nr. 2
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 23 oktober 1998
In aanvulling op de door mij heden aan u toegezonden antwoorden op de
vragen die de heer Van Oven mij op 29 september 1998 gesteld heeft over de
vervolging van oorlogsmisdadigers, acht ik het van belang uw Kamer in algemene
termen te informeren over de opbouw en de activiteiten van het Nationaal Opsporingsteam
voor Oorlogsmisdrijven (NOVO-team).
Aan het Openbaar Ministerie, verbonden aan de militaire kamer van de Arnhemse
rechtbank, is in september 1994 een speciaal opsporingsteam ter beschikking
gesteld. Dit team, genaamd het NOJO-team (Nationaal Opsporingsteam Joegoslavische
Oorlogsmisdadigers) is in januari 1995 van start gegaan met de opsporing van
misdadigers die ingevolge de Wet Oorlogsstrafrecht zouden kunnen vallen onder
de Nederlandse jurisdictie terzake van het begaan van oorlogsmisdrijven in
het rechtsgebied van voormalig Joegoslavië. In verband met de onduidelijkheid
over de vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft ten aanzien van
deze misdrijven, is dit team hangende een proefprocedure over het rechtsmachtvraagstuk
begin 1996 teruggebracht tot een sterkte van twee opsporingsambtenaren. Mijn
ambtsvoorgangster heeft de Kamer hierover reeds eerder geïnformeerd (zie
Aanhangsel Handelingen II, vergaderingen 1997–1998, nr. 484, antwoord
op vraag 4).
De Hoge Raad heeft op 11 november 1997 geoordeeld dat de Nederlandse militaire
strafrechter ook rechtsmacht heeft over oorlogsmisdrijven, begaan buiten het
grondgebied van Nederland door en tegen niet-Nederlanders, ook indien Nederland
niet rechtstreeks betrokken is bij het conflict. Daarop hebben het Openbaar
Ministerie te Arnhem en het NOJO-team een plan van aanpak voor de opsporing
en vervolging van oorlogsmisdrijven uit het voormalig Joegoslavië opgesteld.
Het plan van aanpak kwam op 19 december 1997 gereed.
Inmiddels had het Openbaar Ministerie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst
de beschikking gekregen over een aantal dossiers over oorlogsmisdrijven, die
begaan zouden zijn buiten het grondgebied van voormalig Joegoslavië en
gepleegd door personen die mogelijk in Nederland zouden verblijven. Mede gelet
hierop heeft het College van procureurs-generaal toen besloten
dat het plan van aanpak zich diende te richten op de opsporing van alle oorlogsmisdrijven als bedoeld in de Wet Oorlogsstrafrecht, alsmede op
andere misdrijven tegen de menselijkheid, gepleegd tijdens conflicten buiten
Nederland en vallende onder de Nederlandse jurisdictie.
Dit betekende dat het plan van aanpak bijgesteld moest worden. Met het
nieuwe plan heeft mijn ambtsvoorgangster medio februari 1998 haar instemming
betuigd. Aansluitend is de naam van het NOJO-team gewijzigd in NOVO-team.
Vervolgens zijn bij brief van 14 mei 1998 de voor de uitvoering noodzakelijke
gelden ter beschikking gesteld. Daarop kon de uitbreiding van personeel bij
zowel het Openbaar Ministerie als het NOVO-team in gang gezet worden. Dit
heeft zowel voor het Openbaar Ministerie als voor het NOVO-team geresulteerd
in de aanstelling van twee extra functionarissen (waaronder een teamleider
voor het NOVO-team). Het NOVO-team zal naar verwachting begin volgend jaar
op sterkte zijn. De versterking van het Openbaar Ministerie zal hierop afgestemd
worden. In de loop van 1999 bezien of verdere uitbreiding geboden is.
Ondanks de beperkte capaciteit hebben het Openbaar Ministerie en het NOVO-team
sedert de uitspraak van de Hoge Raad d.d. 11 november 1997 niet stilgezeten.
Wat concrete opsporingsonderzoeken betreft kan in dit verband worden opgemerkt
dat de tactische personeelssterkte van het NOVO-team tot 15 september 1998
bestond uit een tactisch coördinator en een tactisch rechercheur (ondersteund
door twee tolken). Deze beide opsporingsambtenaren hebben, onder leiding van
een officier van justitie, diverse onderzoeken verricht naar mogelijk in Nederland
verblijvende oorlogsmisdadigers. In dit kader zijn onder meer tweeëndertig
getuigenverklaringen opgenomen. Daarnaast zijn onderzoeksmethodieken verder
ontwikkeld. Voorts zijn de rechercheurs belast geweest met de uitvoering van
rechtshulpverzoeken ten behoeve van het International Criminal Tribunal for
the former Yugoslavia (ICTY).
Daarnaast kan melding gemaakt worden van activiteiten verricht op het
terrein van:
– de opbouw, inrichting en huisvesting en het functioneren van het
NOVO-team en de daaraan gekoppelde functionarissen van het Openbaar Ministerie,
– de prioriteitscriteria (soort zaak, soort verdachte) en de wijze
van aanpak van de (veelal complexe) onderzoeken;
– de wijze van samenwerking met de Openbare Aanklager bij het International
Criminal Tribunal for the former Yugoslavia (ICTY);
– de technische haalbaarheid van opsporing/vervolging op grond van
de verschillende wettelijke en verdragsrechtelijke bepalingen;
– de opbouw van externe contacten/netwerkvorming
– het in beeld brengen van bijzondere deelspecialismen waarvoor
de hulp van externe deskundigen zal worden ingeroepen;
– de verwerving en rubricering van documentatie;
– opleiding en scholing van de leden van het opsporingsteam en het
OM-team;
– het informeren van diverse partners binnen de strafrechtsketen;
– de opzet en organisatie van een cursus voor de rechterlijke macht;
– de persvoorlichting;
– de celcapaciteit.
Er op vertrouwend u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd,
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals