nr. 13
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 25 november 1998
Het wetsvoorstel voor de Veegwet SZW 1998 (26 239) voorziet in een
regeling om samenloop tegen te gaan van de periode waarover recht bestaat
op bevallingsuitkering ingevolge de ZW, met de periode waarover in beginsel
nog recht bestaat op WW-uitkering.
Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel is gediscussieerd
over de vraag of een vergelijkbare samenloop die kan optreden als recht op
ziekengeld bestaat bij ongeschiktheid als gevolg van de zwangerschap en bevalling
(artikel 29a, lid 7 ZW), strijd oplevert met het VN-Verdrag inzake de uitbanning
van alle vormen van discriminatie van vrouwen (Trb. 1981, nr. 61; VN-Vrouwenverdrag).
Naar aanleiding van vragen daarover gesteld door mevrouw Noorman-den Uyl en
mevrouw Schimmel, merk ik het volgende op.
Het in dit verband relevante artikel 11, lid 2 aanhef en onder b, van
het VN-Vrouwenverdrag luidt als volgt:
Ten einde discriminatie van vrouwen op grond van huwelijk of moederschap
te voorkomen en het daadwerkelijke recht van vrouwen op arbeid te verzekeren,
nemen de Staten die partij zijn bij dit Verdrag passende maatregelen om:
(...)
b. verlof wegens bevalling in te voeren met behoud van loon of met vergelijkbare
sociale voorzieningen, zonder dat dit leidt tot verlies van de vroegere werkkring,
de behaalde anciënniteit of de hun toekomende sociale uitkeringen.
In de Memorie van Toelichting op de goedkeuringswet van het VN-Vrouwenverdrag
wordt over de hiervoor aangehaalde bepaling opgemerkt dat deze een voorziening
voorschrijft die eveneens voorkomt in artikel 8 van het Europees Sociaal Handvest
en in IAO-Verdrag nr. 103 inzake de bescherming bij moederschap. In Nederland
wordt hieraan voldaan, zo staat er, door de regeling van de zwangerschaps-
en bevallingsuitkering in de ZW en in de verschillende rechtspositieregelingen
van het overheidspersoneel (Kamerstukken II, 1984–1985, 18 950,
nrs. 1–3, blz. 24).
Het is naar mijn oordeel duidelijk dat het desbetreffende voorschrift
van het VN-Vrouwenverdrag uitsluitend ziet op de invoering van bevallingsverlof
met behoud van inkomen. Het recht op ziekengeld ingevolge artikel 29a, lid
7 ZW is een zelfstandig recht dat los staat van het recht op bevallingsuitkering
tijdens het zwangerschaps- en bevallingsverlof.
Op grond van hetgeen hiervoor is opgemerkt, ben ik dan ook van mening
dat het VN-Vrouwenverdrag er niet toe verplicht een vergelijkbare regeling
als voorgesteld te treffen met het oog op de samenloop van WW-uitkering en
ziekengeld op grond van artikel 29a, lid 7 ZW.
In verband met de verplichtingen van het VN-Vrouwenverdrag verwijs ik
voorts naar het standpunt van mijn collega Verstand-Bogaert inzake het rapport
«Vrouwenverdrag, moederschap, ouderschap en arbeid».
Het desbetreffende rapport alsmede genoemd standpunt zijn u heden aangeboden.
Ik vertrouw erop dat met het voorgaande voldoende is onderbouwd dat de
voorgestelde wijziging van de Werkloosheidswet volledig voldoet aan het VN-Vrouwenverdrag.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. F. Hoogervorst