26 234 Vergaderingen Interim Committee en Development Committee

Nr. 102 BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 april 2010

Ten behoeve van ons algemeen overleg op donderdag 15 april a.s. zend ik u, mede namens de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking, de geannoteerde agenda voor de vergaderingen van het International Monetary and Financial Committee (IMFC) en het Development Committee (DC) van 24 en 25 april 2010.

De minister van Financiën

J .C. de Jager

Tijdens de vergaderingen komen naar verwachting de volgende onderwerpen aan de orde:

1.

Internationale financieel-economische situatie

3

2.

IMF governance

6

3.

IMF mandaat

7

4.

IMF middelen

8

5.

Algemene inleiding Wereldbank

9

6.

Financiële capaciteit Wereldbank

10

7.

Herschikking van stemverhoudingen Wereldbank

12

8.

Hervorming operationele effectiviteit en governance Wereldbank

13

1. Internationale financieel-economische situatie

Algemeen

De wereldeconomie herstelt sneller dan verwacht van de diepste recessie sinds de jaren dertig. In 2009 kromp het mondiale bruto binnenlandse product (BBP) nog met 0,8%, maar gedurende het jaar werd het beeld positiever. In veel ontwikkelde landen nam de BBP-krimp in het tweede kwartaal van 2009 aanzienlijk af, om in de tweede helft van het jaar om te slaan in voorzichtige groei. Dit is in belangrijke mate dankzij grootschalige budgettaire stimulering, (on)conventionele monetaire verruiming en steunmaatregelen voor de financiële sector. Voor 2010 voorspelt het IMF in de update van de World Economic Outlook (WEO) (januari 2010) een mondiale BBP-groei van 3,9%, een opwaartse bijstelling van 0,8 procentpunt. Met een geraamde BBP-groei van 6% in 2010 herstellen opkomende economieën en ontwikkelingslanden echter aanzienlijk sneller. Ook tussen Westerse landen zijn er verschillen, samenhangend met de omvang van de vermogensschok, de gevoeligheid voor de wereldhandel, de mate van budgettaire en monetaire stimulering en de flexibiliteit van economieën.

Ondanks het sneller dan verwachte herstel zijn de risico’s voor de wereldeconomie nog niet geweken. In de meeste landen wordt de groei momenteel gedragen door tijdelijke factoren als de voorraadcyclus en de uitzonderlijke monetaire en budgettaire stimulering. Voor een duurzaam herstel is vereist dat de particuliere bestedingen het stokje gaan overnemen. De komende tijd blijven deze bestedingen echter in veel landen hinder ondervinden van de oplopende hoge werkloosheid, van vermogensverliezen die huishoudens dwingen om hun balanspositie te verstevigen, en van de aanhoudende fragiliteit van het bankwezen. Daarbij vormen de verslechterde overheidsfinanciën ook een risico voor herstel, via hogere kapitaalmarktrentes en noodzakelijke consolidatie door overheden. Daarnaast kunnen opnieuw toenemende mondiale onevenwichtigheden het risico vergroten op een traag herstel en protectionisme enerzijds, en overmatige stimulering en nieuwe zeepbellen anderzijds. Gedurende 2009 daalde de inflatie in veel landen aanvankelijk scherp, vooral door sterk lagere grondstoffenprijzen. De aantrekkende economie in de tweede helft van het jaar stuwde deze prijzen echter weer op, waardoor de inflatie weer steeg. In januari 2010 bedroeg de inflatie 2,6% in de Verenigde Staten, 1,0% in het eurogebied en – 1,3% in Japan. Naar verwachting blijven de hoge werkloosheid en de lage bezettingsgraad nog enige tijd een drukkend effect hebben op de inflatie. Op de langere termijn is een duurzaam herstel en groei alleen mogelijk, indien de natuurlijke hulpbronnen duurzaam worden beheerd.

Verenigde Staten

De conjunctuur van de Verenigde Staten – het epicentrum van de financiële crisis – trok gedurende 2009 sterk aan, al kwam dit vooral door tijdelijke factoren. In het derde kwartaal vertoonde het BBP voor het eerst weer een groei van 2,2%, om in het vierde kwartaal te versnellen tot 5,9% (kwartaal-op-kwartaal, geannualiseerd). Opvallend genoeg droegen de particuliere consumptie en investeringen in belangrijke mate bij aan deze BBP-groei, al was dit nog voor een fors deel te danken aan de tijdelijke stimuleringsmaatregelen van de Amerikaanse overheid. Zo groeide de particuliere consumptie in het derde kwartaal vooral door autoverkopen, omdat de cash-for-clunkers regeling daarna afliep. Ook de opbouw van voorraden vormde een belangrijke tijdelijke stimulans. Het IMF verwacht dat de conjunctuur in 2010 verder zal aantrekken, en heeft de geraamde BBP-groei met maar liefst 1,2 procentpunt opwaarts bijgesteld naar 2,7%. Hiermee herstelt de VS relatief snel ten opzichte van andere landen, terwijl de krimp van het BBP in 2009 (2,5%) ook al relatief mild was. Niettemin zijn er belangrijke neerwaartse risico’s rond deze ramingen. Zo was de Amerikaanse werkloosheid in februari met 9,7% zeer hoog, hetgeen de particuliere consumptie langdurig zou kunnen drukken. Daarnaast kunnen de vermogensverliezen op de Amerikaanse huizenmarkt zorgen voor hogere besparingen van huishoudens dan tot nu toe verondersteld. De Amerikaanse huizenprijzen zijn tot nu toe met bijna 30% gedaald, en het blijft onzeker of al sprake is van duurzaam herstel. De voorraad onverkochte woningen is nog steeds hoog, terwijl ook het percentage gedwongen verkopen blijft stijgen. Ook zou de Amerikaanse economie last kunnen ondervinden van het hoge begrotingstekort, dat volgens het Congressional Budget Office dit jaar 10,3% BBP zal bedragen.

Eurogebied

Het herstel van de economie in het eurogebied verliep in 2009 nog enigszins aarzelend. De BBP-groei werd in het derde kwartaal weer positief (0,4% kwartaal-op-kwartaal), maar in het vierde kwartaal vond een vertraging plaats naar 0,1%. De groei werd bovendien grotendeels gedragen door tijdelijke factoren als de voorraadmutatie en de overheidsbestedingen, terwijl de particuliere bestedingen nog geen duidelijke opleving lieten zien. Het IMF heeft de raming voor de BBP-groei in 2010 met 0,7 procentpunt opwaarts bijgesteld tot 1,0%. Hiermee blijft het herstel in het eurogebied achter bij dat van andere ontwikkelde economieën, na een relatief forse krimp van 3,9% in 2009. Naar verwachting zullen vooral de particuliere bestedingen in 2010 nog nauwelijks aantrekken. Een mogelijke verklaring voor het trage herstel is dat de aanpassing op de arbeidsmarkt nog niet is voltooid. Sinds januari 2008 steeg de werkloosheid met een relatief milde 2,8 procentpunt tot 9,9% in januari. Volgens de OESO zal de werkloosheid nog duidelijk verder stijgen tot 10,8% in 2011. Volgens indicatoren van de OESO is de arbeidsmarkt minder flexibel, en dit kan het herstel hinderen. Een andere factor die het herstel kan remmen is de aanhoudende fragiliteit van het bankwezen, dat in het verlengde van de crisis nu hard wordt geraakt door de verslechterde economische situatie. Volgens het IMF hebben Europese banken nog maar 40% van hun potentiële verliezen genomen, tegen bijvoorbeeld 60% in de Verenigde Staten. Bovendien is het eurogebied meer afhankelijk van de bancaire sector voor kredietverlening. Dit geldt bijvoorbeeld voor 67% van de Europese bedrijven, tegen 23% in de VS. Het geraamde begrotingstekort is in 2010 met 6,7% BBP nog relatief laag, maar de geraamde tekorten zijn veel hoger in individuele lidstaten als Spanje (8,5% BBP), Ierland (12,2% BBP) en Griekenland (12,7% BBP). Het negatieve marktsentiment omtrent de houdbaarheid van overheidsfinanciën vormt een extra neerwaarts risico voor de economie van het eurogebied en de financiële stabiliteit in Europa.

Japan

Na een sterke BBP-krimp van 3,2% (kwartaal-op-kwartaal) in het eerste kwartaal van 2009 vertoont de Japanse economie al enkele kwartalen redelijke groei. In het vierde kwartaal van 2009 groeide de economie met 1,1% (kwartaal-op-kwartaal). De groei werd gedragen door de overheidsbestedingen, het effect van tijdelijke stimuleringsmaatregelen op de particuliere consumptie en door de export. De Japanse export profiteert van de aantrekkende wereldhandel, met name in de Aziatische regio. Het IMF heeft haar ramingen voor de Japanse BBP-groei in 2010 onveranderd gelaten op 1,7%. Naar verwachting leveren vooral de overheidsbestedingen en de netto-export een behoorlijke bijdrage aan deze groei. De Japanse economie blijft hiermee behoorlijk afhankelijk van de groei van de wereldhandel. De particuliere investeringen dalen waarschijnlijk nog door de sterk verminderde winstgevendheid van het bedrijfsleven, terwijl de particuliere consumptie zwak blijft door de sterk gedaalde lonen in 2009 en 2010. Mede hierdoor heeft Japan opnieuw last van deflatie, die een rem kan vormen op de economische groei. Zowel de headline-inflatie als de kerninflatie (exclusief voedsel en energie) werden gedurende 2009 negatief, en zijn dat nog steeds. Een ander risico voor de Japanse economie vormt het begrotingstekort (8,2% BBP in 2010) en de staatsschuld van maar liefst 197% BBP. Tot nu toe heeft Japan deze schuld gemakkelijk binnenlands kunnen financieren, maar dit zou kunnen veranderen nu internationaal de risicoperceptie rond de verslechterende overheidsfinanciën toeneemt.

Opkomende economieën en ontwikkelingslanden

De opkomende economieën werden tijdens de crisis vooral geraakt door de ingestorte wereldhandel, stijging van risicopremies en uitstroom van kapitaal. Deze landen herstellen snel, nu de wereldhandel weer aantrekt en de turbulentie en risicoaversie op de financieel markten zijn verminderd. Het IMF heeft de groeiraming voor opkomende- en ontwikkelingslanden opwaarts bijgesteld tot 6,0% in 2010. Niettemin zijn er belangrijke verschillen tussen regio’s. Landen met een relatief hoge buitenlandse schuld en een groot tekort op de lopende rekening zijn nog steeds relatief kwetsbaar, zoals een aantal landen in Centraal- en Oost Europa. De groeiraming voor deze regio bedraagt 2%. De landen in Zuid-Oost Azië herstellen daarentegen sterk, met een geraamde BBP-groei van 8,4% in 2010. Binnen deze regio valt met name de snelle groei van de Chinese economie op, die vooralsnog voor een belangrijk deel is te danken aan de omvangrijke budgettaire en monetaire stimuleringsmaatregelen. De laatste maanden trekt ook de exportgroei aan. Een risico voor de Chinese economie is de zeer hoge kredietgroei (29% jaar-op-jaar in januari), die zou kunnen zorgen voor een zeepbel in activaprijzen en die in combinatie met investeringen in sectoren met overcapaciteit het risico op slechte leningen aanzienlijk vergroot. Een risico voor meerdere snelgroeiende opkomende economieën is een sterke instroom van speculatief kapitaal, die kan omslaan in een abrupte kapitaaluitstroom als het mondiale klimaat van lage rentes verandert.

Voor 2010 voorspelt het IMF in de update van de World Economic Outlook van januari 2010 een groei van 4,3% voor Sub-Sahara Arika en 6,0% voor alle opkomende en lage-inkomenslanden, oplopend naar respectievelijk 5,5% en 6,3% in 2011. Ondanks deze positieve trend heeft de wereldwijde recessie vooral ook de lage-inkomenslanden hard geraakt. De Wereldbank schat dat in 2009 53 miljoen mensen extra onder de armoedegrens (minder dan USD 1,25 per dag) zijn gezakt. Voor 2010 verwacht de Wereldbank zelfs dat door de gevolgen van de crisis nog eens 64 miljoen mensen in extreme armoede (minder dan USD 1 per dag) terechtkomen. Lage-inkomenslanden voelen de gevolgen van de crisis op drie manieren. Om te beginnen is de hulp verminderd. Het Overseas Development Institute schat dat hulp in 2009 20% lager is dan in voorgaande jaren. Verder wordt het inkomen van lage-inkomenslanden aangetast doordat een afname van de export, deels door afnemende vraag, maar mogelijk ook door protectionistische maatregelen in voornamelijk ontwikkelde landen. Dit effect komt bovenop de daling van prijzen van natuurlijke hulpbronnen en grondstoffen. Ten slotte worden lage-inkomenslanden getroffen door beperkingen in financieringsmogelijkheden. Het Institute of International Finance schat dat private kapitaalstromen voor Afrika meer dan gehalveerd zijn tussen 2008 en 2009, van USD 105,5 miljard naar USD 43,0 miljard. De Wereldbank schat dat remittancesnaar ontwikkelingslanden, geldovermakingen door migranten, daalden van USD 338 miljard in 2008 naar USD 317 miljard in 2009. Hoewel deze afname beperkt lijkt is er de angst dat de effecten van de crisis vertraagd doorwerken op remittances.

2. IMF governance

In januari 2011 moet een besluit genomen zijn over een pakket aan hervormingen om de legitimiteit en effectiviteit van het IMF te vergroten. Het gaat dan om een herverdeling van de quota aandelen, maar ook om de omvang en samenstelling van de Raad van Bewindvoerders, meer politieke betrokkenheid bij strategische onderwerpen en aanpassingen in de stemprocedures en selectie van IMF-staf en het Senior Management. Ook de discussies over het mandaat en de financiële omvang van het Fonds zijn hieraan gerelateerd.

Het Koninkrijk vindt het belangrijk dat verschuivingen in quota aandelen tot doel hebben dat deze meer in lijn worden gebracht met het economisch gewicht van landen in de wereld. We steunen in dit verband de G20-afspraak, die tijdens de jaarvergadering in Istanbul is bevestigd is door het IMFC, dat er een verschuiving moet komen van 5% in quota aandelen van over- naar ondervertegenwoordigde landen, die met name ten goede moet komen aan de dynamische opkomende economieën en ontwikkelingslanden. De in 2008 overeengekomen quota formule moet hiervoor als basis worden gebruikt. Bovendien moeten de stemaandelen van de armste landen beschermd worden. Het Koninkrijk is bereid hiervoor op basis van gelijke behandeling richting zijn berekende quota te bewegen, maar pleit voor een verzekeringsmechanisme dat landen die nu oververtegenwoordigd zijn niet ondervertegenwoordigd kunnen raken.

Ook onderdeel van het governance pakket zijn voorstellen om de omvang en de samenstelling van de Board te veranderen. In dit verband wordt ook voorgesteld de «appointed chairs» – de regel dat de vijf grootste landen met het hoogste quota een bewindvoerder benoemen en geen kiesgroep kunnen vormen – af te schaffen.

Het Koninkrijk ziet niet hoe een verkleining van de Board de legitimiteit van het Fonds zou vergroten. Hetzelfde geldt voor afschaffing van de appointed chairs. De regel dat appointed chairs geen kiesgroep kunnen vormen is immers ingesteld om het Fonds te beschermen tegen een te grote cumulatie van stemgewicht bij een beperkt aantal stoelen. Voorstellen over stemverdeling en samenstelling van de Board moeten in samenhang worden besproken op basis van een gelijke behandeling van de lidstaten, ongeacht de regionale ligging. De mogelijkheid van consolidatie van Europese stoelen is allereerst een interne EU-aangelegenheid.

Om de politieke betrokkenheid bij strategische onderwerpen te vergroten wordt gesproken over de oprichting van een Ministeriele Raad en versterking van het IMFC. Voor het eerste lijkt voorlopig niet genoeg draagvlak, dus het Koninkrijk steunt dat in eerste instantie het IMFC aangepast gaat worden.

Het Koninkrijk steunt in dit verband de invoering van een Troika systeem voor het voorzitterschap en de plannen om de IMFC vergadering bij de jaar- en voorjaarsvergadering informeler en meer gefocust te maken. Bovendien moet het IMFC meer strategische sturing geven aan het IMF en meer gaan fungeren als orgaan waarin landen elkaar aanspreken.

De G20 heeft de afgelopen tijd veel daadkracht getoond, ook op een aantal belangrijke IMF-onderwerpen. Dit betekent dat er een overlappende rol bestaat met het IMFC. Deze overlap moet erkend worden en gezocht moet worden naar een manier om de bijzondere daadkracht die de G20 heeft getoond aan de dag te kunnen leggen en de combineren met de jarenlange ervaring en het universele lidmaatschap van het IMFC. Op dit gebied moet de governance discussie dan ook niet alleen binnen het IMF maar overkoepelend gevoerd worden.

Tot slot zou het Koninkrijk een verlaging van de kiesdrempels en een gekwalificeerde meerderheid op sommige onderwerpen kunnen steunen en blijft het Koninkrijk groot voorstander van een selectie van het Senior Management uitsluitend op basis van competenties, ongeacht nationaliteit, en van grotere diversiteit – zowel in herkomst als expertise – van de IMF-staf.

3. IMF mandaat

De huidige crisis heeft een mate van verwevenheid tussen landen, financiële markten en de reële economie aangetoond die velen heeft verrast. In dit licht wordt momenteel gesproken over een versterking van de rol van het IMF in het bevorderen van wereldwijde economische en financiële stabiliteit. Het Koninkrijk is voorstander van een actieve IMF rol op het vlak van financiële stabiliteit. Door het universele lidmaatschap (186 leden), de combinatie van macro-financiële ervaring en expertise, middelen en instrumenten is het Fonds uitermate geschikt om kwetsbaarheden in het monetaire en financiële systeem te analyseren en goede aanbevelingen te doen om deze te ondervangen.

Er lijkt zich een groeiende consensus af te tekenen om de focus van de surveillance functie van het IMF te verbreden en te verdiepen. Het IMF gaat naar verwachting meer invulling gegeven aan multilaterale surveillance waarin aandacht wordt besteed aan de grensoverschrijdende effecten van economische en financiële sectorontwikkelingen en beleid. Hiervan was het Koninkrijk al in een vroeg stadium pleitbezorger, waarbij alle (systeemrelevante) landen verplicht een Financial Sector Assessment Programme (FSAP) ondergaan en extern publiceren. Daarnaast is het van belang dat de bilaterale surveillance van het IMF meer gebruik gaat maken van de inzichten en aanbevelingen die zijn opgedaan in multilaterale surveillance en FSAP´s.

Financiële liberalisatie, integratie en innovatie hebben de afgelopen decennia een sterke toename in internationale kapitaalstromen teweeg gebracht. Met name opkomende economieën profiteren van kapitaalstromen maar zijn kwetsbaar voor een abrupte omslag in sentiment. Daarbij kan kapitaalinstroom samengaan met de opbouw van binnenlandse onevenwichtigheden. Het IMF zal zich daarom in de komende periode moeten richten op het analyseren van kapitaalstromen en een concrete bijdrage leveren op alle relevante beleidsterreinen, waaronder ook wisselkoersbeleid.

Tegen de achtergrond van het sterk veranderde financiële en monetaire systeem heeft het IMF zijn leenfaciliteit uitgebreid met de Flexible Credit Line (FCL). De creatie van de FCL is een duidelijke stap van het IMF in de richting van een verzekeringsinstrument. De FCL biedt kredieten aan landen met goed beleid en sterke economische fundamenten, die desondanks kunnen worden geconfronteerd met abrupte kapitaaluitstroom. De FCL kan uit voorzorg worden aangevraagd en in geval van nood worden gebruikt. De faciliteit biedt onmiddellijk hoge en volledige toegang tot een kredietlijn, zonder een regulier aanpassingsprogramma. Daarnaast zijn de voorwaarden verbonden aan conventionele programma’s versoepeld en zijn de financiële toegangslimieten verhoogd. Ook wordt nagedacht over bredere financiële vangnetten, bijvoorbeeld door het opzetten van swaplijnen tussen het IMF en de lidstaten om landen te verzekeren van buitenlandse valuta. Dit model is afgeleid van de swaplijnen die tijdens de crisis zijn ingesteld door centrale banken in verschillende valutagebieden. Een andere gedachte is het bieden van aanvullende SDR allocaties ten tijde van crises. SDR’s zijn onderdeel van de reserves van een land en kunnen bij betalingsbalansproblemen voor internationaal gangbare valuta’s bij andere IMF-leden worden omgeruild. Het IMF werkt momenteel verder aan deze voorstellen.

Het Koninkrijk heeft een constructieve houding ten opzichte van de ontwikkeling van beleid en instrumenten die bijdragen aan de stabiliteit van het monetaire en financiële systeem. Wel onderschrijft het Koninkrijk het belang en de functie van programma’s en gerichte, beleidsrelevante voorwaarden (conditionaliteit) die verbonden zijn aan financiële IMF steun, omdat deze bijdragen aan de weerbaarheid van een land en geloofwaardigheid van IMF betrokkenheid. Daarmee beschermt conditionaliteit de middelen van het Fonds en daarmee de crediteuren (zoals Nederland). Tot slot verkleint conditionaliteit ongewenst gedrag (moral hazard) van landen en commerciële partijen die overmatig risico nemen, omdat wordt geanticipeerd op het vangnet van het IMF in geval het mis gaat. In dit kader dient in de eerste plaats de ervaring met – en effectiviteit van – de FCL goed te worden geëvalueerd.

4. IMF-middelen

In het licht van de crisis is het afgelopen jaar de uitleencapaciteit van het IMF aanzienlijk uitgebreid. Deze uitbreiding was nodig, om de grote vraag naar leningen te accomoderen en een signaal van vertrouwen af te geven. Daarnaast moet het Fonds meer liquiditeit aanhouden, omdat er naast de mogelijkheid van reguliere faciliteiten afgelopen jaar ook de FCL is geïntroduceerd, waar in potentie grote bedragen mee gemoeid zijn.

Omdat het door de crisis cruciaal was dat voldoende middelen snel beschikbaar kwamen, hebben landen in eerste instantie bilaterale leningen toegezegd. De Nederlandsche Bank (DNB) heeft inmiddels namens het Koninkrijk een leenovereenkomst van EUR 5,31 miljard afgesloten. Deze bilaterale leningen worden overgeheveld naar de New Arrangements to Borrow(NAB), de reeds bestaande, multilaterale «back-stop» kredietfaciliteit van het Fonds. Bovendien wordt de NAB nog verder aangevuld, om te voldoen aan de afspraak van het IMFC dat de NAB wordt uitgebreid met USD 500 miljard. De nieuwe NAB zal uiteindelijk een omvang van USD 594 miljard krijgen, waarvan Nederland bovenop de bilaterale lening, nog eens EUR 3,4 miljard1 bijdraagt, in overeenstemming met de Europese Raad beslissing van 17 september. Daarmee is het Koninkrijk de tiende contribuant aan de NAB en dragen wij 2,44% bij, wat in lijn is met ons stemaandeel, aangezien de armste landen niet bijdragen aan de NAB. Een aantal grote opkomende economieën zal nu ook aanzienlijk aan de NAB gaan bijdragen.

Naast de uitbreiding van de NAB, is de NAB overeenkomst ook gewijzigd om er voor te zorgen dat deze flexibeler gebruikt kan worden en beter aansluit op het instrumentarium van het Fonds. Momenteel wordt over de laatste technische details gesproken alvorens de besluitvorming wordt gefinaliseerd.

Het Koninkrijk steunt de nieuwe NAB en is van mening dat de voorgestelde wijzigingen zowel de flexibiliteit van de NAB garanderen, als waarborgen dat landen die bijdragen aan de NAB controle hebben over het gebruik.

Vanwege de aanzienlijke stijging van de vraag naar IMF-leningen en de noodzaak dat het IMF een quota-based institutie blijft, is besloten om de 14e quota-herziening naar voren te halen (januari 2011). Om de gewenste verschuiving in de quota-aandelen mogelijk te maken is tevens een uitbreiding van de quota-middelen nodig. Het Koninkrijk is echter van mening dat de totale omvang van de quota-middelen allereerst gebaseerd moet zijn op de lange termijn behoefte van het Fonds. Het is dus belangrijk om te spreken over de totale omvang van het Fonds en hoe deze er in de toekomst uit moet zien. Het Koninkrijk is van mening dat de quota-middelen de basis moeten vormen van de IMF-middelen. Aanvullende middelen zoals de NAB moeten slechts als noodfaciliteit dienen. Het Koninkrijk ziet een analyse naar de lange termijn behoefte van het Fonds dan ook graag tegemoet. Vervolgens zal de omvang van de NAB herzien moeten worden, om tot een goede balans tussen quota-middelen en aanvullende middelen te komen. Het Koninkrijk heeft op dit laatste sterk ingezet in de onderhandelingen over de NAB.

De crisis heeft een grote impact op de ontwikkelingslanden en dit heeft tot grote vertraging geleid in het behalen van de Millennium Development Goals (MDGs). De vraag naar leningen vanuit deze landen is hierdoor toegenomen. Het IMF heeft aangegeven dat de middelen in het trust fonds voor de armste landen, de Poverty Reduction and Growth Trust (PRGT), al op korte termijn niet meer toereikend zouden kunnen zijn en heeft landen opgeroepen nieuwe leningen toe te zeggen. Het IMF schatte de vraag naar concessionele middelen tot 2014 op ruim SDR 11 miljard, wat gegeven de huidige beschikbare middelen een behoefte naar nieuwe leningen van SDR 9 miljard betekent. Tot nu toe is er SDR 7,5 miljard aan leningen toegezegd waarvan het Koninkrijk SDR 500 miljoen (EUR 565 miljoen1) bijdraagt, met nog meer leningen van andere landen in de pijplijn. Om deze leningen concessioneel aan te kunnen blijven bieden is er ook behoefte aan meer subsidie middelen. Dit stelt het IMF in staat om een lage rente aan te kunnen bieden, op dit moment zelf 0%. Naast de opbrengsten van goudverkoop die hiervoor gebruikt gaan worden, is er SDR 200 tot 400 miljoen nodig aan bilaterale bijdragen. Het Koninkrijk heeft in dit verband toegezegd SDR 9,5 miljoen (EUR 10,7 miljoen1) bij te dragen.

5. Algemene inleiding Wereldbank

Tijdens de Jaarvergadering op 4 en 5 oktober 2009 in Istanbul kwam de financiële capaciteit, de herschikking van stemverhoudingen en de hervorming van operationele effectiviteit en governance van de Wereldbank aan de orde.

Het Koninkrijk gaf aan, in principe en op basis van nadere precisering van de behoeften, voorstander te zijn van een kapitaalverhoging maar benadrukte tevens het belang van verhoogde effectiviteit en klantgerichtheid van de Wereldbank, zeker in deze tijd van financiële en economische crisis. Met betrekking tot herschikking van stemverhoudingen werd de uitkomst van het G20 overleg in Pittsburgh overgenomen, namelijk dat de overdracht van stemgewicht in de Wereldbank van rijkere landen naar ontwikkelingslanden en opkomende economieën bij de komende herschikking tenminste 3 procent moet zijn, op basis van een dynamische formule, ten behoeve van ondervertegenwoordigde landen. Een discussie over verbetering van de governance van de Wereldbank stond nog niet op de agenda. De Wereldbank werd echter verzocht voor de Voorjaarsvergadering een rapport over governance, accountability en operationele effectiviteit op te stellen, met een overzicht van vooruitgang op deze terreinen en met voorstellen om verdere verbeteringen door te voeren.

Tijdens de Voorjaarsvergadering zullen deze onderwerpen allemaal op de agenda staan en zullen aandeelhouders naar verwachting een besluit nemen over herschikking van stemverhoudingen en aanvulling van het kapitaal. In de voorbereidende bijeenkomsten van de DC Deputies heeft een groot aantal aandeelhouders, waaronder het Koninkrijk, reeds aangegeven dat «niets is beslist totdat alles is beslist». Deze pakketbenadering toont de nauwe verwantschap tussen de thema’s maar laat onverlet dat het Koninkrijk de onderwerpen op hun eigen merites beoordeelt.

Daarnaast steunt het Koninkrijk een actieve rol van de Wereldbank bij de aanpak van klimaatvraagstukken. Zoals ook aangegeven door de G20 en in het Kopenhagen Akkoord, kunnen de Wereldbank en andere multilaterale instellingen een belangrijke rol spelen bij het financieren van klimaatgerelateerde investeringen in ontwikkelingslanden. Voorstellen voor de financiering van internationaal klimaatbeleid zullen door het Koninkrijk worden beoordeeld mede in het licht van de mogelijke destabiliserende sociaal-economische gevolgen van klimaatverandering.

6. Financiële capaciteit Wereldbank

Tijdens de Jaarvergadering in Istanbul heeft het Development Committee (DC) de Wereldbank gevraagd optimaal gebruik te maken van haar bestaande middelen en haar steun herbevestigd voor de USD 100 miljard aan leenvolume in de context van de financieel-economische crisis. Tijdens de Voorjaarsvergadering staat de financiële capaciteit van de Wereldbank op de agenda en zal een beslissing worden genomen over een eventuele aanvulling van het kapitaal.

Het Koninkrijk steunt de inspanningen die de verschillende onderdelen van de Wereldbank Groep, in casu IBRD, IFC, IDA en MIGA, tot dusverre hebben gedaan om de gevolgen van de crisis in ontwikkelingslanden en opkomende economieën te beperken, en steunt de extra inspanningen om de Millennium Development Goals te bereiken. Ook de bijdrage aan het realiseren van klimaatdoelstellingen en het afbouwen van (indirecte) subsidies op fossiele brandstoffen worden gesteund. Het Koninkrijk is van mening dat de Wereldbank Groep over voldoende risicokapitaal en concessionele middelen dient te beschikken om haar lange termijnstrategie naar behoren uit te kunnen voeren en om ook in de toekomst in staat te zijn een anticyclische rol te vervullen in tijden van crisis. Het Koninkrijk staat dan ook open voor een mogelijke aanvulling van het kapitaal van IBRD en IFC. Bij het beoordelen van de verschillende opties voor aanvulling van het kapitaal, staan de financiële soliditeit en het behoud van de AAA-rating van de Bank voorop.

Aanvulling kapitaal IBRD

Door haar balans optimaal te gebruiken, is IBRD in staat tot halverwege 2011 tijdelijk haar leningvolume te vergroten tot ten minste USD 100 miljard. De mogelijkheid om bestaand kapitaal nog efficiënter in te zetten is echter beperkt. Ten behoeve van het in stand houden van de financiële soliditeit van de Bank hebben de aandeelhouders, inclusief de lenende landen, afgelopen zomer reeds ingestemd met een prijsverhoging. Om ook na 2011 in staat te zijn haar leningvolume op ten minste hetzelfde peil te houden als dat van voor de crisis en tegelijkertijd haar financiële soliditeit te waarborgen, zou daarnaast het kapitaal van IBRD moeten worden aangevuld.

Over de verschillende opties voor aanvulling van het kapitaal, die tijdens de Jaarvergadering ook al zijn besproken, zal tijdens de Voorjaarsvergadering een besluit worden genomen. Inmiddels is overeenstemming over het bruikbaar maken van een gedeelte van het reeds ingelegd kapitaal in lokale valuta. Het Koninkrijk zal ervoor blijven pleiten optimaal gebruik te maken van het restant aan kapitaal in lokale valuta en de onderhandelingen hierover voort te zetten.

Een andere mogelijkheid is een aanvulling van het kapitaal middels een kapitaalverhoging. Mede vanwege de onzekerheid over de ontwikkeling van de financiële capaciteit en de vraag naar leningen van IBRD in de toekomst, heeft het Koninkrijk een verzoek gesteund van een aantal aandeelhouders aan de Wereldbank, om de mogelijkheden van een zogenaamde contingent optie en/of duidelijke afspraken over de aanwending van netto inkomen te onderzoeken. Hierbij zou kapitaal dat nu wordt ingelegd om de kapitaalpositie van IBRD te versterken, in de toekomst aan aandeelhouders kunnen worden teruggegeven of naar IDA kunnen worden overgeheveld op het moment dat de kapitaalpositie van IBRD dit toelaat. Het Koninkrijk is hier voorstander van omdat middelen ingezet moeten worden waar ze op dat moment het meest effectief zijn. Het is bij deze optie echter van belang tot een zodanig mechanisme voor teruggave of overdracht te komen, dat perverse prikkels, zowel voor aandeelhouders als voor management van de Wereldbank, zoveel mogelijk worden vermeden. Wanneer er tijdens de Voorjaarsvergadering tot een kapitaalverhoging wordt besloten, zal het Koninkrijk deelname hieraan overwegen.

Als optie ligt voorts een verdere prijsverhoging op tafel. Het voorstel behelst een differentiatie van de prijzen van leningen naar looptijd. Het Koninkrijk steunt het principe van prijsdifferentiatie omdat het een efficiënt gebruik van de Wereldbank stimuleert. Het Koninkrijk erkent echter ook het bezwaar van lenende landen dat een prijsdifferentiatie ook prijsneutraal zou kunnen worden ingevoerd en dat bij een prijsverhoging de kosten van een aanvulling van het kapitaal bij lenende landen terecht komen. Wat dit laatste betreft kan het Koninkrijk de lenende landen tegemoet komen, maar dan zal, in geval er onvoldoende steun bij aandeelhouders is om het kapitaal via een kapitaalverhoging volledig aan te vullen, door de lenende landen de afweging moeten worden gemaakt tussen enerzijds een verhoging van prijzen en anderzijds een lager leenvolume.

Aanvulling kapitaal IFC

IFC is de afgelopen jaren hard gegroeid en heeft haar aanwezigheid in lage-inkomenslanden en fragiele staten sterk uitgebreid. Hoewel de vraag naar leningen vanuit de private sector naar verwachting alleen maar toeneemt, kan IFC niet aan de groeiende vraag voldoen vanwege een gebrek aan kapitaal. IFC zou de komende jaren een rol kunnen spelen bij de overbrugging van het financieringsgat in midden- en lage-inkomenslanden, ook als katalysator van private financiële middelen. Het Koninkrijk is daarnaast van mening dat IFC structureel een belangrijke rol kan en zou moeten spelen bij de ondersteuning van de private sector, met name in lage-inkomenslanden, en bij het helpen van bedrijven om meer klimaatvriendelijke technologieën te introduceren. IFC moet over voldoende middelen beschikken om deze rol te vervullen. Tijdens de Voorjaarsvergadering zal een besluit worden genomen over het al dan niet doorvoeren van een kapitaalverhoging, eventueel in combinatie met een overbruggingslening. Indien wordt besloten tot een kapitaalverhoging, zal het Koninkrijk deelname hieraan overwegen.

IDA

IDA, het zogenaamde «zachte loket» van de Wereldbank Groep, heeft ten tijde van de economische crisis een belangrijke anticyclische rol gespeeld. Veel IDA-landen hebben gebruik gemaakt van de mogelijkheid om, via de zogenaamde Fast-Track Facility, de landspecifieke IDA-allocatie ten volle te committeren en uitbetalingen naar voren te halen. Tijdens de Mid-Term Review van IDA-15 in november 2009 is gebleken dat de huidige IDA-envelop vooralsnog toereikend is om aan de vraag te voldoen. Inmiddels is het proces van de middelenaanvulling voor IDA-16 opgestart. Het Koninkrijk heeft voorgesteld het proces te versnellen, maar de begrotingscyclus van enkele donoren (waaronder de VS) laten geen toezeggingen toe voor oktober 2010.

De inzet van het Koninkrijk is vooralsnog om vast te houden aan het huidige aandeel van 3,0% van het totaal aan door donoren toegezegde middelen.

7. Herschikking van stemverhoudingen Wereldbank

Tijdens de Jaarvergadering is herbevestigd dat de herschikking van stemverhoudingen, wat de tweede fase vormt van de bredere hervorming van zeggenschap en vertegenwoordiging bij de Wereldbank, tijdens de Voorjaarsvergadering moet worden afgerond. Op Nederlands initiatief zijn aandeelhouders nauw betrokken bij de voorbereiding van een voorstel voor herschikking, ondermeer middels bijeenkomsten van de DC Deputies. De komende periode zal het management van de Bank, in consultatie met aandeelhouders, een aantal voorstellen verder uitwerken. In aanloop naar de Voorjaarsvergadering zal een bijeenkomst van de DC Deputies plaatsvinden, waarin deze voorstellen zullen worden besproken.

Recente ontwikkelingen

Tijdens de Jaarvergadering is overeenstemming bereikt over het feit dat «moving towards equitable voting power in the World Bank over time» (besloten tijdens het DC in oktober 2008) bereikt moet worden door gebruik van een dynamische formule die hoofdzakelijk het economisch gewicht van landen in de wereldeconomie en de ontwikkelingsmissie van de Wereldbank moet reflecteren. Daarnaast is overeengekomen dat de komende herschikking, die in april plaatsvindt, een verschuiving moet genereren van ten minste 3 procent in stemgewicht ten faveure van ondervertegenwoordigde ontwikkelingslanden en opkomende economieën, die ten goede moet komen aan ondervertegenwoordigde landen. Het stemgewicht van kleine, arme landen zal hierbij worden beschermd.

Op vele punten liggen de standpunten van aandeelhouders echter nog uiteen. Hoewel er steun lijkt te zijn voor het meewegen van bijdragen aan IDA, is er nog geen overeenstemming over de wijze waarop dit moet gebeuren. Verder is een groot aantal oververtegenwoordigde middeninkomenslanden, in tegenstelling tot het Koninkrijk, nog steeds van mening dat hun aandeel niet zou mogen verwateren. Ook geven deze landen aan dat betrokkenheid van lenende landen bijdraagt aan de ontwikkelingsmissie van de Wereldbank en daarom moet worden meegewogen bij bepaling van stemgewicht. Dit laatste wordt gesteund door het Koninkrijk.

Inzet van het Koninkrijk

Het Koninkrijk steunt een versterking van de zeggenschap en vertegenwoordiging van opkomende economieën en ontwikkelingslanden. Een goede vertegenwoordiging van zowel gebruikers als donoren vergroot de legitimiteit en zou bovendien bij kunnen dragen aan een verbetering van de effectiviteit van de Wereldbank. Het gebruik van een formule voor bepaling van stemgewicht maakt het mogelijk ook in de toekomst het stemgewicht van landen aan te passen aan veranderde verhoudingen in de wereld en betrokkenheid bij de Wereldbank.

In lijn met de uitkomst van de Jaarvergadering in oktober, is het voor het Koninkrijk van essentieel belang dat een formule, naast economisch gewicht, een component bevat die de ontwikkelingsmissie van de Bank reflecteert en dat deze component een substantieel gewicht krijgt. Betrokkenheid bij de Wereldbank, zowel in termen van financiële bijdragen door donoren als gebruik door klanten, moet worden weerspiegeld in stemgewicht. Hiermee kan volgens het Koninkrijk niet alleen de legitimiteit, maar ook de relevantie van de besluitvorming worden vergroot. Bovendien is het Koninkrijk een grote contribuant van de Wereldbank, waar een zekere mate van vertegenwoordiging tegenover moet staan, zeker in vergelijking met ontwikkelde landen die relatief minder bijdragen. Het Koninkrijk zet zich sterk in – mede in het kader van (door het Koninkrijk geïnitieerde) intensieve samenwerking in EU-plus verband – voor opname van financiële bijdragen, met substantieel gewicht, in een formule. Dit betekent ook dat om zeggenschap te behouden, het Koninkrijk bereid moet zijn om uit HGIS/ODA substantieel bij te blijven dragen aan IDA en eventuele kapitaalverhogingen.

Het Koninkrijk ondersteunt een verdere versterking van de positie van de armste landen. Erkend wordt dat de extra Board-stoel voor Afrika en de verdubbeling van de basisstemmen tijdens de eerste fase van de hervorming van zeggenschap en vertegenwoordiging hier aan hebben bijgedragen. Toch is er meer nodig om hun stem voldoende te laten doorklinken, zowel binnen de IBRD als in IDA en in IFC. Het Koninkrijk is dan ook voorstander van een verdere verhoging van de basisstemmen in IBRD en IFC, die aan de armste landen ten goede komt. Tevens zou de invloed van de lage-inkomenslanden in de IDA-middelenaanvullingen moeten worden versterkt. IDA is sterk gebaseerd op aansluiting bij nationale beleidsplannen en lokaal ownership, en het bereiken van resultaten in de minst ontwikkelde landen. Het is daarom gewenst de invloed van IDA-landen in de besluitvorming over de middelenaanvulling en de aanscherping van het allocatiemechanisme te vergroten.

Het Koninkrijk steunt de overeengekomen verschuiving van ten minste 3 procent in stemgewicht ten faveure van ontwikkelingslanden en opkomende economieën. Hoewel de formule – mits voldoende de uitgangspunten van het Koninkrijk reflecterend – zal dienen als leidraad voor deze verschuiving, staat het Koninkrijk open voor eventuele noodzakelijke ad hoc maatregelen om de verschuiving in april te bewerkstelligen.

8. Hervorming operationele effectiviteit en governance Wereldbank

In reactie op het verzoek van het DC in Istanbul om een rapport over governance, accountability en operationele effectiviteit, zal tijdens de Voorjaarsvergadering de strategie van de Wereldbank Groep na de crisis en een agenda voor interne hervormingen aan de orde komen. Hiermee wordt inzicht gegeven in hoe de Bank zich op de middellange termijn wil positioneren en welke interne hervormingen hierbij worden voorzien. Het Koninkrijk verwacht dat de Bank zal aangeven wat de voortgang is van de interne hervormingsprocessen en zelf met voorstellen zal komen ter verbetering van corporate governance. Inmiddels heeft een commissie onder voorzitterschap van oud-president van Mexico, Zedillo, vergaande voorstellen voor hervorming gedaan. Deze voorstellen lijken vooralsnog niet op grote steun onder de aandeelhouders te kunnen rekenen en liggen niet op tafel tijdens het aanstaande DC. Het Koninkrijk roept President Zoellick op om met een reactie op het rapport te komen. Het Koninkrijk hecht grote waarde aan de analyse in het Zedillo rapport ten aanzien van de corporate governance van de Wereldbank, waarbij het functioneren van het DC, de verdeling van de bevoegdheden tussen het management van de Bank en de Bewindvoerders en het selectieproces voor de President van de Wereldbank aan de orde komen. Tijdens het DC zal het Koninkrijk de geconstateerde tekortkomingen en enkele waardevolle aanbevelingen onder de aandacht van de overige leden brengen.

Inzet van het Koninkrijk

Tijdens de jaarvergadering 2008 heeft het Koninkrijk al aangegeven dat het selectieproces voor de President van de Wereldbank open en transparant en gebaseerd moet zijn op merites, ongeacht nationaliteit.

Het Koninkrijk is sterk voorstander van hervorming van corporate governance en vergroting van de resultaat- en klantgerichtheid van de Wereldbank. Het Koninkrijk is van mening dat de aandeelhouders zelf deel uitmaken van de oplossing en streeft ernaar een discussie op te starten binnen het DC over het eigen functioneren. Aandeelhouders dienen een veel grotere rol te krijgen in het bepalen van de strategische richting van de Wereldbank. Management dient input te leveren voor de strategische uitgangspunten, maar vaststelling dient door het DC te geschieden.

Over een aantal hoofdzaken, die de Bank in de kern raken en waarvoor een sterk politiek mandaat is vereist, zou het DC moeten kunnen beslissen. De Raad van Bewindvoerders zou zich volgens het Koninkrijk minder op micromanagement, en meer op strategische zaken zoals de goedkeuring van meerjarige, resultaatgerichte plannen, begroting en effectief toezicht moeten richten, Het dagelijks, operationele leidinggeven van de Bank zou volledig bij management moeten worden gelegd.


XNoot
1

Bij de geldende Euro/SDR wisselkoers van 10 maart 2009.

Naar boven