26 233
Wijziging van de Bankwet 1998

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).

ALGEMEEN

In de Bankwet 1998 zijn nieuwe bepalingen inzake De Nederlandsche Bank N.V. (de Bank) vastgesteld in verband met het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (EG-Verdrag) en de in dat Verdrag voorziene oprichting van een Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB). Ingevolge het koninklijk besluit van 20 april 1998 (Stb. 244) is de wet in werking getreden op 1 juni 1998, de datum waarop overeenkomstig artikel 109L, eerste lid van het EG-Verdrag het ESCB is opgericht. Daarmee voldoet Nederland aan de in artikel 108 van het EG-Verdrag neergelegde verplichting om de nationale centrale bankwetgeving in overeenstemming te brengen met het EG-Verdrag en de ESCB-statuten.

Thans is gebleken dat het wenselijk is de wet op enkele punten aan te vullen en te verduidelijken. Dat betreft in de eerste plaats de in artikel 19 van de wet neergelegde mogelijkheid omtrent het horen van de president van de Bank door de Staten-Generaal. Voorts is het wenselijk, gelet op desbetreffende aanbevelingen van het Europees Monetair Instituut (EMI), de tekst van de wet op een enkel punt te verduidelijken.1

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

ARTIKEL I

A

Het EMI heeft in het op 25 maart 1998 vastgestelde convergentierapport met betrekking tot Nederland opgemerkt dat de formulering van artikel 3, eerste lid, van de Bankwet 1998, een onvolkomenheid bevat die aanpassing behoeft.2 Dat betreft de formulering volgens welke de Bank in het kader van het EG-Verdrag het monetaire beleid «medebepaalt». Deze redactie geeft de exacte situatie niet goed weer, aangezien het de president van de Bank in zijn hoedanigheid van lid van de raad van bestuur van de ESCB is die het monetaire beleid medebepaalt. Om elk misverstand daarover te vermijden is thans in de aanhef van artikel 3, eerste lid, tot uitdrukking gebracht dat de Bank in de hoedanigheid van1

nationale centrale bank «bijdraagt» aan de uitvoering van de taken die overeenkomstig artikel 105, tweede lid, van het EG-Verdrag en artikel 3.1 van de ESCB-statuten aan het ESCB zijn opgedragen. In artikel 3, eerste lid, onderdeel a, is de tekst van die artikelen gevolgd.

B

In samenhang met de in onderdeel A aangebrachte wijziging, is aan artikel 12 een lid toegevoegd waarin tot uitdrukking is gebracht dat de directie van de Bank op gepaste wijze rekening dient te houden met de participatie van de president van de Bank in de Raad van bestuur alsmede in de Algemene Raad van de Europese Centrale Bank (ECB).

C

Een goede informatievoorziening omtrent het Europees monetair beleid aan de Staten-Generaal is van groot belang. Voor het – onafhankelijk – functioneren van dat beleid zijn vertrouwen en draagvlak in de deelnemende lid-staten onontbeerlijk.

De informatievoorziening krijgt onder meer gestalte door middel van de jaarverslagen van de ECB en de Bank, het regulier overleg tussen de Minister van Financiën en de beide Kamers der Staten-Generaal en de mogelijkheid voor beide Kamers de Minister van Financiën om informatie te verzoeken. In aanvulling daarop is als gevolg van het amendement Hoogervorst c.s. (Kamerstukken II 1997/98, 25 719, nr. 8) in de Bankwet 1998 bepaald dat de president van de Bank ook zelf gehoord kan worden door de bevoegde commissies van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Hierdoor wordt bijgedragen aan mogelijkheden tot informatievoorziening omtrent het Europees monetair beleid aan de Staten-Generaal.

Tijdens de behandeling van het voorstel voor de Bankwet 1998 in de Eerste Kamer heeft de Vaste Commissie voor Financiën van de Eerste Kamer aangegeven het wenselijk te achten dat een vergelijkbaar recht ook voor de Eerste Kamer in de wet wordt vastgelegd (Kamerstukken I 1997/98, 25 719, nr. 255b). Een analoge regeling voor de Eerste Kamer ligt alleszins in de rede, gelet op het belang en de aard van de materie. In de nota naar aanleiding van het verslag is daarom de bereidheid uitgesproken om het horen van de president van de Bank door de bevoegde commissies van de Eerste Kamer te bevorderen (Kamerstukken I 1997/98, 25 719, nr. 255c). Hieraan wordt invulling gegeven met het voorliggende voorstel van wet.

Aangezien het aanwijzingsrecht van de Minister is vervallen en er geen ministeriële verantwoordelijkheid inzake het monetaire beleid meer bestaat, ligt het in de rede dat beide Kamers van de Staten-Generaal de mogelijkheid krijgen de president te horen. Nu de Tweede Kamer zich bij amendement het recht de president te horen heeft toegekend, is er geen reden de Eerste Kamer eenzelfde recht te onthouden. Naar mag worden aangenomen zal de Eerste Kamer slechts in zeer uitzonderlijke gevallen van dit recht gebruik maken, aangezien het politieke primaat bij de Tweede Kamer berust. Overigens onderkent de Eerste Kamer dit reeds zelf in het verslag van de schriftelijke voorbereiding (Kamerstukken I 1997/98, 25 719, nr. 255b).

Met betrekking tot de formulering is, ten opzichte van het amendement Hoogervorst c.s. waaruit artikel 19 is ontstaan, een tweetal wijzigingen aangebracht. Allereerst wordt het aan de Kamers zelf overgelaten op welke wijze zij de president zullen horen (bijvoorbeeld door de Vaste Commissie voor Financiën). Daarnaast is de bepaling dat de president op eigen initiatief kan worden gehoord komen te vervallen, omdat het initiatief hiertoe bij de volksvertegenwoordiging berust. Overigens staat het de president vrij aan de Kamers te laten weten dat hij aanleiding ziet gehoord te worden, opdat één der Kamers hem hiertoe kan uitnodigen.

D

Met deze wijziging wordt de nummering van hoofdstukken in de wet gecorrigeerd.

De Minister van Financiën,

G. Zalm


XNoot
1

1

Ook de Europese Commissie in haar Verslag over de stand van de convergentie en bijbehorende aanbeveling met het oog op de overgang naar de derde fase van de Economische en Monetaire Unie en de Nederlandsche Bank in haar Advies over de start van de derde fase van de Economische en Monetaire Unie maken gewag van deze wenselijkheid. 2 De aanpassing in dit Voorstel tot wijziging van de Bankwet 1998 is aan de ECB ter con- sultatie voorgelegd. Het ECB-consultatie- rapport (CON/98/38) d.d. 20 augustus 1998 stelt dat «this drafting accomodates the concerns raised in the EMI's Convergence Report with regard to Article 3 of the Central Bank Act 1998, it being understood that the competence for monetary policy in the ESCB rests exclusively with the Governing Council of the ECB». De volledige tekst van het ECB-consultatierapport is ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven