nr. 37
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 januari 1999
In antwoord op uw bovenvermelde brief inzake een door mij gedane toezegging
tijdens de plenaire behandeling van het Belastingplan 1999, bericht ik u als
volgt.
Van de zijde van het lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal mevr.
Giskes zijn vragen gesteld.
In de eerste plaats wordt de vraag gesteld of bestaande gevallen die in
het verleden niet zijn geaccepteerd maar wel voldoen aan de eisen die de voorgestelde
regeling stelt, alsnog in aanmerking kunnen komen. Deze vraag kan ik bevestigend
beantwoorden.
Voorts wordt de vraag gesteld of ingeval de koper schuldenvrij uit de
woning kan vertrekken sprake is van een tegenstrijdigheid is met de eis dat
ten minste 50 procent van het belang bij de woning bij de koper berust. Daarmee
hangt samen de vraag of onder die omstandigheden nog wel kan worden gesproken
van een eigen woning in fiscale zin. Het betreft de situatie dat een woningcorporatie
de woning onder voorwaarden heeft verkocht en de woningcorporatie de kopende
bewoner de garantie geeft dat bij wederverkoop aan de woningcorporatie geen
restschuld overblijft.
In mijn brief van 26 november 1998, nr. AFP 98/506M, ben ik ingegaan op
de voormelde vraag. Kort samengevat heb ik geantwoord dat onder zodanige omstandigheden,
mits overigens is voldaan aan de eis dat de koper ten minste 50% belang bij
de waarde-ontwikkeling van de woning heeft, sprake is van een eigen woning
in fiscale zin. Daardoor is voor de koper – veelal de zittende huurder –
de aftrekbaarheid van de betaalde dan wel te betalen hypotheekrente zeker
gesteld.
Ingeval de woningcorporatie de restschuld voor eigen rekening neemt is –
ten opzichte van de hiervóór geformuleerde hoofdregel van mijn
beleid – in wezen sprake van een versoepeling die ten voordele strekt
van de kopers van de woningen onder voorwaarden.
Aansluitend heeft mevrouw Giskes de vraag gesteld op welke risico's wordt
gedoeld die het nodig maken dat er nadere regelgeving komt. Het komt haar
voor dat sprake lijkt te zijn van een inkomensafhankelijke regeling. Ik kan
de vragensteller gerust stellen; het is geenszins de bedoeling een inkomensafhankelijke
regeling in te voeren. De nadere regelgeving is vereist om te voorkomen dat
in de praktijk allerlei constructies opkomen die ertoe strekken in wezen niet-aftrekbare
huur om te vormen tot aftrekbare hypotheekrente.
Ik streef er naar om op korte termijn mijn beleid – dat ik heb afgestemd
met mijn collega van Volkshuisvesting, Ruimtelijke ordening en Milieuhygiëne –
te publiceren.
Ik vertrouw erop u naar genoegen te hebben geïnformeerd.
De Staatssecretaris van Financiën,
W. A. F. G. Vermeend