nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 13 november 1998
Het verheugt mij dat de leden van de fracties van de PvdA, de VVD, D66
en het GPV met instemming hebben kennis genomen van het voorliggende voorstel.
De leden van de PvdA-fractie vroegen of een verlenging van de regeling
voor het samenwerkingsgebied Rotterdam zal gelden tot 1 maart 2003 en in hoeverre
dat overeenkomt met het verzoek van het dagelijks bestuur van de Stadsregio
Rotterdam. Verder vroegen zij naar de situatie ten aanzien van de gebieden
uit de Kaderwet bestuur in verandering (Kaderwet) waarvoor nog geen besluit
tot verlenging is genomen. Ook de leden van de D66-fractie vroegen of de grens
wordt gelegd bij 1 januari 2003 of bij een eerder moment gekoppeld aan de
evaluatie en of dit conform de wens van het bestuur van de Stadsregio is.
Daarnaast vroegen zij of de evaluatie van de functionele samenwerking een
eerder moment van beëindiging van de regeling mogelijk maakt en wat de
stand van zaken is ten aanzien van de wetgeving voor de overige kaderwetgebieden.
De Kaderwet staat op grond van artikel 31, derde lid, een eenmalige verlenging
toe van een gemeenschappelijke regeling conform deze wet voor een periode
van ten hoogste vier jaar. De huidige gemeenschappelijke regeling Stadsregio
Rotterdam eindigt op 1 januari 1999. Verlenging van deze regeling is op grond
van de Kaderwet dus mogelijk tot uiterlijk 1 januari 2003. Het dagelijks
bestuur van de Stadsregio Rotterdam heeft met instemming van de regioraad
een verzoek ingediend tot verlenging van de regeling tot 1 januari 2000. Aangezien
verlenging op grond van de Kaderwet maar eenmalig mogelijk is zal in het koninklijk
besluit worden bepaald dat de regeling wordt verlengd tot uiterlijk 1 januari
2003 om voldoende tijd te creëren zodat de samenwerking voor 1 januari
2002 kan worden geëvalueerd. Op basis van deze evaluatie kan dan een
definitief besluit worden genomen over de toekomstige bestuursvorm.
Voor de overige kaderwetgebieden geldt dat de regelingen van het KAN,
het BRU, het ROA en het Stadsgewest Haaglanden inmiddels zijn verlengd. Zowel
het bestuur van de regio Twente als het bestuur van het Samenwerkingsverband
Regio Eindhoven hebben een verzoek tot verlenging van hun gemeenschappelijke
regelingen gedaan. Conform de afspraken in het regeerakkoord zullen
ook deze regelingen bij koninklijk besluit worden verlengd voor de maximale
termijn van vier jaar.
Ik deel de mening van de leden van de VVD-fractie dat de voorgestelde
wetswijzigingen voorzien in de noodzaak om voor het samenwerkingsgebied Rotterdam
concrete oplossingen te bieden voor dreigende problemen. Een nieuwe juridische
basis voor de regio Rotterdam is noodzakelijk omdat het wetsvoorstel Interimwet
provincie Rotterdam als consequentie van de afspraken in het regeerakkoord
zal worden ingetrokken. Hiermee heb ik tevens de desbetreffende vraag van
de leden van de GPV-fractie beantwoord.
De leden van de SGP-fractie vroegen of dit voorstel in het licht van de
nieuwe voornemens voor de reorganisatie van het binnenlands bestuur kan worden
geplaatst en of er een bestuurlijk eindperspectief voor de regio Rotterdam
en de overige kaderwetgebieden kan worden gegeven, inclusief een tijdsplanning.
Daarnaast vroegen zij naar de gevolgen van het niet in werking treden van
het voorstel per 1 januari 1999 en naar het standpunt van de regering ten
aanzien van de commissie reorganisatie bestuur regio Rotterdam en de positie
van deze commissie in de Kaderwet. Bij de beantwoording van deze vragen zal
ik ook ingaan op de vraag van de leden van de GPV-fractie naar een inhoudelijk
besluit van de regering om de voorbereiding voor de vorming van een stadsprovincie
niet langer voort te zetten.
Het regeerakkoord stelt dat er vooralsnog wordt gekozen voor (functionele)
samenwerking. Zoals reeds hierboven is vermeld wordt de samenwerking voor
1 januari 2002 geëvalueerd. Op basis van deze evaluatie en van de in
de regio levende opvattingen wordt vervolgens een definitief besluit genomen
over de toekomstige bestuursvorm. Ik wil hier echter niet op vooruit lopen.
Voorlopig zijn de kaderwetgebieden vooral gebaat met rust op het bestuurlijke
en organisatorische vlak. Het feit dat met betrekking tot de evaluatie is
gesteld dat deze plaats zal vinden vóór 1 januari 2002 sluit
evaluatie op een eerder tijdstip echter niet uit. Dit mede in antwoord op
een vraag van de leden van de GPV-fractie. Wat betreft de nieuwe voornemens
voor de reorganisatie van het binnenlands bestuur kunt u de eerste maanden
van volgend jaar een notitie over de inrichting en het functioneren van het
binnenlands bestuur tegemoet zien.
Het niet doorgaan van het voorstel voor 1 januari a.s. zal ertoe leiden
dat de juridische basis voor de Stadsregio Rotterdam op grond van de Kaderwet
vervalt. Ik ga er echter vanuit dat we het tijdstip van 1 januari 1999 halen
en dat er tegemoet kan worden gekomen aan het verzoek van het bestuur van
de Stadsregio Rotterdam tot verlenging van de regeling.
Met betrekking tot de commissie reorganisatie bestuur regio Rotterdam
lijkt het mij verstandig niet vooruit te lopen op definitieve besluiten omtrent
de Stadsregio Rotterdam. De regering heeft geen concrete voornemens om deze
commissie te reactiveren. Om de toekomstige evaluatie echter een eerlijke
kans te geven is het wenselijk de samenwerkingspartners in de Stadsregio niet
voor de voeten te lopen. Daarom moet de positie van deze commissie in de Kaderwet
worden gehandhaafd.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
A. Peper