Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | 26211 nr. 8 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | 26211 nr. 8 |
Vastgesteld 10 mei 1999
De vaste commissies voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1 en voor Justitie2 hebben op 15 april 1999 overleg gevoerd met staatssecretaris Vliegenthart van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en minister Korthals van Justitie over de jeugdzorg, aan de hand van:
– de brief van de staatssecretaris van VWS en de minister van Justitie van 15 september 1998 inzake de voortgangsrapportage beleidskader jeugdzorg 1999–2002 (26 211, nr. 1);
– de brief van de staatssecretaris van VWS en de minister van Justitie van 9 oktober 1998 inzake quick-scan wachtlijsten jeugdzorg (26 211, nr. 3);
– de brief van de minister van Justitie en de staatssecretaris van VWS van 23 december 1998 inzake de «Uitwerking regeerakkoord jeugdzorg. Hoofdlijnen van een plan van aanpak 1999–2002» (26 211, nr. 4);
– de brief van de staatssecretaris van VWS en de minister van Justitie van 12 januari 1999 ter beantwoording van vragen over de voortgangsrapportage beleidskader jeugdzorg en de quick-scan wachtlijsten jeugdzorg (26 211, nr. 5);
– de brief van de minister van Justitie van 22 maart 1999 inzake incidentinspectie van de inspectie jeugdhulpverlening en jeugdbescherming (26 211, nr. 6);
– de brief van de minister van Justitie en de staatssecretaris van VWS van 8 april 1999 inzake voortgang uitwerking regeerakkoord jeugdzorg (26 211, nr. 7);
– de brief van de staatssecretaris van VWS van 22 december 1998 ter aanbieding van het eindadvies van de stuurgroep structurering informatievoorziening Jeugdzorg (VWS-99-1);
– de brief van de minister van Justitie en de staatssecretaris van VWS van 18 januari 1999 betreffende de rapportage inzake klachtrecht en medezeggenschap in de jeugdzorg (VWS-99-132/Just-99-66);
– de brief van de staatssecretaris van VWS van 15 maart 1999 ter aanbieding van vijf rapporten in het kader van het programma van de interdepartementale commissie jeugdonderzoek 1997–2001 Zicht op jeugd. Jeugd op weg naar de toekomst (VWS-99-400);
– de brief van de staatssecretaris van VWS van 19 maart 1999 betreffende het convenant inzake het arbeidsmarktbeleid, hetwerkgelegenheidsbeleid en het opleidingsbeleid in de sector welzijnswerk en jeugdhulpverlening (VWS-99-427);
– de brief van de staatssecretaris van VWS en de minister van Justitie van 24 maart 1999 ten geleide van de «rapportage Meetpunten en regionale consultaties toegang tot de jeugdzorg» (VWS-99-463).
Van het overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissies
Mevrouw Arib (PvdA) onderstreepte dat haar fractie kiest voor een sterk en sociaal jeugdbeleid, hetgeen inhoudt dat jongeren serieus worden genomen en worden gehoord bij het jeugdbeleid en dat aan alle jongeren perspectief wordt geboden, ongeacht of zij van allochtone of autochtone afkomst zijn. Te vaak ligt bij jongeren het accent op problemen. Zij pleitte voor een goed lokaal preventief jeugdbeleid, met een sluitende aanpak voor jongeren die in de knel komen of dreigen te komen. Het verheugde haar dat gemeenten het jeugdbeleid heel serieus nemen, met inschakeling van de jongeren. Goede voorbeelden hiervan zijn de jongerenraden, het antidiscriminatiekeurmerk en het project Stappen zonder klappen. De inventarisatie van de wensen van jongeren bij de inrichting van Leidsche Rijn zou volop navolging moeten krijgen. Zij ging er ook vanuit, dat jongeren nauw betrokken zullen worden bij de totstandkoming van de nota over jongerenparticipatie. Zij vroeg wanneer de nota naar de Kamer wordt gestuurd. De coördinerende bewindspersoon voor het jeugdbeleid heeft bij dit alles vanzelfsprekend de steun nodig van collega-bewindspersonen. Zij dacht onder andere aan inbreng vanuit het grotestedenbeleid.
De grootste zorgen van mevrouw Arib gaan uit naar het functioneren van de bureaus voor de jeugdzorg, de wachtlijstproblematiek en de financiering van de jeugdzorg. Uit de quick-scan van de wachtlijstproblematiek blijkt, dat er nog steeds sprake is van onacceptabele wachttijden. Hoewel het gemiddelde aantal dagen wachten met zo'n 3,5% is afgenomen, moet het merendeel van de hulpvragers bij praktisch alle hulpvarianten meer dan twee maanden wachten op behandeling. Medio vorig jaar stonden 7000 jongeren op een wachtlijst. Naarmate de problematiek complexer is, moet de jongere langer wachten. Zij vroeg hoe de bewindslieden de maximale wachttijd tot twee maanden terug denken te brengen. Daarvoor zou een bedrag van 46 mln. nodig zijn. Zij was benieuwd naar de uitkomsten van de gesprekken over meerjarenafspraken met het veld. Zijn in dat kader resultaatverplichtingen aangegaan? Wordt een plan van aanpak van de wachtlijsten opgesteld? Hebben alle partijen zich bereid verklaard samen te werken? IPO en VNG, die nu een verschil van mening hebben over hun verantwoordelijkheden, hebben elkaar nodig.
Een goed functionerend bureau jeugdzorg biedt naar het inzicht van mevrouw Arib de beste garantie dat zo snel mogelijk hulp kan worden gevonden. Per 1 januari 1998 zouden in het hele land per regio loketten voor jeugdzorg gerealiseerd moeten zijn, maar die doelstelling is te optimistisch gebleken. Een belangrijk knelpunt is het gebrek aan bereidheid tot medewerking bij de jeugd-GGZ. Zouden bijvoorbeeld niet alle regio's een budget voor ambulante jeugdgezondheidszorg opgelegd moeten krijgen? De wet op de jeugdzorg zal pas medio 2000 gereed zijn. Zij vroeg waarom het zo lang moet duren. Zij riep alle partijen op de neuzen dezelfde kant op te krijgen. De bewindspersonen dienen ook met één mond te spreken. Alle partijen onderstrepen de noodzaak van een eenduidige organisatiestructuur en financiering en omarmen daarmee de komende wet op de jeugdzorg. Voor alle partijen moet duidelijk zijn, dat het er alleen nog om gaat hoe die wet er komt. Doelstelling van de wet is verankering van de jeugdzorg in een bureau jeugdzorg, als een onafhankelijke rechtspersoon. Het gaat daarbij om het belang van kinderen en hun ouders en niet om instellingsbelangen of domeinbelangen.
De realisatie van bureaus jeugdzorg en van advies- en meldpunten kindermishandeling (AMK's) kregen van mevrouw Arib een hoge prioriteit. Hiervoor is 75 mln. nodig, maar vooralsnog is slechts 12,5 mln. beschikbaar. Zij verzocht de staatssecretaris de in het rondetafelgesprek gedane suggestie om tot voorfinanciering te komen te bezien. Zij zou graag horen hoe het staat met de fiscalisering van de omroepbijdragen, waarbij volgens afspraak in het regeerakkoord middelen voor de jeugdzorg vrijkomen. Zij ging er vooralsnog vanuit dat het geld er linksom of rechtsom zou komen. Als het kabinet het via de fiscalisering van omroepbijdragen wil doen, is dat prima, als de 60 mln. maar beschikbaar komt, bij voorkeur in de begroting voor 2000.
Uit onderzoek blijkt, dat jaarlijks ongeveer veertig kinderen op onnatuurlijke wijze, als gevolg van kindermishandeling, overlijden. Het vermoeden bestaat dat jaarlijks 50 000 kinderen worden mishandeld. Mevrouw Arib achtte een goed, herkenbaar en onafhankelijk AMK, waar mensen een vermoeden van kindermishandeling kunnen melden, van cruciaal belang. Er is echter bijvoorbeeld nog geen wetgeving die AMK's legitimeert om zonder toestemming van de ouders informatie op te vragen bij beroepsbeoefenaren. Zij vroeg of een meldcode voor instellingen mogelijk is. De privacy van ouders mag in zulke gevallen niet belangrijker zijn dan de bescherming van kinderen. In een eventuele strafprocedure kan het in het belang van de getuigen zijn, anoniem een verklaring te mogen afleggen. Ook kan het verschoningsrecht van beroepsbeoefenaren aan het verkrijgen van voldoende bewijs in de weg staan. Zij vroeg de minister alle mogelijkheden voor een betere strafrechtelijke aanpak te onderzoeken. De AMK's verliezen veel tijd doordat zij geen rechtstreekse toegang hebben tot de bevolkingsgegevens.
Mevrouw Arib vernam graag wat de het vorig jaar gehouden campagne voor de werving van pleegouders heeft opgeleverd. Zij vestigde de aandacht op het probleem van jongeren die na afloop van hulpverlening het risico lopen thuisloos of zwevend te worden. Instellingen die hiervoor iets regelen worden geacht dit binnen hun budget te financieren. Zij pleitte voor nazorg voor jongeren die vrijkomen uit justitiële jeugdinrichtingen. Voorts zouden ouders van thuis terugkerende kinderen een beroep op ondersteuning moeten kunnen doen. Zij vroeg wanneer gegevens beschikbaar komen uit het onderzoek naar de omvang van de groep zwerfjongeren. Vaak nog leerplichtige jongeren die uit inrichtingen voor jeugdhulpverlening of justitiële inrichtingen worden ontslagen, worden door scholen geweigerd, met het gevolg dat zij in hun oude gedrag terugvallen of een enorme onderwijsachterstand oplopen.
Een viertal organisaties ijvert al jaren voor een samenhangend plan voor adoptienazorg. Bij interlandelijke adoptie blijkt er een sterk verhoogd risico op aanzienlijke gedragsproblemen te zijn. De groep geadopteerde kinderen is in de jeugdpsychiatrie naar verhouding tien keer groter dan de groep niet geadopteerde kinderen. De organisaties zien graag een plan van aanpak van het kabinet, dat absoluut niet ten koste mag gaan van de bestaande jeugdhulpverlening.
Gelet op het grote beroep dat zij op de jeugdzorg moeten doen, is kennis en deskundigheid omtrent de achtergrond van etnische jongeren cruciaal voor het bieden van kwalitatieve hulp en zorg. Het is noodzakelijk dat de jeugdzorg toegankelijk en herkenbaar is voor de allochtone jongeren en hun ouders. De jeugdzorg zou een afspiegeling moeten zijn van de cliëntenpopulatie.
De VOG signaleert dat het steeds moeilijker wordt om jeugdhulpverleners te werven. Mevrouw Arib vroeg wat de bewindslieden zouden doen om de sector aantrekkelijker te maken.
Mevrouw Örgü (VVD) was blij dat jeugdzorg weer eens op de agenda staat. Zij vond dat er vaker een algemeen overleg over jeugdzorg moet worden gehouden. Helaas staan jongeren de laatste tijd vooral in de belangstelling wanneer zij problemen veroorzaken of hebben. De recente voorvallen van redeloos geweld zijn hiervan een illustratie. Zij constateerde echter, dat het met het overgrote deel van de Nederlandse jeugd relatief goed gaat. Wanneer deze jongeren problemen hebben, horen die bij het gezonde proces van volwassen worden. Met de overige 10% tot 15%, waaronder een grote groep allochtone jongeren, gaat het veel minder goed en in veel gevallen zelfs slecht. Hun problemen zijn soms van criminele aard, gerelateerd aan drugsgebruik, aan zware psychosociale problemen, enz. Zij pleitte voor een zo vroeg mogelijke aanpak van deze problemen. Zij was verheugd dat er door middel van het regeerakkoord extra geld voor jeugdzorg is gekomen.
Of een jongere met problemen nu bij de huisarts, de decaan of de voetbaltrainer terechtkomt, mevrouw Örgü meende dat hij of zij uiteindelijk bij het bureau jeugdzorg terecht moet komen. Het verheugde haar daarom dat de bureaus jeugdzorg van de grond komen. Zij had onder andere uit het veld verschillende signalen gekregen, dat het proces een beetje stagneert. Om te voorkomen dat alles in duigen valt, moeten de bewindspersonen hun inspanningen voor een snelle totstandkoming van de wet op de jeugdzorg versnellen. Volgens de informatie bij de technische briefing door de ambtenaren is het advies van de onafhankelijke adviescommissie voor de wet op de jeugdzorg al op 1 juni beschikbaar. Zij drong erop aan het dan per omgaande naar de Kamer te sturen. Zij wilde het wetsvoorstel in de eerste helft van 2000 in de Kamer behandelen.
De bureaus jeugdzorg mogen niet in de problemen komen doordat het extra geld uitblijft. Spoedig uitsluitsel over de fiscalisering van de omroepbijdragen leek mevrouw Örgü gewenst. Dat het geld daar vandaan komt vond zij best, maar het moet er echt komen. Misschien had zij nog andere ideeën voor de bewindslieden, maar zij hechtte eraan, dat de financiering van de bureaus jeugdzorg spoedig en goed van de grond komt. Zij vroeg of het geld er in 2000 zou zijn.
De problematiek van de financiering van de landelijk werkende residentiële voorzieningen met achtervangfunctie voor jeugdhulpverlening (LWRV-A) dient zo snel mogelijk opgelost te worden. Mevrouw Örgü was positief over de combinatie onderwijs en residentiële zorg. Zij had begrepen dat de prognoses voor de justitiële jeugdinrichtingen bijgesteld moeten worden, omdat de vraag aanmerkelijk lager is dan verwacht. Betekent dit, dat onderzocht gaat worden of de circa 700 nieuwe plaatsen die er volgens het regeerakkoord nog moeten komen dienen door te gaan? Misschien kunnen met de daarvoor bestemde budgettaire ruimte andere voorzieningen gefinancierd worden.
De samenwerking mocht van mevrouw Örgü best wat zakelijker worden. Zij had begrepen dat er concrete en zakelijke meerjarenafspraken zijn gemaakt, maar dat de VNG niet wilde meewerken. Zij vond het een goed idee om elkaar af te rekenen op basis van resultaten binnen een bepaalde tijd. Zij suggereerde het instellen van een bonussysteem voor goed functionerende bureaus jeugdzorg. Een bureau jeugdzorg zou als het alle afspraken doorvoert bijvoorbeeld extra geld voor het wegwerken van wachtlijsten kunnen krijgen. De samenwerking tussen de jeugdhulpverlening en de jeugdbescherming komt vaak na veel soebatten aardig van de grond. Zij wees op de positieve rol van de gezinsvoogdij, maar de samenwerking met de jeugd-GGZ verloopt in vele gevallen moeizaam. De VVD-fractie wenst dat de GGZ ook volledig meewerkt met de bureaus jeugdzorg. Het regeerakkoord moet uitgevoerd worden, dus het bureau jeugdzorg moet één organisatie zijn, met één aansturing, financiering en wetgeving.
Mevrouw Örgü vroeg welke rol Rijk, provincies en gemeenten zouden krijgen bij de sturing van de jeugdzorg. Zij wilde via de nieuwe wet harde eisen stellen aan het systeem van jeugdzorg. Zij maakte zich zorgen over de totstandkoming van een eenduidige toegang tot de bureaus jeugdzorg. De projectgroep toegang heeft goed werk verricht, maar hoe zal het ingewikkelde proces vervolgens worden begeleid? Zij vroeg een meer concrete omschrijving van het begrip landelijk programmamanagement, met een taakstelling in de tijd.
Mevrouw Örgü pleitte voor wetgeving die melders van kindermishandeling het recht tot melden geeft. Met de huidige wetgeving wordt melding ontmoedigd. Zij vroeg in hoeverre de AMK's kunnen profiteren van een mogelijke fiscalisering van de omroepbijdragen.
Mevrouw Örgü meende dat het personeel in de jeugdzorg een afspiegeling moet zijn van de samenleving. Zij vroeg in hoeverre allochtoon personeel wordt geworven en in hoeverre onderwijsinstellingen gericht op de jeugdzorg en op allochtone studenten werven. Zij meende dat jongerenorganisaties van migranten, migrantenorganisaties en moskeeverenigingen betrokken moeten worden bij het vinden van personeel, het ontwikkelen van methodes voor de bureaus jeugdzorg en het aandragen van oplossingen. De plannen in het eindadvies Jeugdzorginformatie in zicht stemden haar positief. Zij vroeg zich af waarom ervoor gekozen is om de beheersorganisatie Centraal informatiepunt jeugdzorg (CJI) in te richten als onderdeel van het Rijk, bij het ministerie van VWS in plaats van voor een onafhankelijke positie. Ook het Sectoraal registratiepunt jeugdhulpverlening (SRJ) zou bij VWS komen. Zij hechtte aan de snelle totstandkoming van effectieve cliëntenvolgsystemen.
Tijdens de totstandkoming van de bureaus jeugdzorg kan de cliënt lijden onder de reorganisaties. Mevrouw Örgü was de laatste tijd geconfronteerd met een aantal gevallen waarin de zorgtoewijzing niet even goed is verlopen. Zij vroeg om de nodige aandacht voor het traject van zorgprogrammering. Klachtrecht en medezeggenschap in de jeugdzorg schieten wortel. Zij maakte zich wel zorgen over het tempo van oprichting van de cliëntenraden. In antwoord op een vraag van de VVD-fractie naar aanleiding van de voortgangsrapportage over de rol van jeugdigen in het cliëntenbeleid verwees de staatssecretaris naar de landelijke «Housekrant» voor jongeren in de jeugdzorg, een aardig initiatief. De subsidie voor dit project wordt echter waarschijnlijk na twee jaar stopgezet, hetgeen mevrouw Örgü betreurde. Zij vroeg of de staatssecretaris concrete projecten kon noemen waaruit blijkt, dat zij daadwerkelijk open staat voor de jongeren.
Mevrouw Örgü pleitte ervoor om in de wet op de jeugdzorg een duidelijke wettelijke verankering van het lokaal preventief jeugdbeleid te regelen, want de verantwoordelijkheden zijn niet altijd duidelijk. De wachtlijsten in de jeugdzorg waren haar een doorn in het oog. Zij ging ervan uit, dat de extra middelen uit het regeerakkoord voor de jeugdzorg een goede bijdrage leveren aan het wegwerken van de wachtlijsten, maar de bureaus jeugdzorg zullen ook efficiënter moeten gaan werken. Zij behield een naar gevoel over het verschil tussen de berekeningen van het Rijk en die van onafhankelijke instellingen over de lengte van de wachtlijsten. Zij had de indruk dat het vooral gaat om moeilijk plaatsbaren, in de categorie psychiatrische problemen en sociaal delinquenten. Zij vroeg naar de politieke prioriteiten van de bewindspersonen.
De heer Eurlings (CDA) vatte het algemeen overleg, omdat onder andere twee brieven over de uitwerking van het regeerakkoord op het gebied van de jeugdzorg op de agenda staan, op als een startpunt voor de nieuwe wet op de jeugdzorg. Voor hem was essentieel dat de wet in de praktijk zal gaan waarmaken waarover vijftien jaar geleden al werd gesproken: een jeugdbeleid waarbij de jongere en zijn familie centraal staan, waarin zowel preventief jeugdbeleid als jeugdzorg in onderlinge samenhang van de grond komen en waarbij men over instellingen en bestuurslagen heen daadwerkelijk de handen in elkaar slaat. Vijftien jaar geleden, bij de totstandkoming van de Wet op de jeugdhulpverlening, durfde nog geen enkele partij de verkokering tussen de hulpverleningsvormen echt te slechten. Hij riep op tot voortvarendheid en durf en tot het krachtig stimuleren van samenwerking vanaf de basis. Helderheid over verantwoordelijkheden en financieringsstromen is daarvoor noodzakelijk. Goede projecten dienen als voorbeeld te worden gebruikt; de zogenaamde best practice benadering. De rol van het gezin zal bij dit alles veel centraler moeten komen te staan. De instelling en het gezin moeten niet tegenover elkaar komen te staan, maar naast elkaar.
Naar het idee van de heer Eurlings wordt in het algemeen veel te veel de nadruk gelegd op het bestrijden van problemen en te weinig op de kwaliteit van de samenleving, die die problemen zou kunnen voorkomen. Het overgrote deel van de problemen van jongeren blijkt voort te komen uit een gebrek aan acceptatie en geborgenheid. Dat zijn problemen in het fundament. Hij was er daarom van overtuigd, dat er veel meer aandacht moet komen voor preventief jeugdbeleid, om te beginnen in de vorm van steun voor het gezin van het opgroeiende kind. De buurtnetwerken uit de jaren zeventig zijn definitief verdwenen. Op lokaal niveau moeten er weer aanlooppunten komen waar ouders terechtkunnen met opvoedingsvragen en -problemen. Verder zijn tal van initiatieven op het gebied van verenigingsleven, brede scholen, de verlengde schooldag, wijkprojecten etc. van groot belang. Het verheugde hem dat de activiteiten van de projectgroep ontwikkeling lokaal preventief jeugdbeleid (OLPJ) bij veel gemeenten een soort acceleratie tot stand hebben gebracht, maar in een groot aantal gemeenten is er nog steeds geen integraal jeugdbeleid. Gemeenten die er wel mee bezig zijn missen de stimulerende werking van de projectgroep nu al. Hij suggereerde in de wet op de jeugdzorg de bevoegdheden van de gemeenten voor het lokaal jeugdbeleid als niet vrijblijvend vast te leggen. Gemeenten zouden jaarlijks een plan jeugdbeleid moeten maken. Gemeenten die het goed doen zouden door middel van een stimuleringsfonds kunnen worden beloond. Voor een effectief preventief lokaal beleid is een goede aansluiting met de regionale jeugdzorg van groot belang. Signalen kunnen bijvoorbeeld komen van leraren, sportleiders en de jeugdzorg-aan-huisprojecten, ook wel «family first» genoemd. Hij pleitte ervoor het gezin en de familie echt te gebruiken bij het zoeken van oplossingen. Zelfs in geval van een tijdelijke uithuisplaatsing zou de ouderlijke verantwoordelijkheid niet te snel moeten worden weggenomen. Als de problemen in de thuissituatie kunnen worden weggenomen, is een goede terugkeer mogelijk. Vervolgens is een goede samenwerking tussen gemeenten en provincies essentieel. Er moet sterk op worden ingezet om die partijen tot elkaar te brengen, bijvoorbeeld door naast de gemeentelijke jeugdplannen de provincie op basis van een regionaal jeugdplan aan te laten geven hoe de aansluiting tussen lokaal beleid en de provinciale jeugdzorg in termen van voorzieningen gestalte krijgt. De afzonderlijke verantwoordelijkheden kunnen misschien beter worden gemarkeerd, maar mogen niet scherp worden gescheiden.
Wil men de jongere die hulp nodig heeft echt centraal stellen, dan zou de zorg naar de mening van de heer Eurlings veel vraaggerichter moeten worden, zouden heel wat schotten moeten worden afgebroken en moet in overeenstemming met de jongere zelf een heel zorgtraject worden uitgezet. De instellingen die in dit traject passen moeten vervolgens de plicht hebben om deze jongere op te nemen, zonder een eigen nieuwe indicatie. Het accent van de hulpverlening moet worden verlegd naar hulp in de eigen omgeving van de jeugdige. Er zijn tal van goede initiatieven. Zo heeft de Marthastichting in Rotterdam een gedeelte van haar eigen internaatscapaciteit opgegeven om een team te formeren dat direct na de indicatie met de kinderen en hun ouders aan de slag gaat. De wet op de jeugdzorg zou dit soort experimenten moeten stimuleren. Niet alleen leveren ze inzicht op in de mogelijkheden van zorg dicht bij het gezin van de jongere, ook maken de ervaringen later een betere afweging mogelijk welke jongeren nog residentiële hulp behoeven. Ook provincies zouden op een zakelijke manier resultaatsafspraken moeten aangaan, zodat inzichtelijk wordt wat zij op regionaal niveau bereiken.
De bureaus jeugdzorg kunnen een grote hulp zijn bij het ontkokeren van de jeugdzorg, maar de heer Eurlings verwachtte dat of het echt zo zou zijn af zou hangen of er duidelijkheid zal zijn wie bij het bureau betrokken wordt, welke reikwijdte het heeft en of zowel juridisch als financieel het kader aanwezig is om het goed van de grond te laten komen. Van een volledige participatie van bijvoorbeeld jeugdbescherming en jeugd-GGZ is lang niet altijd sprake. Hij vroeg hoe de provincies hun verantwoordelijkheid voor een integratie van de jeugdzorg in het bureau kunnen waarmaken. Dienen de jeugd-RIAGG's niet in het totale beleid geïntegreerd te worden? De instellingen voor voogdij en gezinsvoogdij hebben zelf aangegeven op te willen gaan in een integraal bureau jeugdzorg. De heer Eurlings vroeg wat de minister van Justitie vond van het betrekken van de jeugdreclassering bij het integrale jeugdbeleid.
Het leek de heer Eurlings van groot belang dat de bureaus jeugdzorg als onafhankelijke entiteiten gaan functioneren en dat een soort format wordt ontwikkeld waarmee hun functioneren kan worden gecontroleerd. Indicering van de zorg en uitvoering zouden overigens niet in één bureau moeten worden samengevoegd. Hij pleitte voor een acceptatieplicht voor instellingen, die ook verbetering zou kunnen brengen in de samenwerking met jeugdbescherming en jeugd-GGZ. Indien een instelling een jongere niet onmiddellijk kan opnemen, zou moeten worden gezocht naar een goede manier om het tussentraject te overbruggen. Hij noemde reeds het initiatief van de Marthastichting.
De heer Eurlings vond het erg jammer dat bij de structuurgroep structurering informatievoorziening jeugdzorg (SSIJ) niet van het begin af aan is gekozen voor één gezamenlijk systeem. Dat zou uitermate belangrijk zijn bij het echt volgen van cliënten.
De heer Eurlings pleitte voor veel meer alternatieve vormen van jeugdbehandeling in het justitiële circuit. Hij wees op de activiteiten van de Glenn Mills School in Wezep. Alleen in een cel zetten helpt volgens hem niet.
De heer Eurlings constateerde dat grote bedragen nodig zijn voor bureaus jeugdzorg die aan alle eisen voldoen, voor het terugbrengen van de wachttijden in de jeugdzorg tot maximaal twee maanden en voor het realiseren van de meldpunten kindermishandeling. Hij vroeg hoe de staatssecretaris de benodigde middelen tevoorschijn dacht te toveren. Hij had grote twijfels over de koppeling tussen de voor het speerpunt jeugdbeleid benodigde middelen en de fiscalisering van de omroepbijdrage. Het CDA zou als het bij het regeerakkoord betrokken was geweest zo'n speerpunt anders hebben aangepakt.
Voor een goede jeugdzorg, waarin de jongere en zijn familie daadwerkelijk centraal staan, is het naar de opvatting van de heer Eurlings essentieel dat instellingen en bestuurslagen als echte partners in de zorg samenwerken. Een dienstbare opstelling van eenieder is hierbij op z'n plaats. De staatssecretaris moet deze samenwerking tot stand brengen, door in de wet op de jeugdzorg duidelijke kaders te stellen en partijen op hun gezamenlijke resultaten af te durven rekenen. Door een betere samenwerking kan wellicht, door efficiencywinst, heel wat extra's bereikt worden. Hij verwees naar brieven van kinderrechters, die stellen dat veel capaciteitsmoeilijkheden vaak samenhangen met de gebrekkige efficiency van de zorg op dit moment.
Mevrouw Van Vliet (D66) herinnerde eraan, dat Regie in de jeugdzorg in 1994 met enthousiasme is ontwikkeld, vanwege de dringende noodzaak om tot een samenhangend hulpaanbod voor jongeren te komen. De jongeren en hun vragen stonden bij deze ontwikkeling centraal. Vijf jaar later vraagt zij zich af wie daar nu nog elke dag aan denkt, behalve de mensen op de werkvloer dan. Verder lijkt er alleen maar gediscussieerd te worden over structuren en over de verdeling van de macht. Zij wees op twee elementen: de VNG versus het IPO en de GGZ Nederland versus het bureau jeugdzorg. Op uitvoerend niveau wordt echter soms al lang samengewerkt en anders gedacht. Zij meende dat het met Regie in de jeugdzorg ingezette proces gewoon moet voortgaan.
In Regie in de jeugdzorg is, nog zeer op hoofdlijnen, een bestuurlijke rolverdeling gemaakt. Over de gemeenten wordt niet veel gezegd, maar onder andere wel dat er een afstemming van het gemeentelijke preventieve beleid met de aanpalende sectoren moet komen. De projectgroep toegang heeft intussen bijvoorbeeld de vraag opgeworpen op welk niveau de functies aanmelding en screening gevestigd moeten worden. Mevrouw Van Vliet vond het terecht dat over dergelijke onderwerpen verder gediscussieerd wordt. De mentor op school, de huisarts of het maatschappelijk werk worden vaak als eerste aangesproken. Zij neigde ernaar een onderscheid te maken tussen de grote steden en de kleinere gemeenten. Verder wilde zij de discussie van de commissie die zich met de wet gaat bezighouden afwachten. Zij wees op de goede afspraken over de verdeling van verantwoordelijkheden die zijn gemaakt in de provincie Zeeland en op de afspraken tussen de provincie Gelderland en de stad Nijmegen. Zij vroeg in hoeverre er ruimte is voor provincies om verder dergelijke afspraken te maken. Misschien wordt het gemakkelijker gelden voor het grotestedenbeleid en gelden voor jeugdhulpverlening te relateren.
Tweede Kamer en kabinet hebben herhaaldelijk aangegeven, dat de jeugd-GGZ een onderdeel dient te zijn van het bureau jeugdzorg. Mevrouw Van Vliet zag in de ontwikkeling van de nieuwe wet op de jeugdzorg en de beleidsvisie GGZ geen enkele reden om terugtrekkende bewegingen te maken. Het leek haar heel goed mogelijk om jeugd- en kinderpsychiatrie te verzelfstandigen en tevens loyaal deel te nemen in het bureau jeugdzorg. In een rondetafelgesprek twee weken geleden heeft een woordvoerder van GGZ Nederland met veel moeite toegegeven dat het zo zou moeten zijn. Zij vroeg of de staatssecretaris het niet noodzakelijk vindt, nu reeds aan te geven welk aandeel de jeugdsecties van bijvoorbeeld het RIAGG dienen te leveren in het bureau jeugdzorg, ook in personele en financiële zin. De minister zou zij een soortgelijke vraag over de jeugdbescherming, die overigens loyaal meewerkt, willen voorleggen. Het kabinet straalt niet echt uit snel voortgang te willen maken met Regie in de jeugdzorg, hoewel het plan van aanpak ambitieus is. Het tijdschema in het plan van aanpak blijkt echter al niet meer te kloppen. Zij had gehoord dat de Kamer nu tot uiterlijk november 1999 moet wachten op een eerste commissieadvies over het wetsvoorstel. De Kamer kan wel zeggen dat het advies er eerder moet zijn, maar kwaliteit staat natuurlijk voorop. Zij kan dus niets anders doen dan wachten totdat de commissie wel met haar stukken kan komen. Ook daarin zag mevrouw Van Vliet de dreiging van stagnatie. Zij vroeg het kabinet de regiegroep, die onder aansturing van de bewindspersonen stond, niet op te heffen voordat de nieuwe wetgeving wordt ingevoerd. De aanwezigheid van bewindspersonen bij verschillende gesprekken heeft in de afgelopen periode vaak positief gewerkt. Een landelijk programmanagement is haar een veel te vaag instituut. Mevrouw Van Vliet vond het ook noodzakelijk dat de Kamer ieder kwartaal wordt geïnformeerd over de voortgang van Regie in de jeugdzorg in het veld en over de voortgang van het wetgevingsproces.
Mevrouw Van Vliet was inmiddels tot het inzicht gekomen, dat de in het regeerakkoord opgenomen fiscalisering van de omroepbijdrage en de daarin beschikbaar gestelde middelen tot 2002 voor het bureau jeugdzorg de inhoud erg in de weg staan. Zij erkende de verantwoordelijkheid van haar partij daarvoor. Als er snel een resultaat van het onderzoek naar de mogelijkheden van fiscalisering plaatsvindt, zou zij zich daarover beraden. Zij meende echter dat er niet langer onzekerheid mag blijven bestaan. Zij pleitte ervoor te zien of er vormen van voorfinanciering mogelijk zijn. Vervolgens zou eventueel een loskoppeling van de fiscalisering van de omroepbijdrage moeten plaatsvinden. Haar fractie zou nog voor Prinsjesdag op zoek willen naar het benodigde bedrag van 60 mln. De financiële woordvoerder van haar fractie is hiermee akkoord. Daarvoor wilde zij zich inzetten bij de Voorjaarsnota.
Het viel mevrouw Van Vliet op, dat na de licht verstandelijk gehandicapten de LWRV-A's de langste wachttijden hebben. Zij vroeg of het zin had ook hiervoor, net als voor licht verstandelijk gehandicapten, meldpunten in te richten.
De fractie van D66 heeft een notitietje uitgebracht over het multicultureler maken van de jeugdzorg, waarop mevrouw Van Vliet graag op termijn een reactie van de bewindspersonen zou krijgen.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks) herinnerde aan de uitspraken van de staatssecretaris over de jeugdzorg in 2010, bij gelegenheid van het afscheid van gedeputeerde George Brouwer van Zuid-Holland. Mevrouw Van Gent zou echter niet tot 2010 willen wachten. Zij hoopte op de totstandkoming van goed geoliede bureaus jeugdzorg, die adviseren, indiceren en doorverwijzen, als een spin in het web voor alle vormen van jeugdhulpverlening. Daar zouden zich mentoren moeten bevinden, die het hele zorgtraject en de nazorg voor de cliënt coördineren. In haar visie zou het bureau jeugdzorg een onderdeel zijn van een breed jeugdbeleid.
Voor mevrouw Van Gent was zo klaar als een klontje dat jongeren betrokken moeten worden bij het jeugdbeleid. Jongerenorganisaties verdienen ondersteuning van de overheid. Zij zag een spilfunctie voor de brede school, als centrum voor de jeugd, waaromheen allerlei organisaties en functies worden georganiseerd. Het bureau jeugdzorg kan wellicht in de school van de toekomst komen. Het succes van de nieuwe organisatie valt of staat met de uitwerking en met de samenwerking van alle betrokken instanties en overheden. Zorg op maat was haar eerste zorg en niet de structuren.
Mevrouw Van Gent vond het instellen van één bureau als toegang tot de jeugdzorg een goede ontwikkeling. Diverse jeugdhulpverleningstrajecten blijken toch weer via andere loketten te lopen, zoals de justitiële jeugdinrichtingen, de verwijzing naar de jeugdpsychiatrie en de moeilijk plaatsbare licht verstandelijk gehandicapten.
Mevrouw Van Gent verwachtte veel heil van een strakke coördinatie van de zorg rondom een cliënt, de zorgprogrammering, via een mentor. De zogenaamde sluitende aanpak daarvan zou haars inziens aan het bureau jeugdzorg toegekend kunnen worden. Niet alleen wordt voorkomen dat de jongere de weg in het zorgverleningsland kwijtraakt, maar het is ook een goede stap op de weg naar vraaggestuurde zorg. Zij hoopte dat de structuur van de bureaus zodanig zou zijn, dat zij ook heel goed toegankelijk zijn. Zij vroeg hoeveel decentrale loketten er per regio zullen komen. Zij was van mening dat de zogenaamde knip in de jeugdzorg in stand kan blijven. Het zwaartepunt van de bureaus jeugdzorg zou in het voorportaal moeten liggen: op de vrij toegankelijke zorg en op de preventieve zorg in samenhang met het algemeen jeugdbeleid. Het bureau jeugdzorg mag geen veredeld indicatieorgaan worden. Als de kerntaken van het bureau zag zij de «neutrale» ambulante hulp en de crisisopvang, die nu nog is ondergebracht bij de instellingen voor geïndiceerde hulp.
Mevrouw Van Gent meende dat klachtrecht en medezeggenschap nog achterblijven. Zij vroeg of het platform samenwerkende cliëntenorganisaties zonder subsidie zou kunnen overleven. Jeugdige cliënten zijn er ondervertegenwoordigd. Zij vroeg hoe de participatie van allochtone cliënten is.
Het was mevrouw Van Gent een raadsel hoe het ministerie van VWS de afgelopen jaren zonder echt betrouwbaar cijfermateriaal beleid heeft kunnen maken. Zij vroeg wat de verhouding tussen de bureaus jeugdzorg en het Centraal informatiepunt jeugd is, of er een cliëntvolgsysteem aan de bureaus gekoppeld is en waarom verschillende definities van jeugdzorg worden gehanteerd. Het was haar opgevallen, dat in de beleidsstukken geen melding is gemaakt van het gebrek aan pleeggezinnen. Zij vroeg of de voorrang voor jeugdigen die geplaatst worden als gevolg van een maatregel van justitiële kinderbescherming niet tot verdringing leidt. Zij meende dat de financiering van de adoptienazorg, een justitietaak, nu eindelijk eens moet worden opgelost.
Mevrouw Van Gent opperde om het bureau jeugdzorg een coördinerende taak bij de verzorging van dagbesteding voor jongeren na verpleging of detentie te geven.
Het was voor haar een belangrijk politiek feit, dat verschillende partijen nu zeggen dat afhankelijkheid van de financiering van de jeugdzorg van de fiscalisering van de omroepbijdrage vreemd is. Zij wees op mogelijkheden van voorfinanciering.
Mevrouw Kant (SP) zag twee oorzaken voor de nog steeds niet volledige toegankelijkheid van de jeugdzorg, namelijk onvoldoende regie en het gebrek aan financiële middelen. Na vier jaar Regie in de jeugdzorg leek het haar tijd voor een duidelijke landelijke sturing en ondersteuning. Doordat de drempel voor de jeugdzorg lager is geworden, is de vraag groter en de wachtlijst langer. De drempel is wel laag, maar de deur zit op slot. Zij was er blij mee, dat bij de regeringsfracties een voortschrijdend inzicht bleek dat de koppeling aan de fiscalisering van de omroepbijdrage absurd is. De koppeling is echter ooit bedacht. Een kind kan een kind van de rekening worden, afhankelijk van de manier waarop de omroepbijdrage wordt betaald. De rekening die de maatschappij ervoor betaalt is later nog veel hoger. Een zinniger koppeling leek haar om boven een bepaald salaris, waar de mensen nauwelijks merken dat zij kinderbijslag krijgen, geen kinderbijslag meer te geven en het geld dat daardoor vrijkomt te investeren in de jeugdzorg. Zij had echter geen flauw idee hoeveel dat zou opleveren. De 60 mln. moet er hoe dan ook zo snel mogelijk komen. Dan blijft er nog een gat van 15 mln. Zij pleitte ervoor de investeringen eerder te doen dan nu wordt voorzien. Ook voor de nazorg is er onvoldoende geld. Daar wordt bovendien uitgegaan van een gelijkblijvende vraag, hetgeen niet realistisch is. In de nieuwe wet op de jeugdzorg moet expliciet een zorgplicht worden opgenomen. Een acceptatieplicht is niet voldoende, want er hoeft slechts geaccepteerd te worden zolang er capaciteit is. Omdat er bij een justitiële veroordeling wel een opnameplicht is, is het voorgekomen dat een kinderrechter een veroordeling uitsprak voor een vergrijp die hij niet zou uitspreken als hij wist, dat er een plek was in de jeugdzorg. Zij verzocht de minister dit grondig uit te zoeken. Zij vroeg of er überhaupt enig inzicht is in de gevolgen van de wachtlijsten. Het is niet acceptabel dat kinderen gaan zwerven omdat er geen plek is in de jeugdzorg. De groei van het aantal zwerfkinderen is verontrustend.
Rond de kerstdagen kwam het schrijnende geval van een meisje met problemen op het snijvlak van gehandicaptenzorg en psychiatrie in de publiciteit. Zij was vastgebonden op een bed in het Academisch Ziekenhuis in Utrecht. Behalve een probleem van samenwerking, was het ook een probleem van wachtlijsten. De staatssecretaris is positief over het opzetten van multifunctionele centra voor deze kinderen, maar onduidelijk is hoe die gefinancierd worden.
Omdat voorkomen beter is dan genezen, moet er naar het inzicht van mevrouw Kant meer aandacht komen voor lokale preventie, die aan de basis begint. De welvaart is de afgelopen eeuw fors gegroeid, maar de maatschappij is niet volwassen als kinderen niet opgroeien met gelijke kansen. Eenderde van de kinderen die opgroeien in arme gezinnen loopt een achterstand op die zij niet meer inhalen. Zij meende dat elke vorm van beleid getoetst moet worden op het bieden van gelijke kansen aan kinderen.
Mevrouw Kant vroeg wanneer de resultaten van het onderzoek naar (de sluiting van) consultatiebureaus bekend worden. De verwijzing van ouders die de ouderbijdrage in de jeugdzorg niet kunnen betalen omdat zij geen kinderbijslag ontvangen naar de schuldhulpverlening, vond zij geen goede oplossing, omdat dit steeds om gezinnen gaat waar al problemen zijn.
De heer Schutte (GPV), mede sprekend namens de RPF-fractie, constateerde, dat men met Regie in de jeugdzorg te optimistisch is geweest, bijvoorbeeld over de snelheid waarmee plannen gerealiseerd konden worden. Optimisme als uitgangspunt is goed, maar de regiovisie functioneert gebrekkig, aan de kwaliteitszorg moet heel wat gebeuren en het informatiebeleid is nog erg onduidelijk. Hij vroeg of de wettelijke aanwijzingsbevoegdheid om aan kwaliteitseisen te voldoen betrekking zal hebben op de huidige of op nieuwe kwaliteitseisen.
De heer Schutte herinnerde zich levendig, dat destijds constructief gediscussieerd kon worden met de initiatiefnemers van de Wet op de jeugdhulpverlening, afkomstig uit de oppositie, over een breed draagvlak voor die wet, die best revolutionair leek op dat moment. Hij hoopte dat de wet op de jeugdzorg ook zo'n draagvlak kan krijgen. Hij hoopte voorts, dat deze wet zal gaan dienen als stok achter de deur voor de voortgang van het proces. Hij vestigde de aandacht op de positie van de levensbeschouwelijke organisaties, tegen de achtergrond van de opmerking van de staatssecretaris, dat de wet ingebed moet worden in een visie op de rol en de verantwoordelijkheid van de overheid voor opvoeding en zorg. Hij ontkende die verantwoordelijkheid niet, maar achtte de verantwoordelijkheid van de ouders primair. Vaak willen ouders kiezen voor een organisatie van jeugdzorg met een identiteit die de hunne is. Hij beschouwde de mogelijkheid daartoe als een belangrijke voorwaarde voor de kwaliteit van de zorg. Hij ging ervan uit dat die zou blijven. Natuurlijk moet het veld dit invullen, maar de wet zou er een aanknopingspunt voor moeten bieden. Het bureau jeugdzorg moet worden belast met de zorgtoewijzing, maar er moet de mogelijkheid zijn om een levensbeschouwelijke organisatie te betrekken bij het gehele traject.
De heer Schutte sloot zich aan bij de verzoeken om een snelle veiligstelling van het voor de jeugdzorg noodzakelijke budget. Hij was er niet zeker van of de fiscalisering van de omroepbijdrage voldoende zal gaan opleveren. Hij vroeg hoe het staat met de resultaatsafspraken met de VNG. Daarnaast vroeg de heer Schutte ook aandacht voor het tekort aan pleegouders. Het stelde hem teleur dat pas in het jaar 2000 een onderzoek wordt ingesteld naar het aantal zwerfjongeren.
De heer Van der Vlies (SGP) typeerde het algemeen overleg als het overleg van het nauwelijks ingehouden ongeduld. Hij waardeerde dat er veel gebeurt, maar er moet nog veel meer gebeuren. Hij erkende dat ook indien elke jongere de geborgenheid van het gezin kan ervaren er nog geen garantie tegen ontsporing zal zijn, maar naar zijn overtuiging zal het minder vaak fout gaan. Hij had absoluut niet de pretentie dat als bijbelse waarden en normen worden erkend er niets meer fout kan gaan, maar hij had wel de innerlijke overtuiging, dat dan meer bescherming geboden zal worden. Hij viel de heer Eurlings bij, dat het gezin het uitgangspunt zou moeten zijn. Intussen is de jeugdzorg bittere noodzaak en helaas een groeisector. In het najaar is met brede steun een motie van zijn hand over de verdeelsleutel voor de gelden over de provincies aangenomen. Hij informeerde hoever het met de uitvoering daarvan stond. Gelet op de prioriteitsstelling van de SGP-fractie moet het geld voor de jeugdzorg er linksom of rechtsom komen. In haar verkiezingsprogramma is keurig geregeld hoe dat moet.
Natuurlijk wilde de heer Van der Vlies wachten op de precieze inhoud van de wet op de jeugdzorg, maar hij vond een eenduidige aansturing en financiering voor een samenhangend hulpaanbod in de jeugdzorg hard nodig. Hij vernam graag of de levensbeschouwelijke organisaties geraadpleegd worden, zeker over de tenuitvoerlegging van het ene loket op regionaal niveau. Hij viel de opmerkingen van de heer Schutte bij. Men moet straks in vrijheid kunnen kiezen voor zorg die ingebed is in een levensbeschouwelijke setting.
Voor het preventieve jeugdbeleid is een groot aantal instrumenten ontwikkeld, ook door de commissie-Groenman. De heer Van der Vlies hoopte dat de bewindspersonen dit beleid ook in de kleine gemeenten van de grond zouden krijgen. Hij hoopte niet te hoeven meemaken dat er weer een eindeloos getrouwtrek zal ontstaan over de afscheiding tussen lokale en provinciale jeugdzorg.
De heer Van der Vlies geloofde nog sterk in het instituut van de pleegzorg. Ook hij vroeg aandacht voor de nazorg voor geadopteerden. Als hij de brief over de multifunctionele centra voor jeugdige psychiatrische patiënten goed leest, vreest hij opnieuw voor een zeer ongewenste domeindiscussie.
Het antwoord van de bewindslieden
De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sportmerkte op, dat in de jaren zeventig al is begonnen met het totstandbrengen van meer samenwerking in de jeugdzorg. Sindsdien is er steeds weer een groot draagvlak in de Kamer geweest om meer samenhang tot stand te brengen, over de partijpolitieke grenzen heen. Vaak loopt de politiek achter de maatschappelijke ontwikkelingen aan, maar in deze sector heeft de politiek over een heel lange periode vaak de rol van aanjager. Ook vandaag blijkt dat weer. Zij herinnerde eraan dat de Wet op de jeugdhulpverlening vanuit de toenmalige oppositie tot stand is gebracht. De terughoudende opstelling van de toenmalige regeringsfracties leidde ertoe, dat er tegen de verkokering van hulpverleningsvormen geen verdere stappen konden worden gezet.
Uit onderzoeksrapporten over de jeugdzorg komt naar voren, dat men zich veel te veel fixeert op problemen van jongeren, vooral op geëxternaliseerd probleemgedrag. De staatssecretaris wilde meer gebruik gaan maken van de kennis die er is. Veel problemen zijn al heel vroeg te onderkennen. Daarom moet meer accent worden gelegd op het preventieve jeugdbeleid. De huidige samenleving stelt heel andere eisen aan de wijze waarop jongeren opgroeien, waardoor zij veel meer eigen initiatief moeten nemen en eigen keuzes moeten maken. De gezinssituatie is aan veranderingen onderhevig. De inkomenssituatie van het gezin, waarop mevrouw Kant doelde, is natuurlijk ook een factor. Om met alle factoren rekening te kunnen houden, moet het beleid zo dicht mogelijk bij de jongere zelf georganiseerd zijn. Het lokale jeugdbeleid is daarom erg belangrijk. De staatssecretaris had de Kamer op 14 april een brief geschreven over de planning van de onderzoeken naar de consultatiebureaus. Een belangrijk thema is de aansluiting tussen jeugdzorg en onderwijs, bijvoorbeeld door middel van de brede school. Van het onderwijs mag niet verwacht worden, dat het alle problemen van jongeren zelf oplost. In het bestuursakkoord nieuwe stijl met IPO en VNG zijn een groot aantal afspraken gemaakt om gezamenlijk tot betere resultaten te komen. Ter versterking van de samenhang in het beleid en de afstemming van het werk van de verschillende organisaties wil men dit jaar nog een gezamenlijke visie op het jeugdbeleid vaststellen, die richtinggevend wordt voor de inzet van Rijk, provincies en gemeenten. In het najaar wordt een stuk gepresenteerd, dat dan mede richtinggevend kan zijn voor de regiovisies die vervolgens moeten worden opgesteld.
Vervolgens is afgesproken dat in het verlengde van de activiteiten van de projectgroep lokaal preventief jeugdbeleid (OLPJ), het lokale jeugdbeleid verder wordt ondersteund. De projectgroep heeft een advies uitgebracht, dat de Kamer is toegestuurd. Er is 3 mln. beschikbaar voor een vervolg daarop, onder andere een databank. Met de VNG wordt besproken hoe dit vervolg het best kan plaatsvinden. Veel gemeenten formuleren een eigen jeugdbeleid, dat stevig verankerd moet worden in het lokale beleid. Met staatssecretaris Adelmund wordt bezien hoe VWS en OCW samen een aantal trajecten kunnen stimuleren. De relatie tussen het lokale en het regionale jeugdbeleid wordt bestudeerd, om te bezien wat de succesfactoren zijn en wat de knelpunten. Het OLPJ heeft een aantal succesvolle projecten van gemeenten in kaart gebracht. Gemeenten kunnen verder gebruikmaken van die kennis. Zo wordt geprobeerd vanaf de basis het jeugdbeleid op te bouwen, al voordat de wet er is. Zij hoopte dat gemeenten ook vanuit hun eigen begrotingen hun jeugdbeleid zullen intensiveren, in de voorzieningen waarvoor zij altijd al verantwoordelijk zijn geweest. De hoofddoelstelling van de nieuwe wet wordt het stimuleren van samenhang en samenwerking. Dat geldt tussen sectoren en tussen overheidslagen.
In het regeerakkoord is voor de komende jaren geld uitgetrokken voor de inkomensondersteuning voor specifieke groepen, om in specifieke omstandigheden verlichting te brengen. Dat kan ook voor het jeugdbeleid van belang zijn, maar in dit kader ging het de staatssecretaris te ver om een discussie over inkomensbeleid te voeren.
De staatssecretaris achtte de conclusie uit onderzoeken, onder andere van de commissie-Groenman, dat het van belang is jongeren bij jeugdbeleid te betrekken erg belangrijk. Haar was in gesprekken met jongeren opgevallen, dat velen van hen heel goed in staat zijn om te formuleren wat nodig is voor verbetering van hun situatie. Hoe de inbreng van jongeren verder gestalte moet krijgen, zonder dat men verdrinkt in procedures en paperassen, wist zij nog niet precies. Samen met de jongeren wordt thans gewerkt aan een ondersteuningsfunctie voor jongeren die participeren in jongerenraden. Zij ging er zeker niet van uit dat jongeren altijd gelijk hebben, maar zij was zeer bereid om hun argumenten serieus te wegen en met hen in debat te gaan.
Het verheugde de staatssecretaris zeer, dat de uitgangspunten in het regeerakkoord voor de toekomst van de jeugdzorg, de eenduidige wet- en regelgeving en de aansturing van de bureaus jeugdzorg, heel breed worden gedragen. Op het moment is in de onderdelen van de jeugdzorg verschillende wet- en regelgeving van toepassing en er zijn meerdere financieringsstromen, met hun eigen systematiek en aansturing. Het bijeenbrengen daarvan behoeft niet tot stagnatie te leiden. Natuurlijk heeft ieder wel zijn eigen belangen en achtergronden. De neuzen moeten dezelfde richting op, zonder dat de voortgang van de vorming van de bureaus voor jeugdzorg vertraging oploopt. De discussies met GGZ en VNG zijn niet gemakkelijk geweest, maar er zijn gezamenlijk conclusies getrokken. Er moet verder worden gewerkt aan de implementatie van de bureaus. Dat nog niets is gedaan met de 12,5 mln. die voor dit jaar beschikbaar is, komt doordat dat is gekoppeld aan de voorwaarde dat resultaatsafspraken worden gemaakt. Nu er meerjarenafspraken zijn gemaakt, kan het geld worden uitgezet over de verschillende regio's.
De adviescommissie die is ingesteld, moet adviseren hoe de wet op de jeugdzorg moet worden ingericht, hoe eenduidige aansturing en financiering kunnen worden geregeld, om een zo groot mogelijk draagvlak te krijgen. Het is denkbaar dat wordt uitgegaan van een AWBZ-achtig model, met een zorgplicht. Gebeurt dat niet, dan moet het recht op hulp van jongeren op een andere wijze geconcretiseerd kunnen worden. De staatssecretaris ging ervan uit dat de samenstelling van de commissie garant staat voor een advies dat draagvlak genereert. Het speet haar dat men al achter lag op het tijdschema uit het plan van aanpak. Er is nu ook een goede ambtelijke begeleidingscommissie. Er zal al aan de voorbereiding van het wetgevingstraject gewerkt worden voordat het advies er is, zodat uiteindelijk geen vertraging wordt opgelopen. Naarmate men eensgezinder is, zal het sneller gaan.
De staatssecretaris gaf toe, dat in het traject van Regie in de jeugdzorg de samenwerking in de regio's tot een zekere diversiteit heeft geleid en dat ook niet alle partijen in alle regio's hun bijdrage hebben geleverd. De staatssecretaris had hier geen formele verantwoordelijkheid. In de huidige bestuurlijke verhoudingen kan zij geen geld uit bepaalde regio's, bijvoorbeeld voor ambulante jeugdgezondheidszorg, wegnemen om het aan andere regio's toe te delen. Zij moet met overtuigingskracht proberen de neuzen dezelfde kant uit te krijgen, zoals nu in feite is gebeurd met de resultaatsafspraken. Door de afspraken die op 14 april zijn gemaakt, moet de GGZ verder mee in het traject. Waar dat nog onvoldoende gebeurt, moet gekeken worden hoe er voorwaarden worden geschapen opdat men meedoet. De afrekenbaarheid bij de volgende stappen in de vorming van de bureaus jeugdzorg komt in feite tot uitdrukking in de gemaakte meerjarenafspraken. Per regio wordt de vooruitgang bekeken.
De staatssecretaris zag niet hoe de instelling van het landelijk programmamanagement een verzwakking zou zijn van de regiefunctie. De bedoeling is juist een gezamenlijke verantwoordelijkheid te genereren en de trajecten beter op elkaar af te stemmen. Alle partijen zijn het er over eens dat dit ook moet gebeuren. Zij hoopte zeer dat het werk van de adviescommissie en het overleg van alle betrokkenen over de nieuwe wet op de jeugdzorg niet tot nieuwe competentiediscussies zou leiden. De verdeling van bevoegdheden zal uiteindelijk een afgeleide moeten zijn van de inhoud.
De staatssecretaris verschilde niet van mening met de heren Van der Vlies en Schutte dat de kwestie van de levensbeschouwing in de hulpverlening heel belangrijk kan zijn. Zij ging ervan uit, dat de bureaus jeugdzorg bij de analyse van de vraag om hulp in een bepaalde individuele situatie alle functies die er zijn in ogenschouw nemen. Als de levensbeschouwelijkheid daarbij essentieel is, moet hulp in die zin worden verleend. De vormgeving zal bij de verdere uitwerking aan de orde moeten komen. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor hulp aan allochtonen. Het uitgangspunt voor de jeugdhulp is al heel lang dat de hulp zo vroeg mogelijk en zo dicht mogelijk bij de burgers, in dit geval de jongere zelf, geleverd wordt. Er wordt al jaren met family firstprogramma's gewerkt. Op dit punt kan niet meer van experimenten worden gesproken, het is gewoon een kenmerk van de inhoudelijke ontwikkeling die gaande is dat zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de gezinnen.
De mentor wordt in de stukken wel de case manager genoemd. De staatssecretaris stelde dat deze functie in de zorgprogrammering en de zorgtoewijzing essentieel is.
Mevrouw Van Vliet mocht er van de staatssecretaris van uitgaan, dat collega Korthals en zij hun neus zullen laten zien als er bestuurlijk opgetreden moet worden.
In het regeerakkoord is 50 mln. extra uitgetrokken voor de vorming van de bureaus jeugdzorg, een bedrag dat trapsgewijs beschikbaar komt. De staatssecretaris had de bestuurlijke partners gesuggereerd, zelf te bezien of zij mogelijkheden hadden om bijvoorbeeld voor te financieren. Voorzover de rijksoverheid extra geld aan de vorming van de bureaus jeugdzorg kan besteden, is zij afhankelijk van discussies als die over de fiscalisering van de omroepbijdrage. Daarover is in het regeerakkoord de fameuze voetnoot gekomen. Een onderzoek van de collega's Zalm en Van der Ploeg is in een afrondend stadium. De staatssecretaris zou natuurlijk actief aan de discussie die daarop moet volgen meedoen, maar de uitkomst staat nu niet vast. Zij kan onmogelijk 60 mln. uit de eigen begroting halen. De coalitiefracties hebben nieuwe afspraken gemaakt in het regeerakkoord. De staatssecretaris had goed geluisterd naar de eerste termijn van de fracties. Zij voelde zich in haar positie gesteund.
Op pragmatische gronden had de staatssecretaris gekozen voor een verdeling van de intensiveringsmiddelen voor 1999 naar rato van de doeluitkeringen. Nog dit jaar wordt een nieuwe systematiek ontwikkeld voor i.g. van de intensiveringsmiddelen. De verdeelsystematiek voor de reguliere jeugdzorg in latere jaren wordt meegenomen in het wetgevingstraject. Daar wordt voortdurend over gesproken.
Voor de licht verstandelijk gehandicapten is een uitbreiding van de capaciteit nodig. GGZ-Nederland en VGN hebben sluitende afspraken gemaakt. Binnenkort zal ook gepraat worden over indicatiestelling in de gehandicaptenzorg in het kader van de jeugdzorg. Ook daar moet een goede afstemming plaatsvinden. Jongeren met een dubbele problematiek vallen nu vaak tussen wal en schip. Er is geld beschikbaar in het kader van de volumegroei in de AWBZ. In de meerjarenafspraken daarover zijn keuzes gemaakt. In het regeerakkoord is voor een aantal sectoren van de AWBZ extra geld beschikbaar gekomen. Dat gaat dus niet ten laste van andere middelen die voor jeugdhulpverlening beschikbaar zijn.
De staatssecretaris betoogde, dat de landelijk werkende residentiële voorzieningen uiteenlopende oriëntaties op hun functie hebben. Dat belemmert een goede afstemming van het hulpaanbod. De huidige normprijs is in een aantal gevallen niet toereikend voor het ontwikkelen van een specifiek aanbod voor doelgroepen met een zeer ernstige of specifieke hulpvraag, waaraan op landelijk niveau moet worden voldaan. De ontwikkeling van de landelijke voorzieningen voltrekt zich een beetje los van de ontwikkeling van het aanbod op het regionale niveau. Ook is niet altijd duidelijk welke behoefte er op landelijk niveau aan specifieke voorzieningen is. Zij wilde de behoefte aan de landelijke achtervangfunctie goed duidelijk krijgen, om in overleg met de voorzieningen, met justitie en de provincies en grootstedelijke regio's te bezien of de oplossingen moeten worden geboden op landelijk niveau, dan wel of voorzieningen op een verantwoorde wijze ingebed kunnen worden op regionaal niveau.
De minister van Justitie memoreerde dat vanaf 1994 VWS en Justitie zich hebben ingezet om samenhang in de jeugdzorg te brengen. Hij trok die lijn graag door. Dat er nog veel te doen is, is terug te vinden in het regeerakkoord. Justitie heeft de afgelopen jaren veel geïnvesteerd in de jeugdbescherming. De kwaliteit is verbeterd, maar het kan nog beter. Het jeugdstrafrecht en de aanpak van de jeugdcriminaliteit krijgen relatief veel aandacht, waardoor wel eens wordt vergeten dat de justitiële bescherming een kerntaak is. Voor de uitvoering van de jeugdbescherming moet voldoende aanvullende zorg beschikbaar zijn. De jeugdbescherming kan aan doelmatigheid winnen door een goede samenwerking binnen de jeugdzorg. Om verantwoorde keuzes te kunnen maken, is de adviescommissie wet op de jeugdzorg ingesteld. Voorts is nader advies gevraagd bij de projectgroep-Lankhorst. De minister hoopte in de zomer knopen te kunnen doorhakken over de positiebepaling voor de jeugdbescherming in de bureaus voor de jeugdzorg. Voor een ingrijpend programma van vernieuwing in de jeugdzorg is veel sturing nodig, waarvoor het kabinet de voorwaarden wil scheppen. Een eerste stap is het maken van de resultaatsafspraken voor de invoering van de bureaus jeugdzorg. Ook politie, justitie, de scholen etc. richten zich meer op de oplossing van de problemen van de jeugd. De minister was overtuigd van het belang van een goede zorg voor jeugdigen en hun ouders.
De gezamenlijke vertegenwoordigers van de stichting Werkverband adoptienazorg, de federatie Instellingen voor therapeutische gezinsverpleging en andere instellingen hebben de minister een aanbod gedaan voor een samenhangend systeem van adoptienazorg. Hij had daarvoor echter geen middelen op zijn begroting. Hij verwachtte na overleg met de staatssecretaris de Kamer binnen enkele maanden nader te kunnen informeren.
In het voorstel tot wijziging van de Wet op de jeugdhulpverlening wordt aandacht besteed aan het verschoningsrecht voor beroepsbeoefenaren en anonieme meldingen bij AMK's. De problematiek is bijzonder ingewikkeld. De bedoeling is dat de wetswijziging voor 1 september om advies aan de Raad van State wordt voorgelegd.
Het was de minister bekend dat jeugdigen na verblijf in een justitiële inrichting vaak op scholen geweigerd worden. Hij had dat probleem heel dringend onder de aandacht van zijn collega van OCW gebracht. Jeugdigen worden zowel op strafrechtelijke als op civielrechtelijke titel in justitiële inrichtingen geplaatst. De verantwoordelijkheid voor de begeleiding van civielrechtelijk geplaatste jeugdigen ligt na hun ontslag uit de inrichting bij de gezinsvoogden. Nazorg wordt gegeven aan jeugdigen die op strafrechtelijke titel in een justitiële inrichting verblijven, in de vorm van vrijwillige begeleiding. De voorbereiding van deze nazorg begint al twee maanden voor de invrijheidstelling. Er is een werkgroep ingesteld van de diverse instanties die bij de nazorg zijn betrokken om tot een heldere verdeling van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden te komen, hetgeen in een aanvullend protocol zal worden neergelegd, dat nog dit jaar gereed zal zijn.
Het voorziene tekort aan plaatsen in justitiële jeugdinrichtingen, het vorig jaar geschat op 700, werd bij lange na niet gedekt door de maatregelen voorzien in het regeerakkoord. In september komt er een nieuwe prognose. Dan zal blijken welke bijstelling nodig is. Op 31 december 1998 stonden nog 153 jongeren op de wachtlijsten.
De minister was van harte voorstander van een verbetering van de samenhang tussen de jeugdbescherming, de jeugdhulpverlening en de geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen. De organisaties voor de jeugdbescherming zijn zowel onderdeel van het stelsel van rechtspleging als van de zorg. Hij ging de discussie over een andere afbakening van verantwoordelijkheden niet uit de weg, maar gemakkelijk is die discussie niet. Er zijn inhoudelijk nogal wat dilemma's.
De minister stelde voorop, dat het kabinet meer van repressief beleid voor jeugdigen wilde overgaan op preventief beleid. Met de heer Eurlings was hij van mening dat andere interventies dan opsluiting de voorkeur verdienen, zolang zij effectief zijn. Daarom introduceert de ontwerpbeginselenwet justitiële jeugdinrichtingen het scholings- en trainingsprogramma als extramurale fase aan het eind van de maatregel in de justitiële jeugdinrichting.
Uit recent onderzoek van het Kohnstamminstituut blijkt, dat de jeugdbescherming actief deelneemt in de bureaus jeugdzorg. Het ministerie van Justitie heeft hierover na een intensieve dialoog met zijn veldorganisaties, de Raad voor de kinderbescherming en de instellingen voor gezinsvoogdij afgesproken, dat de intake van de raad in de bureaus voor jeugdzorg wordt ondergebracht. Alleen in crisissituaties neemt de raad nog rechtstreeks zaken in onderzoek. De instellingen voor voogdij en gezinsvoogdij nemen deel in de gemeenschappelijke toeleiding naar de zwaardere jeugdzorg. Beide instellingen zijn in personele en financiële zin gebonden aan de bureaus jeugdzorg. Er worden resultaatsafspraken gemaakt. De projectgroep-Lankhorst zal in juli adviseren over mogelijke verdere integratie.
De hoofdopdracht van de justitiële jeugdinrichtingen is de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende of -beperkende straffen en maatregelen, voor strafrechtelijke of civielrechtelijke pupillen. De minister vond dit een primaire verantwoordelijkheid van de minister van Justitie en geen taak voor de bureaus jeugdzorg.
De minister kende de uitspraak van een kinderrechter die een straf oplegde omdat een ondertoezichtstelling niet mogelijk zou zijn. De rechter gaf aan, dat zij jongeren die onder toezicht zijn gesteld, op de wachtlijst staan voor een justitiële jeugdinrichting en daarnaast strafbare feiten plegen, soms jeugddetentie moet kunnen opleggen, om de termijn tot aan de civiele plaatsing te overbruggen. Zodra er plaats is, wordt de jeugddetentie voorwaardelijk beëindigd. De minister kon niet helemaal beoordelen welke strafbare feiten zijn begaan. Hij zou er zijn vraagtekens bij hebben indien de detentie uitsluitend diende ter overbrugging van de wachttijd. Het beste zou natuurlijk zijn dat er geen wachtlijsten meer waren. Hij onthield zich liever van commentaar op rechterlijke uitspraken, maar hij zou het probleem eens bekijken.
De minister zette uiteen, dat een uitvoeringsbeleid wordt ontwikkeld voor de ouders voor wie de ouderbijdrage in de jeugdhulp op onoverkomelijke bezwaren stuit. Het ziet ernaar uit dat uiteindelijk zal worden gestreefd naar toepassing van schuldsanering. Het LBIO zal dan kwijtscheldingsbevoegdheid moeten krijgen. Dat onderdeel zal wettelijk moeten worden geregeld. De Kamer zal voor het zomerreces nader worden geïnformeerd.
De voorzitter deelde mede, dat van de staatssecretaris van VWS mede namens de minister van Justitie de meerjarenafspraken toegangsfuncties jeugdzorg alsmede AMK's zijn ontvangen. Veel vragen van de commissies zijn daarin beantwoord. Op een aantal vragen zal door beide bewindspersonen nog schriftelijk worden geantwoord. In een procedurevergadering kan dan bekeken worden of er een vervolg op deze vergadering moet komen.
Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Swildens-Rozendaal (PvdA), ondervoorzitter, Bijleveld-Schouten (CDA), Middel (PvdA), Essers (VVD), voorzitter, Dankers (CDA), Oudkerk (PvdA), Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD), Rouvoet (RPF), De Vries (VVD), Van Vliet (D66), Van Blerck-Woerdman (VVD), Passtoors (VVD), Eisses-Timmerman (CDA), Gortzak (PvdA), Hermann (GroenLinks), Buijs (CDA), Atsma (CDA), Van Gent (GroenLinks), Arib (PvdA), Spoelman (PvdA), Kant (SP), E. Meijer (VVD), Van der Hoek (PvdA).
Plv. leden: Van 't Riet (D66), Rehwinkel (PvdA), Eurlings (CDA), Apostolou (PvdA), Örgü (VVD), Van de Camp (CDA), Noorman-den Uyl (PvdA), Ravestein (D66), Weekers (VVD), Schutte (GPV), Cherribi (VVD), Schimmel (D66), Terpstra (VVD), Udo (VVD), Visser-van Doorn (CDA), Belinfante (PvdA), Harrewijn (GroenLinks), Ross-van Dorp (CDA), Th. A. M. Meijer (CDA), Rosenmöller (GroenLinks), Duijkers (PvdA), Smits (PvdA), Marijnissen (SP), O. P. G. Vos (VVD), Hamer (PvdA).
Samenstelling: Leden: Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA), Apostolou (PvdA), Middel (PvdA), Van Heemst (PvdA), voorzitter, Dittrich (D66), ondervoorzitter, Rabbae (GroenLinks), Rouvoet (RPF), Van Oven (PvdA), O. P. G. Vos (VVD), Van Wijmen (CDA), Patijn (VVD), De Wit (SP), Ross-van Dorp (CDA), Niederer (VVD), Nicolaï (VVD), Halsema (GroenLinks), Weekers (VVD), Van der Staaij (SGP), Wijn (CDA), Brood (VVD).
Plv. leden: Balkenende (CDA), Verhagen (CDA), Wagenaar (PvdA), Van Vliet (D66), Arib (PvdA), Duijkers (PvdA), Kuijper (PvdA), Albayrak (PvdA), Barth (PvdA), De Graaf (D66), Karimi (GroenLinks), Schutte (GPV), Santi (PvdA), Van den Doel (VVD), Rietkerk (CDA), Rijpstra (VVD), Marijnissen (SP), Buijs (CDA), Passtoors (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), De Vries (VVD), Van Walsem (D66), Eurlings (CDA), Kamp (VVD).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26211-8.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.