26 213
Lokale lasten

nr. 10
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 maart 1999

Inleiding

Mede namens de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties doe ik u hierbij de gewijzigde opzet toekomen van de Monitor Lokale lasten. In deze opzet heb ik mede uw wensen uit het Algemeen Overleg op 2 december om tot een versobering van de rapportages in de monitor lokale lasten te komen betrokken. Daarnaast heb ik ook uitdrukking gegeven aan het voornemen uit de aanbiedingsbrief bij de monitor 19981 om vanuit het oogpunt van doelmatigheid en beleidsrelevantie de monitor een minder gedetailleerd karakter te geven.

Toekomstige opzet Monitor Lokale lasten

De jaarlijkse Monitor Lokale lasten heeft zijn oorsprong in de ontwikkeling van de lokale lasten in het begin van de jaren negentig. In de periode 1990–1995 bijvoorbeeld stegen de opbrengsten van de drie belangrijkste gemeentelijke heffingen met gemiddeld ongeveer 10% per jaar. Hierdoor kwam de vraag naar boven in hoeverre deze ontwikkeling spoorde met het beleid tot lastenverlichting dat door het Rijk gevoerd werd en welke effecten deze ontwikkeling had op het koopkrachtbeeld.

Naar aanleiding van deze vragen is bij de behandeling van de gemeentefondsbegroting 1996 door de Staatssecretaris van Financiën toegezegd dat er onderzoek verricht zou gaan worden naar de lastenontwikkeling op het lokale niveau. Deze algemene toezegging is vervolgens nader ingevuld door de motie Noorman-den Uyl waarin de elementen van dit nadere onderzoek werden bepaald en waarin werd aangegeven dat er gedurende de invoeringsperiode van de nieuwe Financiële-verhoudingswet sprake moest zijn van een jaarlijks onderzoek.2 Vervolgens is in de loop van de jaren nog een aantal aanvullingen op deze toezeggingen gedaan wat mede de basis heeft gevormd voor de rapportages inzake de ontwikkeling van de lokale lasten.

In september 1996 is de Nota Lokale lastendruk verschenen. In deze nota werd een beeld gegeven van de ontwikkeling van de lokale lasten in de periode 1985–1996, de oorzaken van deze ontwikkeling en de gevolgen hiervan voor de lasten voor individuele gezinshuishoudingen. De nota bevat ook een beleidsmatig kader ten aanzien van de ontwikkeling van de lokale lasten dat gericht is op een beheerste ontwikkeling van de lokale lasten met beperkte verschillen (het tienpuntenplan).

Sinds het uitbrengen van deze nota wordt jaarlijks de Monitor Lokale lasten uitgebracht waarin de ontwikkeling van de lokale lasten in het lopende jaar weergegeven wordt.1 In 1997 is daarnaast nog de Nota Lokale lasten bedrijven en instellingen verschenen waarin het beeld uit de Nota Lokale lastendruk, dat met name gericht was op gezinshuishoudingen, verbreed werd naar de categorie bedrijven en instellingen.2

De huidige Monitor Lokale lasten heeft mede vanwege de vele verzoeken van, en toezeggingen aan de Kamer een aanzienlijke omvang gekregen.

Onderstaand wordt aangegeven wat de functie van de Monitor is, mede in relatie tot de rol van het Rijk in het lokale belastinggebied. Vervolgens wordt aangegeven hoe de nieuwe Monitor er uit gaat zien.

Functie van de Monitor

Gemeenten, provincies en waterschappen zijn binnen enkele door het Rijk geschapen kaders vrij in de wijze waarop zij hun belastinggebied vormgeven. In de Nota Lokale lastendruk is een beleidsmatig kader neergezet waarmee de ontwikkelingen in dit belastinggebied door het Rijk beoordeeld worden. Dit komt er samengevat op neer dat het Rijk streeft naar een beheerste ontwikkeling van de lokale lasten met beperkte verschillen tussen gemeenten onderling en waterschappen onderling.

Het doel van de Monitor Lokale lasten is het in beeld brengen van de ontwikkeling van de lokale lasten om daarmee het streven dat in de Nota Lokale lastendruk geformuleerd is, in te kunnen vullen. De Monitor moet derhalve met name inzicht geven in de ontwikkeling van de lokale lasten (is er sprake van een beheerste ontwikkeling ?) en de verschillen die er bestaan (wat is de ontwikkeling met betrekking tot de verschillen ?).

Bij het in beeld brengen van deze ontwikkelingen ligt de nadruk op die ontwikkelingen die relevant zijn voor het Rijksbeleid. Elementen daarin zijn:

– de analyse van de ontwikkeling van de microlasten (de ontwikkeling van de totale opbrengsten van de lokale heffingen, mede in relatie tot het lastenbeleid van het Rijk),

– de analyse van de ontwikkeling van de lasten van individuele gezinshuishoudingen (de effecten van de lokale lasten op koopkrachtontwikkelingen).

– de analyse van het gebruik van door het Rijk geïnitieerde fiscale beleidsinstrumenten door lagere overheden (het volgen van het gebruik van bijvoorbeeld de tariefdifferentiatie OZB, gebruik van het kwijtscheldingsinstrumentarium, e.d.).

Nieuwe opzet

De concrete invulling van de Monitor Lokale lasten wordt mede bepaald aan de hand van actuele ontwikkelingen. De kern van de rapportage bestaat uit de volgende hoofdelementen:

1. Analyse van de ontwikkeling van de opbrengsten van de vijf belangrijkste lokale heffingen voor de gezins- en bedrijfshuishoudingen (onroerende-zaakbelastingen, reinigingsheffingen, rioolrechten, waterschapsomslagen en verontreinigingsheffing). Daarbij wordt wanneer relevant ook aandacht besteed aan de ontwikkeling van de kostendekkingsgraad van heffingen (reinigingsheffingen/rioolrechten) en de achterliggende kostenfactoren (reinigingsheffingen, rioolrechten, waterschapsomslagen en verontreinigingsheffing).

2. Korte analyse van de ontwikkeling van de opbrengsten van de belangrijkste andere lokale heffingen (de toeristenbelasting, de precariobelasting, de parkeerbelastingen, de bouwleges, de provinciale opcenten motorrijtuigenbelasting).

3. Analyse van de ontwikkeling van de lasten voor individuele belastingplichtige huishoudens op basis van een beperkt aantal standaardsituaties, waarbij aandacht besteed wordt aan de verschillen tussen gemeenten onderling en waterschappen onderling. Daarbij wordt ook de ontwikkeling van de lasten in verhouding tot de ontwikkeling van het inkomen weergegeven.

4. De ontwikkeling van het kwijtscheldingsbeleid van gemeenten en waterschappen. Het gaat hierbij met name om de ontwikkeling van de normpercentages die gemeenten en waterschappen hanteren. Daarbij wordt ook aangegeven wat de effecten zijn van het gevoerde kwijtscheldingsbeleid op de hoogte van de lasten.

Daarnaast wordt in de monitor aandacht besteed aan een aantal specifieke ontwikkelingen. Het gaat daarbij om:

– Ontwikkeling tarieven OZB, met name vanwege de effecten van de invoering van de nieuwe Financiële-verhoudingswet;

– Ontwikkelingen op het terrein van de lokale lastenverlichting. Hoe gaan gemeenten om met de f 100,- maatregel;

– Iedere twee jaar een analyse van de ontwikkeling van de lasten voor individuele bedrijven en instellingen op basis van een aantal standaardsituaties.

Vervallen

De nieuwe opzet van de Monitor heeft tot doel de bovenstaande elementen weer te geven, waarmee een aantal onderdelen van de huidige Monitor kan vervallen. Het gaat daarbij om:

– de uitgebreide bijlagen met informatie over de hoogte van de lasten voor individuele belastingplichtigen (zowel gezinshuishoudingen als bedrijven en instellingen) naar regio, naar mate van stedelijkheid en gemeentegrootte,

– de uitgebreide beschrijving van de werking van het kwijtscheldingsinstrument en de beschrijving van de effecten op de hoogte van de lokale lasten,

– de weergave van de lasten voor individuele belastingplichtige per afzonderlijke heffing, de ontwikkeling van een aantal heffingen kan meer geaggregeerd worden weergegeven.

– de ontwikkeling van de baatbelasting.

De Monitor lokale lasten 1999 zal zoals gebruikelijk op Prinsjesdag aan u worden aangeboden.

De Staatssecretaris van Finnaciën,

W. A. F. G. Vermeend


XNoot
1

Tweede Kamer 1998 -1999, 26 213, nr. 1.

XNoot
2

Motie Noorman-Den Uyl, Tweede Kamer 1996–1997, 24 552 en 24 553, nr. 14.

XNoot
1

Monitor Lokale lasten, Tweede Kamer 1997–1998, 25 011, nr. 16. Monitor Lokale lasten 1998, Tweede Kamer 1998–1999, 26 213, nr. 1.

XNoot
2

Nota Lokale lasten bedrijven en instellingen, Tweede Kamer 1997–1998, 25 011, nr. 18.

Naar boven