Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1999-2000 | 26234 nr. 10 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1999-2000 | 26234 nr. 10 |
Vastgesteld 8 februari 2000
De vaste commissie voor Financiën1 en de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken2 hebben op 19 januari 2000 overleg gevoerd met minister Zalm van Financiën en minister Herfkens voor Ontwikkelingssamenwerking over:
– het verslag van de vergaderingen van de groep van tien, het Interim Committee en het Development Committee d.d. 26 en 27 september 1999 (26 234, nr. 9);
– de IMF-artikel IV-consultatie (Fin-99-619).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissies
De heer Hessing (VVD) waardeerde de pogingen in de G10 om de particuliere sector intensiever bij het voorkomen en bestrijden van financiële crises te betrekken. Helaas kon echter geen overeenstemming worden bereikt over het opnemen van «collective action clauses» in schuldcontracten van G10-landen. Wat zijn de redenen daarvoor en welke G10-landen hadden daar bezwaar tegen? Het Duitse standpunt in dezen, zoals verwoord op blz. 8 van het verslag, sprak hem erg aan. Steunt de Nederlandse regering deze lijn?
Hij vond het een goede zaak dat tijdens de besprekingen in IC en DC de mogelijkheden voor heavily indebted poor countries (HIPC) zijn verbreed om voor schuldverlichting in aanmerking te komen. In de verklaring worden de crediteuren opgeroepen om de nog uitstaande ODA-schulden op de HIPC-ontwikkelingslanden kwijt te schelden. Kan een overzicht worden verstrekt van de belangrijkste debiteuren en crediteuren? Van belang is ook dat de bilaterale schuldverlichting in het kader van de Club van Parijs goed van de grond komt. Het is ook winst dat bij de nieuwe samenwerking tussen Wereldbank en IMF de armoedebestrijding vooropstaat. Bestaat er echter overeenstemming over de definitie van dat begrip? In dat verband gaf hij in principe de voorkeur aan de bevordering van een goed macro-economisch beleid, want dat is essentieel voor de armoedebestrijding. Dat laat onverlet dat in sommige gevallen ook noodhulp geboden is.
Op zichzelf steunde hij de bijdrage van de EU aan de financiering van het HIPC-initiatief uit de niet-gealloceerde middelen uit het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF), mits de onderscheidene EU-lidstaten hun bilaterale verantwoordelijkheid in dezen gestand doen. Wat is de positie van de verschillende lidstaten, zoals Frankrijk, Duitsland, Italië en het Verenigd Koninkrijk, ten opzichte van het HIPC-initiatief? Hoe opereren zij in de Club van Parijs? Is het mogelijk om op dit punt een schriftelijk overzicht te verstrekken? De wijze waarop de bijdrage van het IMF aan het HIPC-initiatief wordt vrijgemaakt, namelijk door een herwaardering van maximaal 14 miljoen ounces goud uit de goudvoorraad, stemde hem niet gelukkig. Dit betekent immers een verslechtering van de reservepositie van het IMF.
Vervolgens sprak hij zijn waardering uit voor het verslag van de vergadering van het IC, want dat is duidelijker dan in het verleden het geval was. Hij sprak de hoop uit dat de verslagen in de toekomst even transparant zullen zijn. Hij steunde de in het IC gekozen benadering ten aanzien van de ontwikkelingen in de wereldeconomie en de beleidsrespons van het IMF op dat punt, met name wat betreft de structurele hervormingen, de transparantie en het strak monitoren van de aangesloten landen. Ook de in het IC voorgestane maatregelen ter versterking van het internationale monetair en financieel systeem konden op zijn steun rekenen. Het is een goede zaak dat het IC het IMF heeft opgeroepen om zijn financiële procedures en controlemechanismen onder de loep te nemen, teneinde corruptie en witwaspraktijken bij het gebruik van IMF-middelen tegen te gaan. Derhalve benadrukte hij dat het beleid op dit punt van het IC in het algemeen en van de Nederlandse regering in het bijzonder dient te worden voorgezet.
Ook voor de wijze van verslaglegging van de vergadering van het DC had de heer Hessing waardering, want deze is minder wollig dan in het verleden het geval was. Hij onderschreef volledig dat de behoefte aan aanvulling van het kapitaal van de Wereldbank gerelateerd moet zijn aan de te volgen strategie. Met de regering betreurde hij het dat de Wereldbank niet meer pogingen onderneemt om de handelsbelemmeringen van ontwikkelde landen ten opzichte van ontwikkelingslanden te slechten. Op zijn minst zou de Wereldbank in dezen meer onderzoek en analyse kunnen verrichten, ook ter voorbereiding van de inbreng van de ontwikkelingslanden in de nieuwe WTO-onderhandelingsronde. Wellicht dat de ontwikkelde landen, met name Japan, de Verenigde Staten en de Europese Unie, op dit punt meer hun eigen verantwoordelijkheid moeten nemen. Het is misschien een mooie taak voor de Utsteingroep en de gezamenlijke sociaal-democratische regeringsleiders om de protectionistische attitude van de Europese Unie aan de orde te stellen.
Vervolgens memoreerde hij dat het DC goede voornemens heeft geuit over de rol van de Wereldbank bij het versterken van de internationale financiële architectuur. Het is overigens goed als Nederland hieraan ook aandacht schenkt in het kader van de bilaterale ontwikkelingssamenwerking, bij voorkeur in nauwe samenwerking met de Wereldbank. Het Financial Sector Liaison Committee (FLSC) van de Wereldbank speelt op dit punt met zijn financieel assessmentprogramma een belangrijke rol. Welke twaalf landen zullen in dezen als eerste worden beoordeeld om zwakheden in hun financiële stelsel tijdig te signaleren? Wat betreft het beheersen van de sociale gevolgen van economische crises, kiest het DC voor het verzamelen en verspreiden van kennis van «best practices». Daar is op zichzelf niets tegen, mits dit niet uitmondt in het stellen van normen op het sociale vlak, brede beleidsdialogen en dergelijke. Van belang is dat de Wereldbank zich beperkt tot haar kerntaken.
Tot slot gaf hij te kennen dat het een goede zaak is dat Nederland is opgenomen in de High Level Steering Group for Donor Coordination in South Eastern Europe (HLSG). Is inmiddels al een «priority reconstruction program» totstandgekomen? Kunnen op basis daarvan middelen voor de verschillende projecten worden gealloceerd? Biedt dit programma voldoende basis voor betrokkenheid van het bedrijfsleven in dezen? Biedt de Nederlandse regering faciliteiten aan het Nederlandse bedrijfsleven om hierin te participeren? Ook suggereerde hij nog om ten aanzien van het stabiliteitspact goed te kijken naar de ervaringen die in het verleden zijn opgedaan met het Marshallplan, met name waar het gaat om de investeringen in infrastructuur en kapitaalgoederen, de samenwerking tussen de betrokken landen zelf en het reserveren van de tegenwaarde van de hulpbijdrage in eigen valuta.
De heer Koenders (PvdA) wees erop dat de Nederlandse regering zowel bij het HIPC-akkoord als bij de verrassende nieuwe focus van het IMF inzake de armoedebestrijding hard heeft ingezet en in algemene zin een goed resultaat heeft bereikt. Wat is evenwel de waardering van de bewindslieden van de verdieping van het HIPC-initiatief als het gaat om de daadwerkelijke gevolgen voor ontwikkelingslanden, ook gezien de «face value» van de betrokken schulden? De uiteindelijke doelstelling moet immers zijn gelegen in een omkering van de huidige negatieve kapitaalstroom. Op zichzelf onderschreef hij dat bij de verwerking van de HIPC-kosten bij internationale financiële instellingen (IFI's) sprake moet zijn van: a. additionaliteit, dus niet ten koste van concessionele middelen en loketten zoals IDA; b. geen aantasting van de financiële integriteit van de IFI's; c. een brede en eerlijke lastenverdeling. Hoe apprecieert de regering echter het resultaat van de financiering van de kosten van het IMF, ook in het licht van het alternatief van goudverkoop? Ook sloot hij zich aan bij de vraag van de heer Hessing over de bijdrage van de EU in dezen. Het principe van de additionaliteit geldt alleen binnen de HIPC-afspraken en niet voor de bilaterale schuldverlichting. Kennelijk zijn de DAC- en HIPC-normen niet consistent. Dat raakt aan de «ODA-bility». Zijn er in het Nederlandse kabinet nog gedachten ontwikkeld over de mogelijkheden om de eenmalige meevallers over 1999 te gebruiken voor verdere bilaterale schuldverlichting, mede gezien de beraadslaging over de najaarsnota 1999?
Verder informeerde hij ernaar hoe de nieuwe focus van het IMF op armoedebestrijding te verklaren is. Heeft men bij het IMF ineens het licht gezien en, zo ja, waar gaat het dan precies om? Wat schort er thans aan de macro-economische doelstellingen in relatie tot «pro poor growth» en welke consequenties heeft dit voor het beleidskader? Welke economische analyse wordt hierbij gehanteerd? Gaat het om een preciezere formulering van de macro-economische beleidsdoelstellingen met inbegrip van de sociale doelstellingen die de managing director van het IMF heeft genoemd? Vormen deze dan ook onderdeel van de artikel IV-consultaties? Of gaat het om preciezere formuleringen ten aanzien van het type groei? Gaat het over een sterkere rol van de staat bij het realiseren van sociale vangnetten? Gaat het om een vergroting van microkredieten ten behoeve van de armoedebestrijding en hoe moet dat dan worden gezien in relatie tot de traditionele nadruk op geldgroei? Of gaat het zelfs om beleidsdoelstellingen ten aanzien van de toegang tot productiemiddelen. Welke analyse ligt vervolgens ten grondslag aan de volgorde van verschillende hervormings- en beleidsdoelstellingen ten aanzien van de armsten? Wordt serieus gesproken over de bescherming van bepaalde bestedingscategorieën in de staatsuitgaven? In die zin is de nieuwe focus van het IMF buitengewoon onduidelijk, zeker ook omdat in dezen wordt aangesloten op het rommelige en onduidelijke «comprehensive development framework» van de Wereldbank. Wat betekent dit overigens voor de relatie tussen Wereldbank en IMF? Komt men tot gezamenlijke beleidsvoorstellen en wie levert dan de expertise? De expertise bij de Wereldbank op dit gebied is onvoldoende, de IMF heeft op dit gebied überhaupt geen expertise en de expertise bij de VN is te algemeen van aard. Hoe moet de nieuwe armoedestrategie worden gezien in relatie tot het principe van «ownership», ervan uitgaande dat men veel dieper ingaat op het beleid van individuele landen? Daar komt bij dat er uitgebreide consultaties zullen plaatsvinden, maar zijn de IFI's wel gelegitimeerd voor dit soort consultaties over dergelijke politieke issues? De nieuwe focus van het IMF op de armoedebestrijding mag in ieder geval niet leiden tot uitstel van het moment van schuldverlichting in het kader van het HIPC-initiatief.
Vervolgens wees de heer Koenders op de verschillende rollen van het IMF: weldoener, schoolmeester en brandweerman. Met de heer Hessing onderkende hij dat het IMF niet de rol van weldoener dient te vervullen, maar in principe vooral een schoolmeester is die toeziet op het beleid van de onderscheiden lidstaten en slechts in beperkte mate de rol van brandweerman moet spelen, aangezien dat meer een taak is voor de particuliere sector. Lawrence Summers, de secretary of the treasury van de VS, heeft gesteld dat het IMF die taak moet verrichten waarvoor het fonds altijd bedoeld is: het voorzien in de oplossing van kortetermijnproblemen van landen. Wat is het standpunt van de Nederlandse regering in dezen? Van belang is dat het IMF een sleutelrol blijft houden inzake de toegang tot de internationale kapitaalmarkten. De vraag is evenwel of het ESAF-programma dan moet worden gezien als stabilisatie-instrument dan wel als een ontwikkelingsinstrument. De verwarring op dit punt neemt toe.
Ook constateerde hij dat op het punt van internationale financiële crises nog steeds sprake is van: a. intellectuele verwarring als het gaat om de volgorde van te nemen maatregelen voor kapitaalliberalisatie; b. politieke verwarring als het gaat om de rol van de VS en van de particuliere sector bij het oplossen van crises; c. institutionele verwarring met de komst van de G20 en het Tietmeyerforum. Is er enige voortgang geboekt ten aanzien van de directe rol van het IMF bij crediteurencomités? Moet het Duitse voorstel ten aanzien van de particuliere betrokkenheid bij internationale financiële crises inderdaad als positief worden gekenschetst? Wordt nog gesproken over het plan-Buiter? Het is te betreuren dat Nederland niet participeert in de G20, zeker als dit forum zich zelfs buigt over wisselkoersregimes en de bewaking van schuldposities. Op welke wijze legt de voorzitter van de Ecofin-raad, die wel in de G20 participeert, in dezen verantwoording af aan de overige EU-lidstaten? In welke fora wordt gesproken over hogere risicograden en het banktoezicht?
Daarnaast stelde de heer Koenders de vraag aan de orde of de Kamer inzicht kan krijgen in de gang van zaken rond de IMF-fondsen die aan de Russische federatie zijn verstrekt. Overigens is het noodzakelijk dat het kabinet op korte termijn met een nota komt over de politisering van de IFI's, zeker omdat deze politisering voortschrijdt. Ook informeerde hij naar de consequenties voor het HIPC-initiatief van het falen van de WTO-onder- handelingen in Seatlle.
Tot slot vroeg hij of ook het kabinet van mening is dat er zo langzamerhand een transparanter proces moet komen voor de benoeming van de nieuwe managing director van het IMF, bijvoorbeeld door te werken met een vooraf opgestelde en publiek gemaakte profielschets. Ook hij wist hoe dit soort benoemingen in de praktijk pleegt te verlopen, maar toch is het zaak dat de Nederlandse regering pleit voor een opener benadering in dezen. Is de Duitse kandidaat Caio Koch-Weser bijvoorbeeld wel de meest geschikte en moet niet de voorkeur worden gegeven aan de Indiase kandidaat Singh? Wanneer mag overigens de benoeming van de nieuwe Nederlandse directeur bij de Wereldbank worden verwacht?
De heer Hoekema (D66) vroeg allereerst of de Nederlandse regering al een zeker profiel voor de nieuwe managing director van het IMF in gedachten heeft. Op zichzelf is het zeker te wensen dat in dezen meer openheid wordt betracht en dat wordt gewerkt met een profielschets die mede betrekking heeft op de nieuwe rol van het IMF, maar er zal wel weer een politiek compromis achter gesloten deuren uit de bus komen. De discussie over de toekomst van Wereldbank en IMF wordt steeds interessanter, ook gezien de besluitvorming van september 1999. Daarin werden immers verschillende doorbraken gerealiseerd, bijvoorbeeld door de gezamenlijke nadruk van IC en DC op armoedebestrijding en het gezamenlijk vergaderen van IC en DC. Is er nog een soort «grand design» voor de toekomst van IMF en Wereldbank? Wat is de synthese tussen de drie rollen van het IMF die de heer Koenders beschreef? Komt daaruit een nieuw product naar voren?
Vervolgens memoreerde hij blij gestemd te zijn over de public information notice (PIN) inzake de artikel IV-consulatie. Op welke wijze is dit stuk totstandgekomen? Heeft Nederland op een ontwerp commentaar geleverd dat vervolgens in het definitieve stuk is verwerkt of is het rapport uitsluitend de verantwoordelijkheid van het IMF zelf? Moet de consultatie worden gezien als een soort examen op basis waarvan het IMF ook waarschuwingen aan het betrokken land kan geven?
Ook de heer Hoekema vond het van belang dat Nederland thans participeert in de HLSG. Wat de situatie op de Balkan betreft, gaf hij de prioriteit aan een toename van het aantal politiemensen. Ook is het noodzakelijk dat aandacht wordt besteed aan de bijdragen van de verschillende donoren. Nederland levert een behoorlijke bijdrage, maar overigens zijn nog maar weinig donoren al over de brug gekomen. Zal in 2000 kunnen worden voorzien in de financieringsbehoefte van de regio ter hoogte van 800 mln. tot 900 mln. dollar? Nederland dient de voortrekkersrol te blijven vervullen die het de afgelopen jaren heeft vervuld, ook gezien de landen die Nederland in zijn kiesgroep bij het IMF vertegenwoordigt. Verder sloot hij zich aan bij de opmerking van de heer Hessing over de noodzaak om een parallel te trekken met de destijds verleende Marshallhulp.
Hierna stelde de heer Hoekema vast dat Nederland een goede rol heeft vervuld in de totstandkoming van het HIPC-akkoord, vooral ook omdat de uitgangspunten van additionaliteit, geen aantasting van de financiële integriteit van de IFI's en een brede en eerlijke lastenverdeling uiteindelijk werden vastgelegd in de gezamenlijke verklaring van IC en DC. Kan de Kamer een overzicht krijgen van de schulden die onder het HIPC-initiatief vallen, inclusief de bilaterale schulden in het kader van de Club van Parijs? Op welke wijze vindt de uitvoering van het HIPC-initiatief plaats? Hoe bereiken de betrokken landen het decision point en het completion point? De nieuwe focus op armoedebestrijding mag inderdaad niet leiden tot vertraging in de implementatie van de schuldverlichting. Leidt de schuldvermindering wel tot extra middelen voor de betrokken landen die kunnen worden besteed aan zaken als onderwijs, gezondheidszorg en dergelijke? Hoe wordt armoedebestrijding gedefinieerd en geïmplementeerd? Een gezond macro-economisch beleid blijft zeker van belang, maar dient te worden verbreed met het aspect van de armoedebestrijding en het verbeteren van de sociale structuur in de ontvangende landen. Gaat het bij het HIPC-initiatief vooral om concessionele leningen met relatief lage verplichtingen, waardoor het effect van de kwijtschelding beperkt blijft? Op welke wijze zal de praktische monitoring plaatsvinden? Wordt dat een gezamenlijke exercitie van IMF, Wereldbank en ontvangend land? De rol van de Europese Unie bij het HIPC-initiatief is van groot belang. Wat zijn de resultaten van de discussie over het gebruik van het EOF voor de Europese bijdrage aan het HIPC-initiatief? Zal Nederland blijven hameren op de toepassing van het additionaliteitsbeginsel, zodat de bijdrage aan het HIPC niet ten koste gaat van reeds voor ontwikkelingssamenwerking gealloceerde middelen? Op welke wijze wordt het maatschappelijk middenveld, bijvoorbeeld Jubilee 2000, betrokken bij het schuldverlichtingsinitiatief?
Ook de heer Hoekema betreurde het dat Nederland niet is opgenomen in de G20. In dezen heeft Nederland terecht met andere landen bezwaar aangetekend. Is er nog kans op het alsnog deelnemen in de G20? Op welke termijn kan de Kamer de nota over de afwikkeling van de bilaterale schulden, zoals toegezegd bij de behandeling van de najaarsnota 1999, tegemoet zien? Zijn fractie hecht groot belang aan het gebruiken van het «overschot» over 1999 voor schuldverlichting bij OS-landen. Wanneer krijgt de Kamer de nota over de politieke rol van de IFI's? In dat kader releveerde hij in ander verband al te hebben gesuggereerd om de IMF-kredieten aan de Russische federatie te gebruiken als drukmiddel om de Russen tot een ander beleid inzake Tsjetsjenië te bewegen.
Tot slot vroeg hij of de naamsverandering van het ESAF-programma in «poverty reduction and growth facility» moet worden gezien als het gevolg van de nieuwe focus van het IMF op armoedebestrijding. Houdt dit ook in dat geen sprake meer zal zijn van het element van structurele aanpassingen, zoals dat wel in het ESAF-programma was opgenomen? Dat leek hem moeilijk voorstelbaar. Hij ging ervan uit dat het gaat om een graduele aanpassing, waarbij het nieuwe element van de armoedebestrijding binnen de condities voor macro-economische stabiliteit wordt ingevuld.
De heer Vendrik (GroenLinks) vond het een goede zaak dat de drempels tot het HIPC-initiatief verlaagd zijn. Ook hij kreeg graag meer inzicht in de financiering van het initiatief en in de wijze waarop de uitvoering in de praktijk plaatsvindt met het decision point en het completion point. Als landen zich met een structureel aanpassingsprogramma kwalificeren voor het HIPC-initiatief, is nog steeds geen sprake van schuldverlichting of schuldkwijtschelding. Het is van wezenlijk belang dat de schuldkwijtschelding in een zo vroeg mogelijk stadium plaatsvindt, omdat dit juist een voorwaarde is voor een fatsoenlijke economische ontwikkeling. Is dat thans ook inderdaad het geval? Hoeveel landen zullen zich niet alleen kwalificeren, maar ook daadwerkelijk in aanmerking komen voor schuldverlichting? Wordt het grotere budget voor het HIPC-initiatief ook daadwerkelijk gebruikt?
Ook hij informeerde naar de bij de behandeling van de najaarsnota toegezegde brief van het kabinet over de inzet van niet-structurele meevallers voor bilaterale schuldkwijtschelding. Daarbij betreft het zowel meevallers over 1999 die reeds ten tijde van de najaarsnota bekend waren als meevallers die na het uitkomen van deze nota zijn opgetreden. De vraag is thans of deze meevallers voor dit doel worden ingezet en welke schulden dit dan betreft. In dat verband dacht hij niet zozeer aan de bilaterale ODA-schulden, want deze schulden bedragen thans slechts zo'n 4 mld. en daarvoor is reeds redelijk wat budget beschikbaar. Van groter belang is het om te denken aan schulden van ontwikkelingslanden aan de Nederlandse overheid in het kader van de exportkredietverzekering ten bedrage van enkele tientallen miljarden. Het is nu minder helder hoe de kwijtschelding in dat kader gestalte krijgt. Overigens heeft een aantal ontwikkelde landen sinds de septemberbijeenkomst van DC en IC aangekondigd over te zullen gaan tot het geheel of bijna geheel kwijtschelden van bilaterale schulden. De Nederlandse regering kan daar niet bij achterblijven.
Uit het verslag en uit persuitingen maakte de heer Vendrik op dat ten aanzien van de betrokkenheid van de particuliere sector bij financiële crises sprake is van een patstelling bij de betrokken G10-landen. Levert dit niet het risico op dat men per land zal bekijken wat in dezen de mogelijkheden zijn en dat ook het IMF op dat punt in hoge mate zijn vrijheid neemt? Het zou buitengewoon triest zijn als het inderdaad niet mogelijk is om op dit punt een fatsoenlijke regeling te maken die internationaal bindend is? Ook over de liberalisatie van het internationale kapitaalverkeer wordt de informatie steeds geringer. Wat is de stand van zaken op dat punt?
Tot slot vroeg hij een reactie op aanbeveling 45 van het IMF uit de artikel IV-consultatie, namelijk dat de Nederlandse regering naar een structureel begrotingsoverschot van ongeveer 1% van het BNP dient te streven. Daarbij baseert het IMF zich echter op cijfers uit een miljoenennota die allang niet meer de realiteit weergeven. Inmiddels is er namelijk al sprake van een begrotingsoverschot.
De heer De Haan (CDA) sprak ook zijn steun uit voor de verdieping van het HIPC-initiatief, waardoor het voor ontwikkelingslanden makkelijker wordt om zich voor dit initiatief te kwalificeren. De vraag is echter hoe dit moet worden gezien in verhouding tot de steeds grotere nadruk op het voeren van een dusdanig macro-economisch, structureel en sociaal beleid, dat groei en armoedebestrijding het gevolg zullen zijn. Goed bestuur staat daarbij centraal. Wordt met deze strengere eisen geen afbreuk gedaan aan de ruimere criteria in het kader van het HIPC-initiatief?
Verder verzocht hij de minister voor Ontwikkelingssamenwerking een schriftelijk overzicht te verstrekken waaruit blijkt dat bij alle reeds door de Nederlandse regering toegezegde schuldverlichting en/of -kwijtschelding inderdaad gebruik wordt gemaakt van additionele middelen. Dat is temeer gewenst, omdat Nederland op dit punt zo sterk op additionaliteit heeft aangedrongen. Bij de bijdrage van de EU aan het HIPC-initiatief is geen sprake van additionaliteit, want deze middelen komen ten laste van de niet-uitgegeven gelden uit het EOF. Ook bij de Bretton Woodsinstellingen doet het principe van de additionaliteit geen opgeld. De extra financiën voor het HIPC-initiatief komen bij de Wereldbank immers uit de eigen middelen. De hogere bijdrage van het IMF aan het HIPC-initiatief zal ten laste gaan van de vermogenspositie van het fonds, gezien de nu gekozen financieringswijze via het opwaarderen van de goudvoorraad. Hoe moet het Nederlandse pleidooi voor kapitaalvergroting van het IMF worden gezien in relatie tot de daaraan te stellen voorwaarde dat deze extra middelen niet moeten worden aangewend voor betalingsbalanssteun? Is het niet vreemd om zo'n voorwaarde te stellen, gezien het feit dat Nederland zelf wel degelijk de nodige betalingsbalanssteun aan ontwikkelingslanden verstrekt?
De heer De Haan constateerde vervolgens dat de wereldeconomie zich thans goed ontwikkelt. Wel maakte hij zich met het IMF zorgen over de sterke toename van het tekort op de betalingsbalans van de VS. Deelt de minister van Financiën deze onrust? Is het mogelijk druk op de Amerikaanse overheid uit te oefenen om de binnenlandse bestedingen af te remmen, want thans is sprake van sterke overbesteding?
De heer De Haan sloot zich vervolgens aan bij de vragen over de corruptie- en witwaspraktijken in de Russische federatie, hetgeen ook het aanzien van het IMF aanzienlijk heeft geschaad. In dat kader informeerde hij naar de achtergrond van de slechte controlemechanismen bij het IMF, waardoor het fonds indirect debet is aan de corruptie- en witwaspraktijken.
Ook hij vond het belangrijk dat de particuliere sector wordt betrokken bij het oplossen van financiële crises. In dat verband benadrukte hij nogmaals de importantie van het plan-Buiter, want dat leidt tot werkelijk institutionele vernieuwingen. Wat is de stand van zaken op dat punt?
Tot slot vroeg hij de minister voor Ontwikkelingszaken of de komende UNCTAD-conferentie in Bangkok nog mogelijkheden biedt om na het mislukken van de WTO-conferentie in Seatlle het tij op het gebied van de wereldhandel enigszins te keren.
De minister van Financiën vond het wenselijk meer en betere systemen te creëren om de particuliere sector bij het voorkomen en oplossen van financiële crises te betrekken, maar dat blijkt in de praktijk niet eenvoudig. Nederland steunt de positie die Duitsland terzake inneemt. De Verenigde Staten en de EU konden evenwel op dat punt niet tot overeenstemming komen. In de G10 bleken de VS zelfs niet bereid om toe te zeggen dat zij een «collective action clause» zouden opnemen in een schuldovereenkomst in vreemde valuta, hoewel zij nooit in vreemde valuta lenen en zo'n bepaling dus geen praktische betekenis heeft. Het overleg wordt weliswaar voortgezet, maar de kansen op succes zijn gering. Het plan-Buiter is nooit goed bezien, maar zal gezien de opstelling van de VS zeker niet veel kans maken. Bij de liberalisatie van het internationale kapitaalverkeer is sprake van verdeeldheid tussen de EU enerzijds en de ontwikkelingslanden, Canada en een aantal andere landen anderzijds. De EU is voorstander van een breed mandaat voor het IMF in dezen, maar de andere landen zien meer in een «case by casebenadering» zonder een ruime bevoegdheid van het IMF.
Hij bevestigde dat de Nederlandse regering tegen de financiering van de hogere bijdrage van het IMF aan het HIPC-initiatief was via een herwaardering van de goudvoorraad, want dat is inderdaad een vorm van creatief boekhouden die leidt tot een verslechtering van de reservepositie van het IMF. Financiering via goudverkoop was te prefereren, want dan wordt daadwerkelijk een boekwaardewinst gerealiseerd waarmee vervolgens rente kan worden gegenereerd. Het is jammer dat het IMF hiervan onder druk van de goudproducerende landen heeft afgezien, zeker ook omdat deze methode niet tot een verstoring van de goudmarkt had behoeven te leiden.
Vervolgens zegde de minister toe dat de Kamer tegelijkertijd met of kort na het uitbrengen van de voorjaarsnota 2000 een nota zal ontvangen waarin wordt ingegaan op de feitelijke vragen over de uitstaande bilaterale schulden en over de vraag of en, zo ja, hoeveel van de eenmalige budgettaire meevallers kan worden ingezet voor extra bilaterale schuldverlichting. Feit is dat iedere besteding een alternatieve besteding onmogelijk maakt. Derhalve zal het kabinet in dezen een ordentelijke afweging moeten maken aan de hand van een totaaloverzicht van alle financiële mogelijkheden enerzijds en bestedingswensen anderzijds.
Ten aanzien van de focus op armoedebestrijding bij het IMF gaf hij te kennen dat het IMF zich vooral dient te beperken tot zijn hoofdtaak ten aanzien van het macro-economische en monetaire beleid en niet de rol van de Wereldbank dient over te nemen, maar dat laat onverlet dat ook het IMF bij zijn beleid rekening dient te houden met het belang van armoedebestrijding.
Met de woordvoerders vond hij het spijtig dat Nederland niet zal participeren in de G20. Nederland heeft met andere landen in dezen actie ondernomen, maar dat heeft tot niets geleid. Nederland wordt geen lid van de G20 en dat zal in april 2000 niet veranderen. De G20 houdt zich bezig met allerlei onderwerpen die ook in de G10, het IC en het DC spelen. In de G20 worden geen formele onderhandelingen gevoerd en in die zin is er ook geen sprake van mandaten. Wel wordt in de Ecofin-raad overleg gevoerd over de positie die de voorzitter van de Ecofin-raad in de G20 zal innemen, maar in de praktijk blijkt het vrij lastig om daarmee in dit soort gedachtewisselingen rekening te houden. De instelling van de G20 betekent niet dat formele bevoegdheden aan deze groep worden toegekend die thans nog bij fora als het IC en het DC behoren.
Vervolgens attendeerde hij erop dat uit een audit van Price Waterhouse en Coopers is gebleken dat een deel van de kredieten van het IMF voor de Russische centrale bank in strijd met de afspraken ter belegging was uitbesteed aan een investeringsmaatschappij op de Kanaaleilanden. In die zin was geen sprake van verduistering van gelden. Ook voor de beschuldigingen die in de zomer van 1999 naar voren zijn gebracht over misbruik van de kredieten van het IMF, is geen enkel bewijs gevonden. Kwalijker was dat men een verkeerde statistische rapportage aan het IMF heeft verstrekt. Aan de Russische autoriteiten is kenbaar gemaakt dat iedere vorm van misrapportage in de toekomst reden zal zijn om het IMF-kredietprogramma stop te zetten. Desgevraagd zegde hij toe dat de Kamer het bij het ministerie van Financiën beschikbare onderzoeksmateriaal op dit punt zal ontvangen.
De minister van Financiën gaf voorts te kennen dat Nederland de kandidatuur van de heer Caio Koch-Weser voor de functie van managing director van het IMF steunt. Het gaat om een zeer goed gekwalificeerde kandidaat en Duitsland is thans relatief zwak in dit soort functies gerepresenteerd. Op zichzelf is er niets op tegen om kandidaten uit landen als India of Pakistan te benoemen, maar feit is wel dat de directeur van het IMF vooral dient te beschikken over een goede toegang tot de westerse landen. Daar moet immers het geld vandaan komen en daar hebben dus ook de ontwikkelingslanden het meest profijt van. Transparantie is overigens bij dit soort benoemingen nog nooit vertoond.
Ten aanzien van de nieuwe rol van de IFI's is inmiddels geen sprake meer van een soort «grand design» of van de noodzaak van een volstrekt nieuwe architectuur. De huidige instituties zijn op zichzelf goed, mits zij bij de tijd blijven. De Nederlandse regering heeft dan ook geen behoefte aan abstracte «grand designs» of een volstrekt nieuwe architectuur, zeker ook omdat de inmiddels gemaakte afspraken tussen IMF en Wereldbank voldoende mogelijkheden bieden voor een praktische samenwerking tussen beide instituten. Binnenkort zal de Kamer een notitie van het kabinet ontvangen over politisering van de IFI's.
Vervolgens deelde de minister mede dat in de praktijk niet met het IMF wordt onderhandeld over de uiteindelijke uitkomst van de artikel IV-consultatie van het IMF. Het is vrij uitzonderlijk dat een consultatierapport zo weinig kritiek bevat als de rapportage van oktober 1999. Het is voorts juist dat aanbeveling 45 inmiddels is achterhaald.
Tot slot bevestigde hij dat het grote tekort op de lopende rekening van de Verenigde Staten, dat mede het gevolg is van de expansieve ontwikkeling van de economie van de Verenigde Staten in vergelijking met de rest van de wereldeconomie, inderdaad gevaren met zich brengt. Dit punt dient dan ook goed in de gaten te worden gehouden. Het is niet eenvoudig om hiervoor oplossingen te bedenken die ook nog goed toe te passen zijn in het beleid van de VS. Via een renteverhoging zou de groei van de economie wel kunnen worden afgeremd, maar dat trekt ook weer meer kapitaal aan. Verder is het niet eenvoudig om het inmiddels ontstane begrotingsoverschot in de VS nog verder te vergroten. Daar komt bij dat de tekorten van de VS met de opgetreden mondialisering van de kapitaalmarkt eenvoudiger zijn te financieren dan in de jaren zestig en zeventig het geval was.
De minister voor Ontwikkelingssamenwerking wees erop dat de samenhang tussen de uitkomsten van de WTO-onderhandelingen in Seatlle enerzijds en het HIPC-initiatief anderzijds vaak onvoldoende wordt onderkend. De exportinkomsten van een land zijn immers van belang om te kunnen voldoen aan de criteria van het HIPC-initiatief en hangen uiteraard samen met de mate waarin sprake is van vrije markttoegang. In die zin is het voor de ontwikkelingslanden zeer te betreuren dat in de WTO geen voortgang is bereikt. Het is dan ook noodzakelijk dat de komende maanden bij het WTO-dossier weer voortgang wordt geboekt, bijvoorbeeld tijdens de UNCTAD-conferentie te Bangkok en tijdens de Euro-Afrikatop. Na de mislukking van Seatlle is er geen enkele reden meer waarom de EU in unilateraal verband niet tot verdergaande stappen kan overgaan. Nederland zal zich ervoor inzetten dat de EU in principe voor alle producten totale markttoegang biedt, niet alleen voor de armste landen maar voor alle landen die schuldkwijtschelding krijgen onder het HIPC-initiatief. In het DC heeft Nederland ook het probleem aan de orde gesteld dat de Wereldbank geen effectief middel heeft om handelsbelemmeringen in de ontwikkelde landen op te heffen ten faveure van de ontwikkelingslanden. Het zou goed zijn als de Wereldbank dit probleem nog eens expliciet in haar rapporten vermeldt, aangezien dat zeker kan bijdragen aan de meningsvorming in de ontwikkelde landen op dit punt. Overigens worden via de Wereldbank al veel initiatieven gefinancierd om ontwikkelingslanden te helpen hun belangen bij de komende WTO-ronde op een geordende wijze te behartigen. Het handelsdossier wordt inderdaad ook besproken in de Utsteingroep.
Hierna zegde de minister toe dat in de notitie die de Kamer rond de voorjaarsnota 2000 zal ontvangen over de bilaterale schulden ook zal worden ingegaan op de vraag van de heer Koenders over de «ODA-bility». In deze notitie zal ook worden ingegaan op de vraag of het in technische zin wel zo verstandig is om bij de bilaterale schuldverlichting op de troepen vooruit te lopen, gezien het element van een brede en eerlijke lastenverdeling. Gezien de openingen die de Kamer op dit punt heeft geboden, merkte zij evenwel op zich te zullen inzetten voor maximale additionaliteit. Dit punt zal dan ook in de notitie aan de orde komen. Wat de bijdrage aan het HIPC-trustfund betreft, loopt Nederland nog kilometers op de troepen vooruit. Dat heeft thans ook zijn effect gehad, aangezien de besluitvorming in september 1999 over de verdieping en versnelling van het HIPC-initiatief die in de gezamenlijke vergadering van IC en DC heeft plaatsgevonden. Wat de financiering van de EU-bijdrage aan het HIPC-initiatief betreft, dient rekening te worden gehouden met het feit dat Frankrijk en Duitsland een relatief hoge bijdrage hebben geleverd aan het EOF. Met de thans gekozen financieringswijze wordt dan ook bereikt dat Frankrijk en Duitsland hun bijdrage leveren, hetgeen anders niet zou zijn gelukt. Het is lastig om te bezien of dit wel een additionele financieringsvorm is, want het is moeilijk na te gaan in welke mate dit gevolgen heeft voor komende verhogingen van het EOF.
De in Washington gedane financiële toezeggingen voor het HIPC-initiatief kennen een sterke mate van additionaliteit, zeker waar het gaat om de bijdragen van de Verenigde Staten, Duitsland en Italië. Na de besluitvorming in september 1999 zullen voor een aantal ontwikkelingslanden echt additionele middelen beschikbaar komen, met name voor die landen die zich al jarenlang voor het HIPC-initiatief kwalificeren. De opstelling van «poverty reduction strategy papers» vormen voor deze landen geen probleem, want zij beschikken in de regel reeds over plannen waarin hun economisch en financieel beleid ten behoeve van de armoedebestrijding duidelijk wordt. Het is een goede zaak dat het met de besluitvorming van september mogelijk is geworden dat ontwikkelingslanden sneller het completion point kunnen bereiken dan de oorspronkelijke drie jaar, terwijl het daarnaast mogelijk is om in de periode tussen decision point en completion point tot interim-schuldverlichting over te gaan. Dat hangt echter ook af van het «track record» van de betrokken landen, alsmede van de vraag of de landen voldoen aan het principe van «good governance». Op het terrein van ontwikkelingssamenwerking moeten geen intenties, maar resultaten worden gefinancierd.
De minister attendeerde erop dat inmiddels consensus bestaat over wat onder een goed armoedebestrijdingsbeleid moet worden verstaan. Enerzijds wordt thans ook in kringen van de Verenigde Naties meer dan onderkend dat een goed macro-economisch beleid daarbij een rol speelt. Anderzijds zien de Bretton Woodsinstellingen thans ook in dat armoedebestrijding bijdraagt aan een behoorlijk economisch beleid. In deze discussie spelen twee vragen een rol: wat gebeurt er met de overheidsuitgaven en op welke manier stimuleer je de economische groei? Het IMF is thans van opvatting dat niet alleen naar het totaal van de overheidsuitgaven moet worden gekeken, maar ook veel specifieker naar de prioriteiten die daarbinnen worden gesteld. Dat heeft er ook in geresulteerd dat IMF en Wereldbank meer zullen samenwerken als het gaat om het beleid op landenniveau. Van belang is dat het macro-economische beleid van landen aansluit op het beleid ten behoeve van armoedebestrijding, zodat de economische groei ook en in een veel eerder stadium ten goede komt aan de onderkant van de samenleving. Daarover kan moeilijk een theoretisch debat worden gevoerd, want alleen van land tot land kan goed worden beoordeeld welke maatregelen in welke volgorde met het oog op «pro poor growth» noodzakelijk zijn. Dat zal ook het onderwerp vormen van het «World Development Report 2000». Op dit gebied zal Nederland de komende maanden een aantal seminars organiseren. De Kamer zal daarvoor ook een uitnodiging ontvangen en ook overigens op de hoogte worden gehouden.
Vervolgens onderstreepte zij met nadruk dat het IMF en ook de Wereldbank zich op hun kerntaken moeten richten. Het IMF dient dan ook zelf geen expertise op te bouwen als het bijvoorbeeld gaat om de armoedebestrijding, maar gebruik te maken van de expertise die reeds bij andere organisaties en instellingen is opgedaan. Binnen het IMF heeft zich ook op dat punt een cultuuromslag voorgedaan, want nu worden lokale vertegenwoordigers van landen en het maatschappelijk middenveld veel serieuzer genomen. Met de heer Hessing was zij van mening dat de Wereldbank zich niet dient bezig te houden met het opstellen van sociale normen. De Verenigde Naties dienen deze normen te stellen en de Wereldbank dient deze te implementeren.
Hierna bracht minister Herfkens naar voren dat het bij de hulpverlening aan de Balkanregio goed is gesteld met zowel de hoeveelheid middelen als met de lastenverdeling over de verschillende donoren. Het is inderdaad van belang dat de landen in deze regio goed samenwerken, zoals bij het Marshallplan. Dat blijkt echter moeizaam van de grond te komen, hetgeen ook de reden vormt voor de problematische werking van het stabiliteitspact.
Naar aanleiding van de opmerkingen over de voorspoedige wereldeconomie benadrukte zij nog dat de Aziëcrisis voor de westerse landen weliswaar weinig gevolgen heeft gehad, maar bijvoorbeeld wel enorme klappen heeft uitgedeeld aan de katoenproducenten in Oeganda. De als gevolg van de crisis gedaalde grondstofprijzen hebben veel leed veroorzaakt in veel Afrikaanse landen. Dat heeft een aantal optimistische veronderstellingen voor deze landen thans op een lager pitje gezet.
Samenstelling: Leden: Schutte (GPV), Reitsma (CDA), Rosenmöller (GroenLinks), Van Gijzel (PvdA), voorzitter, Van Zijl (PvdA), Witteveen-Hevinga (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Marijnissen (SP), Kamp (VVD), Giskes (D66), Crone (PvdA), Van Dijke (RPF), Bakker (D66), Hofstra (VVD), Voûte-Droste (VVD), De Vries (VVD), De Haan (CDA), ondervoorzitter, Vendrik (GroenLinks), Stroeken (CDA), Remak (VVD), Van Beek (VVD), Balkenende (CDA), Bos (PvdA), Wijn (CDA) en Kuijper (PvdA).
Plv. leden: Van der Vlies (SGP), Verburg (CDA), Harrewijn (GroenLinks), Duijkers (PvdA), Smits (PvdA), Koenders (PvdA), Van Oven (PvdA), De Wit (SP), Patijn (VVD); Schimmel (D66), Kalsbeek (PvdA), Hoekema (D66), Van Walsem (D66), Blok (VVD), Balemans (VVD), Wilders (VVD), Dankers (CDA), Rabbae (GroenLinks), Hillen (CDA), Hessing (VVD), Weekers (VVD), Bijleveld-Schouten (CDA), Hindriks (PvdA), Van den Akker (CDA) en Timmermans (PvdA).
Samenstelling: Leden: Blaauw (VVD), Weisglas (VVD), Van den Berg (SGP), Ter Veer (D66), Van Middelkoop (GPV), Valk (PvdA), Apostolou (PvdA), Hillen (CDA), Verhagen (CDA), ondervoorzitter, Marijnissen (SP), Hessing (VVD), Hoekema (D66), Dijksma (PvdA), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Van den Doel (VVD), M.B. Vos (GroenLinks), Koenders (PvdA), Timmermans (PvdA), Ross-van Dorp (CDA), Remak (VVD), Van der Knaap (CDA), Karimi (GroenLinks), Bussemaker (PvdA), De Boer (PvdA), voorzitter en Wilders (VVD).
Plv. leden: Dijkstal (VVD), Van Baalen (VVD), De Graaf (D66), Van 't Riet (D66), Rouvoet (RPF), Zijlstra (PvdA), Belinfante (PvdA), Visser-van Doorn (CDA), Eurlings (CDA), Van Bommel (SP), Cherribi (VVD), Scheltema-de Nie (D66), Gortzak (PvdA), De Haan (CDA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Harrewijn (GroenLinks), Albayrak (PvdA), Feenstra (PvdA), Leers (CDA), Patijn (VVD), Van den Akker (CDA), Rosenmöller (GroenLinks), Duivesteijn (PvdA), Van Oven (PvdA) en Balemans (VVD).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26234-10.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.