26 263
Meerjarenprogramma Infrastructuur en Transport 1999–2003

nr. 17
MOTIE VAN HET LID VAN DER STEENHOVEN C.S.

Voorgesteld in het Nota-overleg van 14 december 1998

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat bij de verzelfstandiging van de Nederlandse Spoorwegen is vastgelegd dat investeringen in stallingsvoorzieningen een verantwoordelijkheid van de rijksoverheid is;

verwijzend, naar het regeerakkoord waarin is vastgelegd dat de rijksoverheid vanuit haar verantwoordelijkheid het gebruik van de fiets zal stimuleren;

overwegende, dat de ketenbenadering in het kabinetsbeleid als boegbeeld wordt gezien van het mobiliteitsbeleid en dat de ketencombinatie trein-fiets succesvol is gebleken;

overwegende, dat de huidige toegezegde jaarlijkse middelen onvoldoende zijn om de benodigde voorzieningen voor stallingen bij stations te realiseren;

verwijzend naar het Algemeen Overleg waar de minister toezegt zich in te spannen voor het vrijmaken van 42 mln. extra gedurende 7 jaar voor fietsstalvoorzieningen, bovenop het investeringsniveau van 10 miljoen jaarlijks van het MIT 1998;

overwegende, dat voor een voortvarende aanpak van de stallingsvoorzieningen een meerjaren planning noodzakelijk is;

spreekt als haar mening uit, dat er voor het MIT voor de jaren 2000 tot 2003 gezocht wordt naar jaarlijks 52 miljoen ten behoeve van stallingsvoorzieningen bij stations en er hierover bij het volgende MIT gerapporteerd wordt,

en gaat over tot de orde van de dag.

Van der Steenhoven

Giskes

Van den Berg

Naar boven