestel van de Europese Unie is dat de Europese Commissie formeel (eind)verantwoordelijk is voor de realisatie van het communautaire beleid en de juiste aanwending van de daarvoor beschikbare middelen (art. 205 EG-Verdrag). De Commissie legt daarover verantwoording af aan het Europees Parlement. Anderzijds geldt het uitgangspunt dat het aandeel van nationale autoriteiten en instanties in de feitelijke uitvoering van het gemeenschapsbeleid zo groot mogelijk dient te zijn. Dit uitgangspunt leidt er toe dat zowel de Commissie als de lidstaten een eigen verantwoordelijkheid hebben voor een ordelijk en controleerbaar financieel beheer van gemeenschapsmiddelen. De achtergrond hiervan is gelegen in het subsidiariteitsbeginsel, dat bepaalt dat de Gemeenschap slechts optreedt indien en voor zover een en ander niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt (art. 3B EG-Verdrag). Krachtens art. 5 van het EG-Verdrag zijn de lidstaten gehouden om – nog afgezien van de talrijke meer specifieke verdragsverplichtingen en verplichtingen uit hoofde van secundair gemeenschapsrecht – invulling te geven aan de algemene verplichting om doeltreffende maatregelen te treffen ter verzekering van de correcte uitvoering van het EU-beleid (de algemene loyaliteitsverplichting ofwel het beginsel van gemeenschapstrouw). Art. 5 EG-Verdrag is in feite de uitdrukking van het algemene beginsel van wederzijdse samenwerking tussen nationale autoriteiten en communautaire instellingen. Volgens art. 2 van het Financieel Reglement moeten de lidstaten en de Commissie met elkaar samenwerken om te zorgen voor een adequaat gedecentraliseerd (gedeeld) beheer van gemeenschapsmiddelen (partnerschap).

Overeenkomstig het uitgangspunt van subsidiariteit en het principe van gedeeld beheer zijn in sectorspecifieke regelingen belangrijke taken opgedragen aan nationale ministeries of aan autoriteiten/instanties die niet hiërarchisch ondergeschikt zijn aan een minister. Daardoor hebben deze ministeries of andere autoriteiten/instanties – onder handhaving van de eindverantwoordelijkheid van de Commissie – ook een eigen verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de desbetreffende regelingen. Gelet op het feit dat veel van de uitvoeringsprocessen zich binnen de lidstaten afspelen (meer dan driekwart van de communautaire uitgaven loopt via nationale instanties), is het niet verwonderlijk dat een grote verantwoordelijkheid voor het beheer en de bijbehorende controlemaatregelen bij de lidstaten is gelegd.4

In Europese context wordt de Nederlandse regering aangesproken, wanneer zich in Nederland door tekortkomingen in de nationale beheer- en controlesystemen gevallen van fraude en onregelmatigheden voordoen. Het feit dat deze tekortkomingen zich niet altijd hoeven voor te doen op rijksniveau, maar primair toe te schrijven kunnen zijn aan bijvoorbeeld decentrale overheden, doet niets af aan deze bijzondere gemeenschapsrechtelijke verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid van de regering. Ingeval van gedecentraliseerde uitvoering van EU-beleid dient de centrale overheid na te gaan of de decentrale organen hun gemeenschapsverplichtingen nakomen.5 Voor de belangrijkste uitgavencategorieën geldt bovendien dat de aansprakelijkheid van de regering onder bepaalde omstandigheden kan leiden tot aanspraken die een beslag leggen op rijksmiddelen (financiële aansprakelijkheid voor bijvoorbeeld de terugbetaling van ten onrechte betaalde bedragen). De verantwoordelijkheid voor communautaire uitgaven die voortvloeit uit de verantwoordelijkheid van de lidstaat Nederland in supranationaal verband, is specifiek ingevuld voor de diverse Europese geldstromen (zie de paragrafen 5, 6 en 7).6

Het principe van gedeeld beheer stelt hoge eisen aan de aansluiting tussen de controles die de Commissie verricht en die welke worden uitgevoerd door de lidstaten. In dit verband tracht Nederland in samenspraak met de Commissie zoveel mogelijk tot afspraken te komen teneinde toereikende voorzieningen te treffen voor een doeltreffende en doelmatige controle en voor een goede onderlinge informatie-uitwisseling, onder andere over de resultaten van de uitgevoerde controles. Welke beheer- en controle-informatie de lidstaten aan de Commissie moeten zenden (dan wel beschikbaar moeten houden) is veelal vastgelegd in specifieke verordeningen.

De lidstaten dienen de Commissie periodiek op de hoogte te stellen van de door hen geconstateerde onregelmatigheden en de naar aanleiding daarvan ingeleide administratieve of gerechtelijke procedures (meldingsplicht). Daarbij worden bepaalde grensbedragen gehanteerd, die per beleidsterrein verschillen. De Commissie registreert de onregelmatigheidsmeldingen in de databank IRENE (IRrégularités, ENquêtes et Exploitation). Elk jaar rapporteert de Commissie aan de Raad van de EU en aan het Europees Parlement over de bereikte resultaten. De Commissie beschikt over speciale bevoegdheden om met het oog op het onderzoek van fraudes of andere onregelmatigheden bij marktdeelnemers ter plaatse controles en verificaties te verrichten. Daarmee is in het bijzonder de Unité de Coordination de la Lutte Anti-Fraude (UCLAF) belast, de centrale fraudebestrijdingseenheid van de Commissie. Tussen de lidstaten en UCLAF vindt intensieve samenwerking en informatie-uitwisseling plaats.

Naast bovengenoemde op het onderzoek van fraudes en andere onregelmatigheden gerichte controlebevoegdheden heeft de Commissie in diverse verordeningen meer algemene bevoegdheden voor het verrichten van (administratieve) controles gekregen.7 Deze bevoegdheden zijn uiteenlopend van aard:

– deelname van de Commissie aan controles verricht door de lidstaten;

– gezamenlijke controles door de Commissie en de lidstaat;

– zelfstandige controles van de Commissie in een lidstaat;

– controles door de Commissie in derde landen, zelfstandig of in samenwerking met lidstaten;

– het doen van een verzoek aan lidstaten om bijzondere controles te verrichten;

– het vaststellen van controlevoorschriften.

Hoewel uit deze opsomming een scala van soms vergaande controlebevoegdheden van de Commissie blijkt, zijn de controlewerkzaamheden van de Commissie in zijn algemeenheid het beste te typeren als toezicht op de controle-activiteiten van de lidstaat. Dit houdt in dat de Commissie erop moet toezien (en zo nodig onderzoeken) dat de beheer- en controlesystemen van de lidstaten toereikend zijn. Gelet op de uiteenlopende beheer- en controlestructuren van de lidstaten heeft de Commissie in deze een bijzondere verantwoordelijkheid. Verzekerd dient immers te worden dat in alle lidstaten een gelijkwaardig niveau van beheer en controle wordt bereikt.

4. Het stelsel van interne controle binnen de Europese Commissie

Het Financieel Reglement brengt ten aanzien van de uitvoering van de begroting een duidelijke scheiding aan tussen de functies van ordonnateur (authorizing officer), rekenplichtige (accounting officer) en financieel controleur (financial controller). Het systeem van interne controle van de Commissie wordt in hoge mate door deze functiescheiding bepaald. In dit systeem berust het beheer van de kredieten bij de ordonnateur (het voor het desbetreffende beleidsonderdeel verantwoordelijke Directoraat-Generaal). De ordonnateur is als enige bevoegd betalingsverplichtingen aan te gaan en betalingsopdrachten af te geven. Invordering respectievelijk betaling geschieden door de rekenplichtige. De functies van ordonnateur, financieel controleur en rekenplichtige zijn onderling onverenigbaar.

De financieel controleur (i.c. het Directoraat-Generaal Financiële Controle, DG XX) is in de eerste plaats belast met de controle op het aangaan van betalingsverplichtingen en op het verstrekken van betalingsopdrachten. De daartoe bevoegde ordonnateur zendt een voorstel tot het aangaan van een betalingsverplichting ter verkrijging van een voorafgaand visum aan de financieel controleur. Uit het door de financieel controleur te verstrekken visum dient onder meer de wettigheid, regelmatigheid en juistheid van het betalingsvoorstel alsmede de overeenstemming met de beginselen van goed financieel beheer te blijken. Na verlening van het visum kan de ordonnateur de desbetreffende verplichting aangaan. De ordonnateur verstrekt een betalingsopdracht aan de rekenplichtige, waarbij de rekenplichtige opdracht krijgt het vastgestelde bedrag uit te betalen. De rekenplichtige is als enige bevoegd het beheer te voeren over de kasmiddelen en waardepapieren.

De financieel controleur verricht niet alleen controles vooraf (visumverstrekking), maar beschikt ook over een bevoegdheid tot controle achteraf. In 1990 heeft de financieel controleur, mede op aandringen van de Europese Rekenkamer, de bijkomende opdracht van interne auditor van de diensten van de Commissie gekregen. Deze taak richt zich op het uitvoeren van systeemcontroles ten aanzien van de financiële en administratieve systemen die binnen de Commissie operationeel zijn. De systemen van de lidstaten vormen uit hoofde van deze interne audit niet direct een object van onderzoek.

Uit het voorgaande blijkt dat de financieel controleur van de Commissie zowel controles met een operationeel als controles met een evaluerend karakter uitvoert. In het controlebestel van de Nederlandse rijksoverheid zijn deze twee vormen van controle gescheiden: interne controles (operationeel van aard) zijn in het uitvoeringsproces ingebouwd, accountantscontrole (evaluerend van aard) wordt uitgevoerd door de departementale accountantsdiensten. In het controlestelsel van de Gemeenschappen ligt nog steeds een verhoudingsgewijs grote nadruk op de operationele controles vooraf.

In juli 1997 bracht de Europese Rekenkamer een advies uit over integrale herziening van het Financieel Reglement. Onder meer pleit de Europese Rekenkamer daarin voor herdefiniëring van het takenpakket van de financieel controleur, in het bijzonder ter versterking van de interne-auditfunctie binnen de Commissie (meer nadruk op evaluerende controles achteraf). De Commissie wil op basis van de uitkomsten van de discussie met de andere instellingen begin 1999 een formeel voorstel indienen voor de algemene herziening van het Financieel Reglement.

Nederland deelt het pleidooi van de Europese Rekenkamer voor versterking van de diepgang en reikwijdte van de interne-auditfunctie van de financieel controleur. Aan de taak van DG XX als interne auditor van de Commissie is nog niet ten volle invulling gegeven. Deze taak is evenwel van groot belang wil de Commissie uiteindelijk meer grip krijgen op haar eigen functioneren. Daarbij is wel van belang dat, als de financieel controleur zich meer gaat richten op interne audits, de «oude» operationele controles meer in de lijn worden opgenomen (dat wil zeggen door de controlefunctionarissen van de vak-DG's worden verricht).

Overigens heeft de Commissie (in het bijzonder ter opvolging van de uitkomsten van de eerste en de tweede fase van het SEM 2000-initiatief)8 eerder al een aantal acties in gang gezet voor verbetermaatregelen binnen haar operationele diensten, zoals de instelling bij elk Directoraat-Generaal van een afzonderlijke financiële eenheid als tegenwicht voor de beleidsfunctie.

5. De beheer- en controlesituatie ten aanzien van het gemeenschappelijk landbouwbeleid

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij is verantwoordelijk voor de aanwending van de gelden gemoeid met het gemeenschappelijk landbouwbeleid, van oudsher de meest omvangrijke uitgavenpost op de gemeenschapsbegroting (circa 50% van de totale communautaire beleidsuitgaven). Deze gelden worden door de Europese Commissie aan het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij ter beschikking gesteld, dat deze gelden registreert in afdeling B van het Landbouw-Egalisatiefonds.

Bij de controle-activiteiten op het gebied van de communautaire landbouwregelingen is binnen Nederland een belangrijke taak weggelegd voor de Algemene Inspectiedienst (AID) van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij alsmede voor de Belastingdienst/Douane. Deze diensten voeren in Nederland de door de Europese landbouwregelgeving voorgeschreven controles uit (daarbij gaat het om zowel fysieke controles ter plaatse als om boekhoudkundige nacontroles). De AID en de Douane overleggen regelmatig met elkaar om een goede coördinatie van de te verrichten controlewerkzaamheden te waarborgen.

Het dagelijks beheer van de landbouwgarantiegelden berust binnen Nederland bij de betaalorganen, waaronder de productschappen. Deze zijn belast met de daadwerkelijke uitvoering van de desbetreffende landbouwmaatregelen c.q. de uitbetaling van landbouwsubsidies aan marktdeelnemers. De betaalorganen moeten conform de communautaire regelgeving formeel door de lidstaat worden erkend (accreditatieprocedure). Om voor erkenning in aanmerking te komen moeten zij voldoen aan bepaalde eisen betreffende een ordelijk en controleerbaar financieel beheer.

De communautaire regelgeving schrijft voor dat binnen de lidstaat een dienst of orgaan die/dat functioneel onafhankelijk is van de betaalorganen de opdracht krijgt om overeenkomstig internationaal aanvaarde normen voor accountantsonderzoek een controle te verrichten. Deze controle moet uitmonden in de afgifte van een mededeling (certificaat) inzake de volledigheid, de juistheid en de waarheidsgetrouwheid van de ingediende rekeningen.9 Daarnaast moet de verklarende instantie een rapport over haar bevindingen opstellen. Voor Nederland is de departementale accountantsdienst van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aangewezen als verklarende instantie. Uit de aan de Europese Commissie af te geven stukken moet in het bijzonder blijken of de accountantsdienst redelijke zekerheid heeft verkregen dat de in te dienen rekeningen in overeenstemming zijn met de boeken en administratie van de betaalorganen en dat deze een materieel waarheidsgetrouw, volledig en nauwkeurig beeld van de verrichtingen geven. Ook moet blijken of de administratieve structuren c.q. interne-controleprocedures bij de betaalorganen naar tevredenheid hebben gefunctioneerd, dat wil zeggen redelijke garanties bieden, dat de betalingen in overeenstemming zijn met de gemeenschapsbepalingen.

De Commissie onderzoekt elk jaar of de door de lidstaten aan de marktdeelnemers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid uitgekeerde subsidies wel terecht hebben plaatsgevonden en of de in de verordeningen voorgeschreven controleprocedures goed zijn toegepast. Vervolgens vindt dan de goedkeuring van de rekeningen over het desbetreffende boekjaar plaats (apurement des comptes, clearance of accounts). Daarbij wordt aangegeven welk deel van het door de lidstaat ten laste van de Gemeenschap verstrekte bedrag aan landbouwsubsidies niet wordt gehonoreerd, dat wil zeggen welke negatieve financiële correctie op de ingediende rekening (jaardeclaratie) wordt opgelegd. Voordat de Commissie de financiële beschikkingen definitief vaststelt, wordt de lidstaten de mogelijkheid geboden meningsverschillen met de Commissie voor te leggen aan een daartoe ingesteld bemiddelingsorgaan.

6. De beheer- en controlesituatie ten aanzien van de Europese structuurfondsen10

Naast de landbouwgarantie-uitgaven nemen de structuurfondsen een belangrijke plaats in op de EU-begroting (circa 35% van de totale beleidsuitgaven). De structuurfondsen hebben ten doel de economische en sociale samenhang en de harmonische ontwikkeling van de EU te bevorderen, in het bijzonder door de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden regio's en de achterstand van de minst begunstigde regio's te verkleinen. Structuurfondsgelden van de EU zijn bedoeld als aanvulling op of bijdrage tot de overeenkomstige acties van de lidstaten (cofinanciering). De eindverantwoordelijkheid voor de aanwending van structuurfondsgelden berust binnen Nederland op rijksniveau,11 afhankelijk van het structuurfonds waar het om gaat, respectievelijk bij de Minister van Economische Zaken, de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.12 De uitvoering van met structuurfondsgelden gefinancierde acties geschiedt in Nederland hoofdzakelijk op decentraal niveau. Voor het merendeel is sprake van rechtstreekse terbeschikkingstelling van structuurfondsgelden door de Europese Commissie aan provincies respectievelijk de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. Het afleggen van verantwoording aan de Commissie geschiedt in beginsel op het niveau van individuele projecten c.q. op het niveau van de bevoegde regionale of lokale overheden. Een en ander sluit aan bij het streven van de Commissie om vooral met regionale en lokale autoriteiten zaken te doen (decentrale aanpak). Omdat uitvoering, beheer en controle in belangrijke mate gedecentraliseerd zijn, zullen de desbetreffende ministers over voldoende middelen en over adequate bevoegdheden op het terrein van controle en toezicht moeten beschikken om hun (subsidiaire) verantwoordelijkheid te kunnen dragen. Belangrijke instrumenten waarmee de betrokken ministers deze verantwoordelijkheid invulling kunnen geven en informatie kunnen verkrijgen over het decentraal gevoerde beheer zijn deelname aan de respectieve comités van toezicht en de mogelijkheid om de departementale accountantsdienst controle- en reviewwerkzaamheden te laten verrichten. De accountantsdiensten van het Ministerie van Economische Zaken en het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij beoordelen in dat verband de werkzaamheden die zijn verricht door de in opdracht van de provincies fungerende accountants. De accountantsdienst van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid toetst vooral de wijze waarop de Arbeidsvoorzieningsorganisatie invulling geeft aan haar regie- en coördinatiefunctie voor het toezicht en de controle op de besteding van via de Arbeidsvoorzieningsorganisatie lopende geldstromen.

In het kader van versterking van het partnerschap op het terrein van het beheer van en de controle op de structuurfondsen streeft de financieel controleur van de Commissie (DG XX) naar meer samenwerking met de controlediensten van de lidstaten. De departementale accountantsdiensten van de betrokken drie Nederlandse ministeries hebben in dat verband in februari 1996 elk een samenwerkingsprotocol afgesloten met DG XX. Daarin zijn onder meer de uitgangspunten van een gemeenschappelijke methode vastgelegd op grond waarvan de controles door beide partijen worden verricht. Afgesproken is dat nationale controles dezelfde bewijskracht bezitten en dezelfde status hebben als de controles van DG XX. De in de samenwerkingsprotocollen vastgelegde samenwerking zal in de komende jaren nader moeten worden uitgebouwd. De accountantsdiensten en DG XX stellen elkaar wederzijds op de hoogte van hun planning van de te verrichten controles, zodat dubbel werk en overlapping kunnen worden vermeden.

DG XX is thans bezig met de opstelling van een herzien audit manual dat de methodologie beschrijft die van toepassing zal zijn op de audit van de nationale beheer- en controlesystemen voor de structuurfondsen. Dit audit manual is gebaseerd op een in oktober 1997 door de Commissie (als onderdeel van de derde fase van het SEM 2000-initiatief) vastgestelde verordening die nadere voorschriften geeft voor de door de lidstaat te verrichten financiële controles op structuurfondsacties. Kernpunten van deze verordening zijn voorschriften voor een minimale controle-inspanning op de projecten of acties en de verplichting de eindaangifte (dat wil zeggen het verzoek om betaling van het eindsaldo bij de beëindiging van het project of de actie) te voorzien van een verklaring afgegeven door een van de uitvoerende dienst onafhankelijke persoon of instantie. De lidstaten dienen de Commissie jaarlijks uiterlijk op 30 juni in te lichten over de wijze waarop zij deze verordening in het vorige kalenderjaar hebben toegepast. De betrokken Nederlandse ministeries hebben hun rapportages dit jaar voor het eerst aan de Commissie toegezonden. Verder hebben het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en het Ministerie van Economische Zaken de provincies inmiddels een brief gestuurd waarin zij worden gewezen op het belang van een adequate uitvoering van deze verordening.

Op 15 oktober 1997 heeft de Europese Commissie in het kader van de derde fase van de SEM 2000-exercitie (naast genoemde verordening ter verduidelijking van de controleverantwoordelijkheden van de lidstaten) richtsnoeren vastgesteld voor het toepassen van netto financiële correcties bij de structuurfondsen. Het gaat hier om een intern Commissie-document met door de Commissie-diensten te hanteren regels voor het opleggen van kortingen aan de lidstaten (zo nodig ook een geëxtrapoleerde of forfaitaire korting voor niet ontdekte, maar wel waarschijnlijke onregelmatigheden van systematische aard). Deze regels zijn niet vastgelegd in een formele verordening, omdat de Commissie de bevoegdheid voor het opleggen van kortingen al stelt te hebben op grond van de huidige regelgeving. De Commissie-richtsnoeren geven aan in welke omstandigheden de Commissie de lidstaat een nettocorrectie op zijn structuurfondsbijdrage kan opleggen.

De zuidelijke lidstaten hebben bij voortduring de juridische basis van een Commissiebevoegdheid voor het kunnen opleggen van financiële correcties betwist. Spanje heeft deze kwestie inmiddels aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen voorgelegd. Nederland heeft steeds aangegeven de bezwaren van de zuidelijke lidstaten niet te delen en heeft de Commissie juist opgeroepen de vastgestelde richtsnoeren actief te gaan toepassen. In de visie van Nederland geven de aanbevelingen van de SEM 2000-groep van persoonlijke vertegenwoordigers13 de Commissie reeds voldoende handvatten om financiële kortingen te kunnen opleggen. Omdat Nederland de mogelijkheid van toepassing van financiële correcties van wezenlijk belang acht, is de formulering van een heldere juridische basis daartoe in de nieuwe structuurfondsverordeningen (programmeringsperiode 2000–2006) een belangrijk element van de Nederlandse onderhandelingsinzet terzake.

7. De beheer- en controlesituatie op het terrein van de eigen middelen van de EU

De inkomstenzijde van de gemeenschapsbegroting bestaat uit ontvangsten die haar rechtens toekomen, de eigen middelen. Daarbij gaat het allereerst om douanerechten en landbouwheffingen (de traditionele eigen middelen). Deze worden door de lidstaten (in Nederland door de Belastingdienst/Douane respectievelijk de productschappen) vastgesteld, geïnd en afgedragen aan de Gemeenschappen. Daarbij blijft 10% van de opbrengsten ter beschikking van de lidstaat zelf als vergoeding voor administratie- en inningskosten. Naast de traditionele eigen middelen moeten de lidstaten een percentage van hun (op geharmoniseerde grondslag berekende) nationale BTW-inkomsten alsmede een percentage van hun bruto nationaal product afdragen. Jaarlijks wordt door de Minister van Financiën een verslag betreffende de toepassing van het eigen-middelenbesluit opgesteld ten behoeve van toezending aan de Europese Commissie. Bij dit verslag wordt steeds een overzicht van de bevindingen van de Nederlandse Algemene Rekenkamer, aan wie het verslag ter beoordeling wordt voorgelegd, gevoegd.

De verantwoordelijkheid voor het opleggen en afdragen van douanerechten en BTW-afdrachten berust bij de Minister van Financiën. De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij is verantwoordelijk voor de landbouwheffingen. De Nederlandse BNP-bijdrage ten slotte staat op de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

De Nederlandse Douane oefent toezicht uit op en controleert de in-, uit- en doorvoer van goederen op basis van een op risico-analyse geschoeide controlestrategie. De Douane controleert daarbij in het algemeen in één handeling de eigen middelen van de EU en de nationale belastingmiddelen. Bij het verrichten van controles op de goederenaangiften wordt de Douane gesteund door SAGITTA, het systeem voor geautomatiseerde afhandeling en verwerking van aangiften.14 SAGITTA kent een selectiesysteem dat de aard en diepgang van de verificatie van de aangifte vaststelt. De desbetreffende selectieprofielen vormen de uitwerking van de op centraal niveau door de Douane opgestelde risico-analyses, aangevuld met lokale risicoprofielen.

De in SAGITTA ingebrachte aangiften ten invoer worden op de door het systeem aangegeven wijze behandeld. Deze behandeling varieert van logische controle op de ingebrachte gegevens door het systeem zelf tot het fysiek controleren van de goederen en het verifiëren van de desbetreffende documenten. De lidstaten zijn zo nodig verplicht op verzoek van de Commissie aanvullende controles te verrichten. De Commissie kan op haar verzoek bij de door en de onder verantwoordelijkheid van de lidstaten verrichte controles worden betrokken. De Commissie heeft voorts de bevoegdheid zelf verificaties ter plaatse te verrichten.

Op middellange termijn (2000–2003) wordt veel verwacht van het geautomatiseerde douanevervoersysteem, waarmee het huidige – niet meer op zijn taak berekende – papieren volgsysteem verleden tijd zal zijn. Met dit zogeheten New Computerised Transit System (NCTS) wordt een snellere detectie van fraude mogelijk, kan met behulp van risico-analyse beter gecontroleerd worden, en komt er meer mankracht vrij voor het verrichten van fysieke controles op de vervoersbewegingen. Het NCTS zal zijn gebaseerd op elektronische gegevensuitwisseling tussen de douane-autoriteiten van 22 landen.15 Het NCTS zal aanvankelijk worden geïmplementeerd in vijf landen, waaronder Nederland.

De Nederlandse Douane werkt bij het verrichten van haar werkzaamheden samen met de douanediensten van andere lidstaten alsmede met de Commissie (wederzijdse bijstand). In het kader van deze samenwerking is het van belang dat de douane is aangesloten op het door de Europese Commissie ontwikkelde Douane-InformatieSysteem (DIS), een databank die een snelle, rechtstreekse en systematische uitwisseling van informatie via een communautair netwerk mogelijk maakt. Van belang is in dit verband ook het per 1 januari 1994 in werking getreden Communautair Douanewetboek (CDW), dat grote delen van de nationale douanewetten heeft vervangen.

In het kader van de internationale samenwerking is de Nederlandse Douane bezig met de opbouw van een netwerk van liaison officers in verschillende lidstaten. Zo zijn dergelijke functionarissen thans gestationeerd in Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Een andere ontwikkeling is die van het afsluiten van Memoranda of Understanding (MOU's) met verschillende lidstaten. In deze MOU's worden afspraken vastgelegd inzake de samenwerking tussen lidstaten. Inmiddels heeft Nederland MOU's afgesloten met Frankrijk, Duitsland en Spanje; voorbereidingen met het oog op het afsluiten van MOU's met het Verenigd Koninkrijk en Noorwegen vinden plaats.

Op grond van de Douanewet kunnen bij niet-naleving van de bepalingen van het CDW administratieve boetes worden opgelegd en strafrechtelijke schikkingen worden aangeboden. Voor de behandeling van fiscale en douanedelicten gelden binnen Nederland aanmeldings-, transactie- en vervolgingsrichtlijnen. Deze zogenoemde ATV-richtlijnen beschrijven onder meer de criteria (in zowel kwalitatieve als kwantitatieve zin) volgens welke het Openbaar Ministerie als resultante van de controleprocessen van de Belastingdienst (waaronder Douane en FIOD) komt tot een besluit om in een concreet geval tot opsporing en vervolging over te gaan.

Ontvangen BTW-gelden en de opbrengsten aan vastgestelde douanerechten worden geregistreerd in de beheersadministratie van de Belastingdienst en maken uit dien hoofde deel uit van het controle-object van de Interne Accountantsdienst Belastingen (IAB) en de departementale accountantsdienst van het Ministerie van Financiën (DAF). De DAF brengt jaarlijks een rapport uit inzake de consistentie, aanvaardbaarheid en juistheid van de uitgevoerde berekening van de grondslag voor de BTW-afdrachten.

Binnen de Douane functioneert een stelsel van administratieve organisatie en interne controle. De IAB heeft met de Douane een convenant gesloten met het oog op een doelmatige controle van de financiële verantwoording van de Belastingdienst. Uit het ten behoeve van dit convenant opgestelde overzicht van kritische controlemomenten in de douaneprocessen blijken de eisen die de IAB aan de interne controle van de Douane stelt. De IAB steunt nadrukkelijk op de door de Douane uitgevoerde interne controles.

De IAB werkt al langere tijd samen met de desbetreffende zusterdirecties van het Verenigd Koninkrijk en Denemarken in het kader van het zogeheten joint audit initiative. Doel daarvan is om te komen tot gemeenschappelijke controlemethoden, in het bijzonder door de ontwikkeling van audit-modules die in elke lidstaat kunnen worden gebruikt. De daartoe ontwikkelde modules «eigen middelen», «transit» en «warehousing» zijn inmiddels voltooid en getest; een drietal andere modules zijn nog in ontwikkeling. Inmiddels hebben ook Portugal, Oostenrijk, België, Frankrijk, Zweden, Finland en Ierland zich bij dit initiatief aangesloten. De Europese Commissie ondersteunt het joint audit initiative onder meer door het financieren van seminars en door het bieden van secretariële en logistieke hulp. Naar verwachting zullen de diverse modules uitgroeien tot (gedetailleerde) controleprotocollen, waarin de controlerende werkzaamheden van de Commissie en de lidstaten op elkaar worden afgestemd.

8. Rol en taak van het Europees Parlement

Voor een beschrijving van de rol van het Europees Parlement bij de voorbereiding, de opstelling en de vaststelling van de gemeenschapsbegroting zij verwezen naar paragraaf 2 van deze brief. Onderstaand komt de betrokkenheid van het Europees Parlement bij het begrotingsverantwoordingsproces aan de orde.

In het kader van de jaarlijkse verantwoordingsprocedure dient de Commissie uiterlijk op 1 mei van elk jaar aan het Parlement, de Raad en de Europese Rekenkamer de rekeningen over het afgelopen begrotingsjaar (jaar t) voor te leggen, voorzien van een analyse van het gevoerde financiële beheer in dat jaar. Het Europees Parlement besluit vervolgens vóór 30 april van het jaar t + 2 over kwijtingverlening aan de Commissie voor de uitvoering van de communautaire begroting (dechargeprocedure). Het Parlement doet dit op aanbeveling van de Ecofin-Raad. Het Parlement – in het bijzonder de Commissie Begrotingscontrole – onderzoekt in dit verband naast de verantwoordingsstukken tevens de uiterlijk 30 november van het jaar t + 1 beschikbaar komende jaarrapportage van de Europese Rekenkamer. Het kwijtingsbesluit van het Parlement omvat een oordeel over de wijze waarop de Commissie aan haar verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de begroting in het desbetreffende begrotingsjaar invulling heeft gegeven.16

Het Europees Parlement kan in het kader van de vervulling van zijn taken een tijdelijke enquêtecommissie instellen om vermeende inbreuken op het gemeenschapsrecht of gevallen van wanbeheer te onderzoeken (art. 138C EG-Verdrag). In 1996/1997 heeft een dergelijke commissie onderzoek verricht naar fraude in het communautaire douanevervoer. Het desbetreffende onderzoeksverslag werd op 12 maart 1997 door het Europees Parlement vastgesteld.

Binnen het Europees Parlement is de Commissie Begrotingscontrole, zoals gezegd, belast met de werkzaamheden samenhangende met de besluitvorming over kwijtingverlening.17 De Commissie Begrotingscontrole is voorts bevoegd voor aangelegenheden betreffende onder meer de controle van de financiële, budgettaire en administratieve uitvoeringsmaatregelen van de EU, het Financieel Reglement18 en de behandeling van de verslagen en adviezen van de Europese Rekenkamer.

9. Rol en taak van de Europese Rekenkamer

De Europese Rekenkamer is verantwoordelijk voor het verrichten van externe controle op de besteding van de Europese middelen. Zij heeft daartoe de bevoegdheid controles te verrichten tot op het niveau van de uiteindelijke begunstigden in de lidstaat. De Europese Rekenkamer heeft toegang ter plaatse bij alle beheerinstanties en bij alle natuurlijke en rechtspersonen die gelden uit de communautaire begroting ontvangen.

Het EG-Verdrag bepaalt dat de Europese Rekenkamer aan het Europees Parlement en aan de Raad (naast een jaarverslag) een déclaration d'assurance (DAS) voorlegt: een verklaring waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de regelmatigheid en de wettigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd. Deze verklaring zou men kunnen vergelijken met het oordeel dat de Algemene Rekenkamer jaarlijks ten behoeve van de Staten-Generaal geeft in het kader van haar rechtmatigheidsonderzoek. De verklaring van de Europese Rekenkamer heeft betrekking op alle rekeningen betreffende de activiteiten in het kader van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen en op alle onderliggende verrichtingen tot op het niveau van de belastingplichtigen en de uiteindelijke begunstigden. De verplichting tot de afgifte van een verklaring van betrouwbaarheid gold voor het eerst over het begrotingsjaar 1994.

De Europese Rekenkamer heeft niet alleen tot taak de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen te onderzoeken, maar zij dient ook na te gaan of een goed financieel beheer is gevoerd (doelmatigheidsonderzoek). De Europese Rekenkamer kan voorts te allen tijde met betrekking tot bijzondere vraagstukken opmerkingen maken, in het bijzonder in de vorm van speciale verslagen, en kan op verzoek van de overige instellingen van de Gemeenschappen adviezen uitbrengen.

Het Verdrag van Amsterdam voorziet in een versterking van de positie van de Europese Rekenkamer. De Europese Rekenkamer wordt daarin namelijk toegevoegd aan de instellingen die bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen beroep kunnen instellen (art. 173 EG-Verdrag). Daardoor kan de Europese Rekenkamer bij het Hof een procedure inleiden om andere gemeenschapsinstellingen (zoals de Commissie) aan te klagen vanwege het niet nakomen van krachtens het Verdrag op hen rustende verplichtingen jegens de Europese Rekenkamer (vrijwaring van haar prerogatieven). Het gaat hierbij in het bijzonder om beroep tot nietigverklaring van handelingen/besluiten, bijvoorbeeld omdat in strijd met het Verdrag geen advies aan de Europese Rekenkamer is gevraagd. Dit is van belang, omdat dit de Europese Rekenkamer een middel in handen geeft om haar institutionele rechten zo nodig via een arrest van het Hof van Justitie geldend te maken.

10. Informatieverstrekking aan de Tweede Kamer

Ik acht het van groot belang dat de Staten-Generaal periodiek worden geïnformeerd over de ontwikkelingen op het terrein van beheer en controle van EU-gelden. Naast de meer specifieke informatie die de verantwoordelijke vakministers zo nodig aan de Kamer verstrekken (bijvoorbeeld in de departementale financiële verantwoording), zend ik de Kamer de laatste jaren namens de regering steeds een reactie op het jaarverslag en de verklaring van betrouwbaarheid van de Europese Rekenkamer.19 Verder geef ik in mijn jaarlijkse brief aan de Staten-Generaal waarmee ik met het oog op de (nationale) dechargeprocedure de financiële verantwoordingen over het afgelopen begrotingsjaar aan de Kamer aanbied, een uiteenzetting over het in het afgelopen jaar gevoerde financiële beheer en over de resultaten van de accountantscontrole bij het Rijk. Daarbij besteed ik zo nodig ook aandacht aan de ontwikkelingen in het financiële beheer van en de controle op de besteding van EU-gelden in Nederland.20 Ook de voortgangsrapportage fraudebestrijding 1997, die op 30 januari 1998 door de Minister van Justitie namens het kabinet aan de Kamer is aangeboden, bevat een passage over Europese geldstromen.21

De Algemene Rekenkamer beschouwt het als een belangrijk onderdeel van haar taak de Staten-Generaal van informatie te voorzien over de uitvoering van het EU-beleid door de ministers. De prioritaire aandacht van de Algemene Rekenkamer voor de uitvoering van het Europese beleid heeft ertoe geleid dat de EU al een aantal jaren één van de speerpunten is van haar onderzoek. De onderzoeksbevindingen van de Algemene Rekenkamer kunnen de Staten-Generaal helpen bij de beoordeling van de betrokkenheid van de ministers bij de uitvoering van het EU-beleid. Informatie over het beheer van en de controle op Europese geldstromen is zowel te vinden in de jaarlijkse rapportage die de Algemene Rekenkamer uitbrengt over haar rechtmatigheidsonderzoek als in de afzonderlijke onderzoeksrapporten die zij op het terrein van de EU uitbrengt. Zo publiceerde de Algemene Rekenkamer in juni 1997 het rapport Voorbereiding van plattelandsprojecten met Europese subsidie, verscheen in november 1997 het rapport Informatievoorziening bij de uitvoering van EU-beleid, kwam in maart 1998 het rapport Bestrijding werkloosheid met Europese gelden uit en werd deze maand het rapport Kwaliteit uitvoering Europese akkerbouwregeling aan de Tweede Kamer aangeboden. Uiteraard kan de Kamer ook kennis nemen van de rapportages die de Europese Rekenkamer uitbrengt en die in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen worden gepubliceerd.

Wanneer de Ecofin- of een andere Raad aangelegenheden van beheer, controle en fraudebestrijding behandelt, wordt de Kamer daar uiteraard – zowel vooraf als achteraf – bij betrokken (bespreking van geannoteerde agenda's en verslagen; zie Kamerstukken II, 21 501). Belangrijke jaarlijks terugkerende Ecofin-onderwerpen op beheer- en controleterrein zijn de behandeling van de jaarrapportage van de Europese Rekenkamer (dechargeprocedure) en de bespreking van het jaarverslag en werkprogramma fraudebestrijding van de Europese Commissie. Van ontwerp-besluiten van de Europese Commissie wordt de Kamer – overeenkomstig de bestaande afspraken – op de hoogte gehouden door de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken via de toezending van fiches die worden opgesteld naar aanleiding van het overleg van de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen22 (zie Kamerstukken II, 22 112).

De Minister van Financiën,

G. Zalm


XNoot
1

Voor de periode 2000–2006 zal een nieuw akkoord worden afgesloten.

XNoot
2

Voor Nederland neemt de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken aan de Begrotingsraad deel.

XNoot
3

Verplichte uitgaven zijn uitgaven die verplicht voortvloeien uit de oprichtingsverdragen van de Gemeenschappen of uit de ter uitvoering daarvan vastgestelde besluiten.

XNoot
4

Op het terrein van de fraudebestrijding is de verantwoordelijkheid van de lidstaat onderstreept in art. 209A van het EG-Verdrag: «De lidstaten nemen ter bestrijding van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad, dezelfde maatregelen als die welke zij treffen ter bestrijding van fraude waardoor hun eigen financiële belangen worden geschaad. Onverminderd andere bepalingen van dit Verdrag coördineren de lidstaten hun optreden om de financiële belangen van de Gemeenschap tegen fraude te beschermen. Zij stellen daartoe met de hulp van de Commissie een nauwe en geregelde samenwerking tussen hun bevoegde overheidsdiensten in.» Het Verdrag van Amsterdam voorziet in een aanscherping van het bepaalde in dit artikel. In het bijzonder gaat het daarbij om de bepaling dat voortaan Raadsbesluitvorming bij gekwalificeerde meerderheid mogelijk zal zijn over maatregelen op het gebied van de preventie en bestrijding van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad (zulks met medebeslissing van het Europees Parlement en na raadpleging van de Europese Rekenkamer).

XNoot
5

Bij niet-nakoming van de verplichtingen voortvloeiende uit het beginsel van gemeenschapstrouw (art. 5 EG-Verdrag) kan de Europese Commissie op grond van art. 169 EG-Verdrag een actie wegens verdragsschending instellen. Daarbij kan alleen de centrale overheid ter verantwoording worden geroepen c.q. aansprakelijk worden gesteld voor schendingen van gemeenschapsrecht door alle bij de uitvoering hiervan betrokken nationale autoriteiten of instanties.

XNoot
6

De inrichting van de Nederlandse beheer- en controlesystemen betreffende Europese geldstromen heeft de Algemene Rekenkamer in 1995 beschreven in het rapport Beheer en controle EG-geldstromen in Nederland (zie Kamerstukken II, 24 500). In algemene zin zij verder gewezen op het verslag dat de Nederlandse regering op 2 mei 1995 naar Brussel zond over de nationale maatregelen die zijn getroffen om verspilling en misbruik van communautaire middelen tegen te gaan (zie Kamerstukken II, 21 501–07, nr. 137).

XNoot
7

Het verrichten van opsporings- en vervolgingsonderzoek alsmede het opleggen van strafrechtelijke sancties aan marktdeelnemers of begunstigden behoort tot de uitsluitende competentie van de lidstaat.

XNoot
8

SEM 2000 staat voor Sound and Efficient Financial Management 2000. Het gaat hier om het drie-fasenplan van de Europees Commissarissen Liikanen en Gradin dat als doel heeft te komen tot verbetering van het communautaire financiële beheer en de controle daarop. De eerste twee fasen waren gericht op interne verbeteringen bij de Commissiediensten zelf (onder meer door aanpassing van het Financieel Reglement). De derde fase richt zich op versterking van het partnerschap met de lidstaten. Begin 1996 is ter bespreking van nadere voorstellen die aan deze derde fase invulling moeten geven een groep van persoonlijke vertegenwoordigers van de Ministers van Financiën van de lidstaten ingesteld (onder voorzitterschap van de Commissarissen Liikanen en Gradin).

XNoot
9

Op 31 januari 1997 zijn door het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij voor het eerst dergelijke certificeringsrapporten c.q. accountantsmededelingen aan de Commissie toegezonden. De accreditatie- en certificatieprocedure is ingevoerd met ingang van het begrotingsjaar 1996 (16 oktober 1995 – 15 oktober 1996). Het onderzoek dat de Commissie verricht om eventuele financiële correcties vast te stellen berust op analyse van de certificeringsrapporten van de lidstaten en op (een beperkt aantal) eigen deelwaarne- mingen. Op grond van haar eigen waarnemingen kan de Commissie tot andere uitkomsten – en dus ook correctieposten – komen dan de accountantsdienst van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

XNoot
10

Voor meer gedetailleerde gegevens zij gewezen op de beschrijvingen van de Nederlandse beheer- en controlesystemen betreffende de structuurfondsen. Deze beschrijvingen, die op grond van de communautaire regelgeving in 1995/1996 door de verantwoordelijke ministers aan de Europese Commissie zijn verstrekt, zijn op 7 februari 1996 in afschrift aan de Tweede Kamer gezonden (Kamerstukken II, 24 202, nr. 4).

XNoot
11

Zie voetnoot 5.

XNoot
12

Overigens zijn ook nog andere Nederlandse ministeries betrokken bij structuurfondsacties. Zo besteedt het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gelden in het kader van het stedelijk beleid. Ook de Ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, Verkeer en Waterstaat, Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Volksgezondheid, Welzijn en Sport ontvangen structuurfondsgelden.

XNoot
13

Zie voetnoot 8.

XNoot
14

SAGITTA staat voor Systeem voor de Automatische Gegevensverwerking van Invoeraangiften met Toepassing van Telematica voor het doen van Aangifte. Bedrijven die zijn aangesloten op SAGITTA kunnen vanaf de werkplek langs elektronische weg aangifte doen. Het systeem berekent vervolgens de verschuldigde bedragen. Het werkterrein van SAGITTA omvat inmiddels meer dan de verwerking van aangiften ten invoer alleen.

XNoot
15

De 15 EU-lidstaten plus Hongarije, Noorwegen, Polen, Slowakije, Tsjechië, IJsland en Zwitserland.

XNoot
16

Het Europees Parlement heeft op 31 maart 1998 besloten de Commissie vooralsnog géén kwijting te verlenen voor de uitvoering van de begroting over 1996. De Tweede Kamer is hierover eerder in antwoord op schriftelijke vragen geïnformeerd (zie: Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 1997–1998, 1454). Op 23 september jl. verzocht het Europees Parlement de Commissie om met nadere informatie te komen. In december 1998 zal het Europees Parlement opnieuw spreken over de opgeschorte dechargeverlening.

XNoot
17

Daarnaast kent het Europees Parlement een Begrotingscommissie, die zich primair richt op de uitoefening van de begrotingsbevoegdheden van het Europees Parlement (cf. paragraaf 2 van deze brief).

XNoot
18

Wat het Financieel Reglement betreft, hangt de verdeling van bevoegdheden tussen de Begrotingscommissie en de Commissie Begrotingscontrole af van het karakter van de aan de orde zijnde kwesties.

XNoot
19

Zie Kamerstukken II, 24 202.

XNoot
20

Voor de laatste twee jaar: Kamerstukken II, 25 479, nr. 1 en 26 025, nr. 16.

XNoot
21

Kamerstukken II, 17 050, nr. 202. Zie ook de op 9 april 1998 aan de Kamer aangeboden kabinetsnotitie inzake maatregelen ter intensivering van de fraudebestrijding (Kamerstukken II, 17 050, nr. 203).

XNoot
22

EU-aangelegenheden komen binnen Nederland aan de orde in de Coördinatiecommissie voor Europese Integratie- en Associatieproblemen (de CoCo). Deze commissie staat onder leiding van de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken en heeft tot taak zorg te dragen voor de voorbereiding van de besluitvorming in de (Nederlandse) Ministerraad met betrekking tot aangelegenheden van de EU. De CoCo wordt daarbij geadviseerd door de genoemde interdepartementale werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC).

Naar boven