nr. 7
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 november 1998
Ten eerste wil ik u dank zeggen voor het besluit de procedure ten aanzien
van het wetsvoorstel tot afschaffing van de 00.00-uur regeling
te versnellen. Voor de late indiening van het wetsvoorstel bestaan een aantal
niet los van elkaar te ziene redenen.
Begin jaren negentig verscheen het zogenaamde Lamfalussy-rapport. De conclusie
van dit rapport was dat verrekeningssystemen in alle betrokken rechtsstelsels
over een solide juridische grondslag dienen te beschikken om systeemrisico's
zoveel mogelijk uit te sluiten. Enige tijd later besloot de Commissie van
de Europese Gemeenschappen dat mede gezien dit rapport, maar ook vanwege de
marktontwikkelingen (voortschrijdende stand der techniek, liberalisering en
deregulering van de financiële markten), het nodig was tot een Europees
juridisch kader met betrekking tot betalings- en afwikkelsystemen te komen.
Dit werd des te dringender daar besloten was in Europees kader over te gaan
tot de ontwikkeling van een zogenaamd «hard» betalings- en afwikkelsysteem,
waarbij elke betaling definitief dient te zijn.
Inmiddels was in Nederland een studie begonnen naar de eventuele consequenties
die bovenstaande ontwikkelingen voor de Nederlandse wet- en regelgeving zouden
kunnen hebben. De conclusie hiervan was dat de in het Nederlandse faillissementsrecht
vastgelegde regel, dat het faillissement terugwerkt vanaf het tijdstip van
faillietverklaring tot 00.00 uur daaraan voorafgaand, de zogenoemde 00.00-uur
regeling, afbreuk doet aan de mogelijkheid om in alle gevallen tot verrekening
van vorderingen over te gaan en dat de 00.00-uur regeling in de weg staat
aan het vereiste van «harde» betalings- en afwikkelsystemen, dat
iedere betaling definitief dient te zijn en niet kan worden teruggedraaid.
In samenwerking met het ministerie van Justitie is toen begonnen met het opstellen
van een wetsvoorstel tot afschaffing van de 00.00-uur regeling.
Het grootste probleem, dat zich hierbij voordeed, was de wijze waarop
een dergelijke uitzondering op de 00.00-uur regeling voor overboekingsopdrachten die door een betalings- en afwikkelsysteem worden verwerkt,
diende te worden ingepast in het systeem van de Faillissementswet. Hiervoor
bleken verschillende varianten mogelijk met als uitersten enerzijds dat de
curator alle na 00.00-uur op de dag van het faillissement overgeboekte gelden
nog kan terugvorderen en anderzijds de situatie waarin de curator in geen
enkel geval een overgeboekt bedrag nog kan terugvorderen. Het bleek erg moeilijk
tot een compromis te komen tussen deze twee uitersten. Bovendien was het nog
onduidelijk welke kant de discussie in Brussel over een richtlijn inzake een
juridisch kader voor betalings- en afwikkelsystemen op zou gaan.
Hoewel de onderhandelingen over de richtlijn nog niet afgerond waren,
is in mei 1997 besloten om toch een wetsvoorstel tot afschaffing van de 00.00-uur
regeling voor advies aan het Europees Monetair Instituut (EMI) voor te leggen.
In dit wetsvoorstel behield de curator de mogelijkheid om alle overgeboekte
bedragen achteraf terug te vorderen. Na zes maanden bracht het EMI een advies
uit over het wetsvoorstel met zeer kritische kanttekeningen: het systeemrisico
zou onvoldoende zijn ondervangen als gevolg van het feit dat de curator alle
overgeboekte bedragen achteraf terug zou kunnen vorderen. Inmiddels waren
de onderhandelingen in Brussel over een richtlijn aangaande deze materie reeds
in een ver gevorderd stadium. Aangezien het aan het EMI voorgelegde wetsvoorstel
op verschillende plaatsen diende te worden aangepast, zou dit in de praktijk
leiden tot de situatie waarin twee wetsvoorstellen over dezelfde materie kort
na elkaar zouden worden ingediend. Dit werd uit het oogpunt van de complexiteit
van de materie, wetgevingseconomie en duidelijkheid voor het publiek niet
opportuun geacht.
Besloten is toen om een aangepaste versie van het aan het EMI voorgelegde
wetsvoorstel te integreren in een wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn
nr. 98/26 EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van
19 mei 1998 (PbEG L166/45) betreffende het definitieve karakter van de
afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelsystemen.
De aanname van deze richtlijn liet echter langer dan verwacht op zich wachten
en vond uiteindelijk pas plaats op 19 mei 1998. De voorbereiding van
het wetsvoorstel is daarna onmiddellijk afgerond, zodat behandeling in de
ministerraad van 19 juni 1998 kon plaatsvinden. Vervolgens is spoedadvies
aan de Raad van State gevraagd. Nadat dit advies is ontvangen, is voortvarend
doorgewerkt om dit advies in het wetsvoorstel te verwerken. Het wetsvoorstel
is daarna op 9 oktober opnieuw in de ministerraad behandeld.
Ik ben mij steeds bewust geweest van het feit dat het probleem vanaf 1 januari
1999 acuut zou worden, maar nadat het EMI in november 1997 negatief had geadviseerd,
is de enige op dat moment voor de hand liggende weg ingeslagen, namelijk integratie
in de implementatie van de hierboven genoemde richtlijn, waarbij toen nog
niet was te voorzien dat de inwerkingtreding van het wetsvoorstel op 1 januari
1999 in gevaar zou kunnen komen.
De Minister van Financiën,
G. Zalm