26 233
Wijziging van de Bankwet 1998

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 3 november 1998

De vaste commissie voor Financiën1, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud, dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De leden van de fracties van de PvdA, de VVD, en D66 hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel dat ertoe strekt de wet op enkele punten aan te vullen en te verduidelijken. Toch wensen zij op enkele punten nog enige verduidelijking.

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering allereerst in te gaan op de meerwaarde van het recht de president van De Nederlandsche Bank (DNB) te horen van de Eerste Kamer, als dit recht reeds aan de Tweede Kamer is toegekend. Zij vinden het terecht dat de regering er in de memorie van toelichting op wijst dat het politieke primaat ook in dit geval bij de Tweede Kamer ligt. In welk opzicht vertaalt zich het staatsrechtelijke verschil tussen de Eerste en Tweede Kamer in de onderwerpen waarover deze organen de president van de Bank zullen horen? Heeft de regering hier een visie op?

De passage in de memorie van toelichting dat het aan beide Kamers van de Staten-Generaal geheel zelf wordt overgelaten op welke wijze zij de president van de Bank zullen horen, zou – althans als men genoemde passage letterlijk neemt – kunnen leiden tot een situatie die nieuw is in de Nederlandse staatsrechtelijke verhoudingen. Kan de regering ingaan op de beoogde rolverdeling tussen de Eerste en Tweede Kamer in dit concrete geval, en ook op hoe deze rolverdeling in theorie zou kunnen uitpakken, gezien de manier waarop de tekst is geformuleerd? Hebben de leden van de fractie van de PvdA het goed begrepen dat de Eerste Kamer de president mag en kan horen over operationele Europese monetaire politiek, zoals rentepolitiek? Is het in het algemeen gebruikelijk dat de Eerste Kamer een recht krijgt tot het horen van de directeur van een ZBO? Hoe zit dit met de Tweede Kamer?

Hebben de leden van de fractie van de PvdA het goed begrepen dat ook voor de Eerste Kamer geldt dat de president op grond van artikel 19 en artikel 2, lid 1 alleen gehoord kan worden over beleid dat direct met de prijsstabiliteit te maken heeft, en niet met de overige taken van DNB, zoals het bedrijfseconomisch toezicht en het betalingsverkeer? Hebben deze leden het dan ook goed begrepen dat het hier, gezien de voorgestelde tekst van artikel 12, lid 4, gaat over de rol van de president in het Raad van Bestuur van de ECB, en diens inbreng daarin? Of is hier een ruimere interpretatie mogelijk?

De leden van de VVD-fractie kunnen in hoofdlijnen instemmen met de voorgestelde wetswijzigingen. Op één punt achten zij een nadere toelichting wenselijk om de noodzaak van de wijziging beter te kunnen beoordelen. Waarom is het, gezien de taak van de Eerste Kamer, noodzakelijk dat ook deze Kamer het recht krijgt tot het horen van de president van De Nederlandsche Bank?

De leden van de fractie van D66 ondersteunen de gedachtegang van de regering dat een goede informatievoorziening omtrent het Europese monetaire beleid aan de Staten-Generaal van groot belang is. Een goede informatievoorziening draagt bij aan het vertrouwen en het draagvlak voor het Europese monetaire beleid. Deze leden kunnen instemmen met het voorstel het horen van de president van de Bank ook door de bevoegde commissie van de Eerste Kamer op verzoek te laten plaatsvinden.

De leden van de fractie van de PvdA wensen voorts verduidelijking van de betekenis van het nieuwe lid 4 van artikel 12. Op wat voor wijze moet rekening worden gehouden met de dubbele functie van de president van DNB? Betekent het nieuwe lid 4 dat de leden van de directie medebepalen wat de inbreng en beleidsvisie zal zijn van de president van de Bank in de Raad van bestuur en de Algemene Raad van de Europese Centrale Bank (ECB), of wordt hier bedoeld beïnvloeding in tegenovergestelde richting, of beïnvloeding in beide richtingen?

De leden van de fractie van de PvdA hebben verder twijfels over het schrappen van het recht van de president van DNB om zelf het initiatief te nemen om gehoord te worden. Het staat de president, net als ieder ander, immers vrij om hiertoe aan de Kamers een verzoek te doen. Deze leden menen echter dat het expliciet vastleggen van een dergelijk initiatiefrecht in de praktijk bevorderlijk kan zijn voor een efficiënte communicatie tussen de Kamers en DNB, die in bepaalde gevallen zeer wenselijk kan zijn. Hoe staat de regering hier tegenover?

De leden van de fractie van de PvdA wensen ook nog enige verduidelijking over de positie van DNB ten opzichte van de Algemene Rekenkamer. Ingevolge artikel 59 van de Comptabiliteitswet verkeert DNB nu nog in een uitzonderingspositie wat betreft de controletaak en de bevoegdheden van de Algemene Rekenkamer. Deze bijzondere positie, waardoor DNB nagenoeg onttrokken is aan controle van de Rekenkamer, is altijd in verband gebracht met de monetaire taak van de Bank. Is de regering van mening, dat nu deze taak van de Bank binnenkort ten einde komt, ook aan de uitzonderingspositie van DNB in de Comptabiliteitswet komt te ontvallen? Zo ja, is zij voornemens daartoe de nodige stappen te nemen? Zo neen, wil zij uitleggen waarom de bijzondere positie van DNB in de Comptabiliteitswet gehandhaafd zou moeten worden en hoe deze positie zich bijvoorbeeld verhoudt tot die van de Verzekeringsbank?

De leden van de fractie van D66, ten slotte, vernemen graag of de regering van mening is dat openbaarmaking van de notulen van de Europese Centrale Bank bijdraagt aan het vertrouwen en draagvlak van het Europese monetaire beleid. In dit verband verzoeken deze leden de regering toe te lichten welke ruimte het EG-Verdrag nu al biedt om deze notulen eerder in bijvoorbeeld samengevatte (geanonimiseerde) vorm naar buiten te brengen. Is zij bereid zich hiervoor in te zetten?

De voorzitter van de commissie,

Van Gijzel

De griffier van de commissie,

Janssen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Schutte (GPV), Reitsma (CDA), Rosenmöller (GL), Van Zijl (PvdA), Van Gijzel (PvdA), voorzitter, Witteveen-Hevinga (PvdA), Voûte-Droste (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Giskes (D66), Kamp (VVD), Marijnissen (SP), Crone (PvdA), Van Dijke (RPF), Bakker (D66), De Vries (VVD), De Haan (CDA), ondervoorzitter, Stroeken (CDA), Patijn (VVD), Van Beek (VVD), Balkenende (CDA), Vendrik (GL), Bos (PvdA), Remak (VVD), Wijn (CDA) en Kuijper (PvdA).

Plv. leden: Van der Vlies (SGP), Verburg (CDA), Harrewijn (GL), Smits (PvdA), Duijkers (PvdA), Koenders (PvdA), Balemans (VVD), Van Oven (PvdA), Schimmel (D66), Hofstra (VVD), De Wit (SP), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Hoekema (D66), Van Walsem (D66), Wilders (VVD), Dankers (CDA), Van der Knaap (CDA), Blok (VVD), Weekers (VVD), Bijleveld-Schouten (CDA), Rabbae (GL), Van Dok-Van Weele (PvdA), Hessing (VVD), Van den Akker (CDA) en Timmermans (PvdA).

Naar boven