26 260
Wijziging van de Wet toezicht kredietwezen 1992 en de Faillissementswet met betrekking tot het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en effectenafwikkelsystemen

nr. 7
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 november 1998

Ten eerste wil ik u dank zeggen voor het besluit de procedure ten aanzien van het wetsvoorstel tot afschaffing van de 00.00-uur regeling te versnellen. Voor de late indiening van het wetsvoorstel bestaan een aantal niet los van elkaar te ziene redenen.

Begin jaren negentig verscheen het zogenaamde Lamfalussy-rapport. De conclusie van dit rapport was dat verrekeningssystemen in alle betrokken rechtsstelsels over een solide juridische grondslag dienen te beschikken om systeemrisico's zoveel mogelijk uit te sluiten. Enige tijd later besloot de Commissie van de Europese Gemeenschappen dat mede gezien dit rapport, maar ook vanwege de marktontwikkelingen (voortschrijdende stand der techniek, liberalisering en deregulering van de financiële markten), het nodig was tot een Europees juridisch kader met betrekking tot betalings- en afwikkelsystemen te komen. Dit werd des te dringender daar besloten was in Europees kader over te gaan tot de ontwikkeling van een zogenaamd «hard» betalings- en afwikkelsysteem, waarbij elke betaling definitief dient te zijn.

Inmiddels was in Nederland een studie begonnen naar de eventuele consequenties die bovenstaande ontwikkelingen voor de Nederlandse wet- en regelgeving zouden kunnen hebben. De conclusie hiervan was dat de in het Nederlandse faillissementsrecht vastgelegde regel, dat het faillissement terugwerkt vanaf het tijdstip van faillietverklaring tot 00.00 uur daaraan voorafgaand, de zogenoemde 00.00-uur regeling, afbreuk doet aan de mogelijkheid om in alle gevallen tot verrekening van vorderingen over te gaan en dat de 00.00-uur regeling in de weg staat aan het vereiste van «harde» betalings- en afwikkelsystemen, dat iedere betaling definitief dient te zijn en niet kan worden teruggedraaid. In samenwerking met het ministerie van Justitie is toen begonnen met het opstellen van een wetsvoorstel tot afschaffing van de 00.00-uur regeling.

Het grootste probleem, dat zich hierbij voordeed, was de wijze waarop een dergelijke uitzondering op de 00.00-uur regeling voor overboekingsopdrachten die door een betalings- en afwikkelsysteem worden verwerkt, diende te worden ingepast in het systeem van de Faillissementswet. Hiervoor bleken verschillende varianten mogelijk met als uitersten enerzijds dat de curator alle na 00.00-uur op de dag van het faillissement overgeboekte gelden nog kan terugvorderen en anderzijds de situatie waarin de curator in geen enkel geval een overgeboekt bedrag nog kan terugvorderen. Het bleek erg moeilijk tot een compromis te komen tussen deze twee uitersten. Bovendien was het nog onduidelijk welke kant de discussie in Brussel over een richtlijn inzake een juridisch kader voor betalings- en afwikkelsystemen op zou gaan.

Hoewel de onderhandelingen over de richtlijn nog niet afgerond waren, is in mei 1997 besloten om toch een wetsvoorstel tot afschaffing van de 00.00-uur regeling voor advies aan het Europees Monetair Instituut (EMI) voor te leggen. In dit wetsvoorstel behield de curator de mogelijkheid om alle overgeboekte bedragen achteraf terug te vorderen. Na zes maanden bracht het EMI een advies uit over het wetsvoorstel met zeer kritische kanttekeningen: het systeemrisico zou onvoldoende zijn ondervangen als gevolg van het feit dat de curator alle overgeboekte bedragen achteraf terug zou kunnen vorderen. Inmiddels waren de onderhandelingen in Brussel over een richtlijn aangaande deze materie reeds in een ver gevorderd stadium. Aangezien het aan het EMI voorgelegde wetsvoorstel op verschillende plaatsen diende te worden aangepast, zou dit in de praktijk leiden tot de situatie waarin twee wetsvoorstellen over dezelfde materie kort na elkaar zouden worden ingediend. Dit werd uit het oogpunt van de complexiteit van de materie, wetgevingseconomie en duidelijkheid voor het publiek niet opportuun geacht.

Besloten is toen om een aangepaste versie van het aan het EMI voorgelegde wetsvoorstel te integreren in een wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn nr. 98/26 EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 19 mei 1998 (PbEG L166/45) betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelsystemen. De aanname van deze richtlijn liet echter langer dan verwacht op zich wachten en vond uiteindelijk pas plaats op 19 mei 1998. De voorbereiding van het wetsvoorstel is daarna onmiddellijk afgerond, zodat behandeling in de ministerraad van 19 juni 1998 kon plaatsvinden. Vervolgens is spoedadvies aan de Raad van State gevraagd. Nadat dit advies is ontvangen, is voortvarend doorgewerkt om dit advies in het wetsvoorstel te verwerken. Het wetsvoorstel is daarna op 9 oktober opnieuw in de ministerraad behandeld.

Ik ben mij steeds bewust geweest van het feit dat het probleem vanaf 1 januari 1999 acuut zou worden, maar nadat het EMI in november 1997 negatief had geadviseerd, is de enige op dat moment voor de hand liggende weg ingeslagen, namelijk integratie in de implementatie van de hierboven genoemde richtlijn, waarbij toen nog niet was te voorzien dat de inwerkingtreding van het wetsvoorstel op 1 januari 1999 in gevaar zou kunnen komen.

De Minister van Financiën,

G. Zalm

Naar boven