Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | 26211 nr. 14 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | 26211 nr. 14 |
Vastgesteld 16 juli 1999
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1 heeft op 30 juni 1999 overleg gevoerd met staatssecretaris Vliegenthart van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief d.d. 21 juni 1999 houdende een reactie op hoofdlijnen op rapportages inzake de ouder- en kindzorg (26 211, nr. 11).
Van het overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissie
Mevrouw Arib (PvdA) constateerde op grond van de onderzoeken van de inspectie voor de volksgezondheid (IGZ) en de KPMG dat op veel punten sprake is van een afnemende kwaliteit van de jeugdgezondheidszorg (JGZ) voor nul- tot vierjarigen en dat voor de gezondmaking van die zorg meer nodig is dan de door de staatssecretaris aangekondigde verbeteringen. Omdat het aanbod van de zorg en daarmee ook de verantwoordelijkheid voor die zorg versnipperd zijn over veel verschillende voorzieningen en projecten, hechtte zij groot belang aan de organisatorische samenvoeging van de JGZ voor nul- tot vierjarigen en de JGZ voor vier- tot negentienjarigen, zodat er één aansturingspunt is. Zeker in de grote steden kan dit het beste geschieden door de regie over de gehele JGZ in handen te geven van de GGD, zoals in Amsterdam is gebeurd; de GGD is immers bij uitstek een verbindende factor in het leven van de jongeren en ten behoeve van de stimulering van de jongeren is de samenhang tussen de JGZ en andere zorgcomponenten in het lokale sociale beleid van cruciaal belang. Wat is de mening van de staatssecretaris hierover?
Speciale aandacht vroeg mevrouw Arib voor het bereiken van risicogroepen. In dit kader vroeg zij wanneer het onderzoek naar de mate waarin allochtone ouders en kinderen worden bereikt, wordt afgerond.
Gelet op het tekort aan verpleegkundigen en artsen voor de consultatiebureaus, vroeg mevrouw Arib wat er wordt gedaan om mensen over te halen om toch voor deze beroepen te kiezen.
Hoewel de onderzoeken van de IGZ en de KPMG geen direct verband leggen tussen het budget voor de ouder- en kindzorg (OKZ) en de afnemende kwaliteit van die zorg en hoewel op dat punt nog onderzoek wordt verricht, maakte mevrouw Arib melding van signalen uit het veld dat het budget te krap is. Zij pleitte ervoor om, als dit werkelijk zo is, daar op korte termijn iets aan te doen.
Tot slot drong mevrouw Arib er bij de staatssecretaris op aan om de Kamer goed op de hoogte te blijven houden van de maatregelen die worden genomen en van de uitkomsten van de lopende onderzoeken.
De heer Buijs (CDA) benadrukte dat de kwaliteit, toegankelijkheid en beschikbaarheid van de zorg voor 0- tot 4-jarigen moeten worden gegarandeerd. Gelet op de uit het rapport van de IGZ naar voren komende zorgwekkende situatie en het verdwijnen van grote aantallen locaties van ouder- en kindzorg, achtte hij snelle en gedegen verbeteringen noodzakelijk; hij was blij dat de staatssecretaris, ondanks haar nuancering van het kwaliteitsverlies, deze bezorgdheid deelt.
Het beleidsuitgangspunt van de staatssecretaris dat er een kwalitatief hoogwaardige integrale JGZ moet komen, werd door de heer Buijs onderschreven, evenals het uitgangspunt dat één basispakket voor de gehele JGZ verankerd zal worden in de Wet collectieve preventie volksgezondheid (WCPV). Hij vroeg echter een nadere verduidelijking van de door haar beoogde eenvormige financiering. Zal de gehele JGZ gefinancierd worden vanuit de AWBZ en, zo ja, om welke bedragen gaat het dan? Zullen de toe te kennen gelden geoormerkt worden?
Met betrekking tot de invoering van het basispakket en de COTG-verde- lingssystematiek vroeg de heer Buijs hoe de zorg voor nul- tot vierjarigen in het basispakket zal worden geïntegreerd en welke gevolgen deze wijzigingen zullen hebben voor de thuiszorgorganisaties. Ook vroeg hij of voor deze zorg voldoende personeel beschikbaar zal zijn, welke positie de huisarts zal innemen en of er voldoende locaties beschikbaar zullen zijn om de toegankelijkheid van de zorg te waarborgen.
De heer Buijs stelde voor om een soort zorgpaspoort voor nul- tot negentienjarigen te introduceren ter bevordering van de integratie van de gehele JGZ en de toegankelijkheid van relevante informatie. Daarnaast pleitte hij voor het breder inzetten van schoollocaties voor de JGZ voor nul- tot vierjarigen. Is de staatssecretaris bereid om in overleg met de gemeenten zo nodig nu al schoollocaties in te zetten ter vervanging van gesloten consultatiebureaus?
Tot slot deelde de heer Buijs mee dat de definitieve goedkeuring door de CDA-fractie van het voorgestelde beleid afhankelijk is van de uitkomst van het debat over de totale inrichting van de openbare gezondheidszorg.
Ook mevrouw Meijer (VVD) benadrukte dat de OKZ gegarandeerd moet blijven worden. Zij was bezorgd over de conclusies van de IGZ en de KPMG over de toegankelijkheid van de consultatiebureaus, met name voor achterstandsgroepen, omdat de babysterfte onder allochtonen lijkt toe te nemen en omdat de drempels van de zorg voor hen vaak relatief hoog zijn. Waarom is de staatssecretaris in haar brief niet ingegaan op die drempels en op de aanbevelingen voor een effectievere OKZ?
Wat de lange termijn betreft, benadrukte mevrouw Meijer dat het op zich door haar onderschreven streven naar een integrale, kwalitatief hoogwaardige JGZ en een basispakket voor alle JGZ-activiteiten besproken dient te worden aan de hand van adequate gegevens. Het was haar bijvoorbeeld niet duidelijk hoe de betrokkenheid van de Landelijke vereniging voor thuiszorg (LVT) en het Landelijk centrum ouder- en kindzorg zich verhoudt tot de plannen om te komen tot één integrale JGZ, vermoedelijk onder verantwoordelijkheid van de gemeenten. Is het inderdaad de bedoeling om de JGZ integraal onder te brengen bij de GGD's en, zo ja, kan de staatssecretaris garanderen dat de in de huidige situatie moeilijk bereikbare groepen dan wel worden bereikt? Hoeveel gaat de overplaatsing van artsen en medewerkers van consultatiebureaus overigens kosten? Is de staatssecretaris bereid om, vooruitlopend op de verbeteringen, voorlopige voorzieningen te treffen ter voorkoming van de sluiting van consultatiebureaus met negatieve gevolgen voor het bereik van de zorg?
Tot slot sprak mevrouw Meijer haar steun uit voor de door de staatssecretaris aangekondigde maatregelen om de OKZ op korte termijn te verbeteren. Zij wees erop dat de IGZ verbetering van de registratie van essentiële gegevens noodzakelijk acht, omdat voor beleidsontwikkeling een betrouwbaar landelijk beeld van de OKZ essentieel is.
Mevrouw Hermann (GroenLinks) complimenteerde de staatssecretaris met haar activiteiten sinds het overleg van 24 september 1998, met name met de uitgevoerde onderzoeken, maar was bezorgd over de uit die onderzoeken en uit signalen uit het veld blijkende achteruitgang op veel punten. Omdat TNO heeft aangegeven dat de werkelijke situatie wellicht nog slechter is, verbaasde het haar dat de staatssecretaris uit de matige respons op de onderzoeken juist afleidt dat de werkelijke situatie misschien meevalt.
Ten behoeve van een goede, voor iedereen toegankelijke en bereikbare JGZ en een goede inbedding dichtbij de mensen, pleitte mevrouw Hermann voor gemeentelijke regie over de JGZ en voor verankering van het basistakenpakket en de gemeentelijke verantwoordelijkheden in de WCPV of in een AMvB; de democratische controle vindt nu immers op een te grote afstand plaats en dubbele circuits voor de JGZ voor 0- tot 4-jarigen en de JGZ voor vier- tot negentienjarigen moeten worden voorkomen. In verband hiermee pleitte zij tevens voor overheveling van de op de zorg voor nul- tot vierjarigen betrekking hebbende AWBZ-gelden naar het Gemeentefonds; of die gelden voldoende zijn, moet blijken wanneer er meer duidelijkheid is over het basistakenpakket. Deze regiefunctie van de gemeenten laat overigens onverlet dat de praktische uitvoering in handen kan blijven van thuiszorgorganisaties die daartoe goed in staat zijn.
Ter onderstreping van het belang van een aansturende taak voor de gemeenten wees mevrouw Hermann erop dat zij bij de registratie kunnen aansluiten bij de gemeentelijke basisadministratie, zodat de totale bevolking in beeld is. Bovendien is een gemeente geschikter voor registratie en informatievoorziening dan een particuliere organisatie en dient er samenhang te zijn tussen de JGZ en het totale jeugdwelzijnsbeleid van de gemeente.
Tot slot riep mevrouw Hermann de staatssecretaris op om in overleg met de betrokken instellingen zo spoedig mogelijk voorstellen te doen ter verbetering van de arbeidscontracten van de werknemers in de JGZ.
Mevrouw Kant (SP) vond het teleurstellend dat het onderzoek van de IGZ niet ingaat op de gevolgen van het sluiten van consultatiebureaus voor het bereiken van de kinderen, met name in de risicogroepen. Zij wees erop dat sinds een begin 1998 onder consultatiebureauartsen gehouden enquête, waaruit bleek dat veel artsen zich als gevolg van de sluiting van consultatiebureaus toen reeds zorgen maakten over de kwaliteit en het bereik van de JGZ, nog veel meer consultatiebureaus zijn gesloten en dat in de helft van de gevallen geen vervangende voorziening is getroffen.
In aanvulling op de door de IGZ geconstateerde tekortkomingen op essentiële onderdelen van de OKZ wees mevrouw Kant erop dat een aantal jeugdartsen hebben gemeld dat het aantal meldingen van kindermishandeling door consultatiebureau- en schoolartsen ondanks het grote aantal sterfgevallen als gevolg van kindermishandeling sterk is gedaald door de bezuinigingen op de JGZ.
De spoedige totstandkoming van het basispakket en de wettelijke verankering daarvan beschouwde mevrouw Kant als belangrijke voorwaarden voor het veiligstellen van de OKZ; vervolgens moet er heel snel duidelijkheid komen over de omvang van het budget. Kan de staatssecretaris toezeggen dat voor 1 januari 2000 duidelijkheid bestaat over het basispakket en de omvang van het benodigde budget? Is zij bereid tot aanpassingen, desnoods met terugwerkende kracht, als blijkt dat het budget moet worden verhoogd?
Mevrouw Kant sloot zich aan bij de aanbeveling van de IGZ om snel voorlopige voorzieningen te treffen. In dit verband pleitte zij voor compensatie voor het met name in groeigemeenten en Vinex-locaties toenemend aantal zuigelingen en kleuters en voor een wettelijke of met de LVT afgesproken tijdelijke opschorting van sluiting van consultatiebureaus, zolang de effecten daarvan op het bereik van de zorg niet duidelijk zijn.
Tot slot wees mevrouw Kant op een groot nadeel van een regiefunctie voor de gemeenten op het punt van de JGZ: omdat in gemeenteraden allerlei zaken moeten worden afgewogen, zouden de afwegingen ook ten koste van de JGZ kunnen gaan.
Mevrouw Van Vliet (D66) betreurde de op veel punten aangetoonde achteruitgang in de OKZ en drong voor de middellange termijn aan op uitvoering van de in het regeerakkoord vastgelegde afspraken; zij had na de reeds gepubliceerde rapporten geen behoefte aan een nieuwe notitie over de positionering van de JGZ voor nul- tot vierjarigen. Zijn de in het regeerakkoord neergelegde ambities inzake de JGZ overigens nog haalbaar, gelet op de stand van zaken bij de JGZ voor nul- tot vierjarigen?
Op het punt van de praktische uitvoering van de afspraken over het basispakket pleitte mevrouw Van Vliet ervoor om rekening te houden met de verschillen tussen grote steden, middelgrote steden en de overige gemeenten, bijvoorbeeld met het oog op de achterstandswijken en de allochtone bevolkingsgroepen in de grote steden. Het Amsterdamse model, waarbij de regie over de JGZ in handen is van de GGD, is bijvoorbeeld minder geschikt voor plattelandsgemeenten, waar de thuiszorg, ervan uitgaande dat de situatie in de thuiszorg drastisch verbetert, nog steeds een belangrijke rol kan spelen en waar de democratische legitimatie zou kunnen plaatsvinden door middel van een regiovisie, waarbij ook de gemeenten worden geconsulteerd. Hoe komt het overigens dat de LVT zich al jaren beraadt over de positionering van de OKZ, maar nog steeds geen conclusies heeft getrokken?
Voor de korte termijn achtte mevrouw Van Vliet maatregelen noodzakelijk voor vergroting van de fysieke en psychologische bereikbaarheid van de OKZ. Daarom vroeg zij wanneer de door de staatssecretaris op dit punt gedane toezeggingen zullen uitmonden in duidelijkheid en definitieve besluiten over de toereikendheid van het budget, de kwaliteit van de werkelijk geleverde zorg en het basispakket. Ook zij sloot zich aan bij het pleidooi van de IGZ om, vooruitlopend op de realisering van deze verbeteringen, op een aantal terreinen voorlopige voorzieningen te treffen.
Tot slot verzocht mevrouw Van Vliet de staatssecretaris om toe te zeggen dat zij, ondanks de eigen verantwoordelijkheid van de GGD's en de thuiszorginstellingen, haar sturende verantwoordelijkheid zal aangrijpen om in overleg met de direct betrokkenen te zoeken naar creatieve verbeteringen op korte termijn. Met betrekking tot de grote steden kan bijvoorbeeld met de minister voor het Grote Steden- en Integratiebeleid worden nagedacht over praktische maatregelen ter vergroting van de toegankelijkheid van de zorg, met name voor de allochtone bevolking. Ten aanzien van het platteland ergerde zij zich aan het feit dat niet alle thuiszorginstellingen nadenken over mogelijkheden om de bereikbaarheid van de OKZ op peil te houden; daarom dient de staatssecretaris met de gemeenten en de thuiszorg te bezien hoe een verdere afname van de bereikbaarheid van de OKZ als gevolg van sluiting van onrendabele locaties kan worden voorkomen.
De staatssecretaris constateerde dat de JGZ in Nederland in vergelijking met andere landen goed functioneert, mede omdat er unanimiteit bestaat over het belang van een goede, laagdrempelige preventieve JGZ die in nauwe samenhang met andere aspecten van het jeugdbeleid functioneert. De zorgwekkende signalen vergen dan ook maatregelen om het hoge niveau van de JGZ te handhaven. Hoewel de uitgevoerde onderzoeken niet eenduidig aangeven welke problemen er precies zijn, tonen zij wel aan dat de registratie in de afgelopen jaren is verslechterd; ten behoeve van een goed zicht op het bereik van de JGZ en op beleidsrelevante tendensen zal daarom op korte termijn bestuurlijk overleg plaatsvinden met de LVT over verbetering van de registratie, onder meer door goede definiëring van de relevante begrippen.
Hoewel de staatssecretaris benadrukte dat de door de onderzoekers geconstateerde zorgwekkende tendens moet worden omgebogen, wees zij er ter nuancering van het negatieve beeld op dat, hoewel de onderzoekers de indruk hebben dat op het punt van de definiëring van relevante begrippen een verslechtering heeft plaatsgevonden, ook in voorgaande jaren nog geen eenduidige begrippen bestonden. Ook wees zij erop dat de consulten gemiddeld weliswaar korter duren dan de normtijd van 15 minuten, maar dat zowel de gemiddelde duur als het aantal consulten ten opzichte van 1996 is toegenomen; ook de vaccinatiegraad is in de afgelopen jaren steeds licht toegenomen. Uit deze wel geregistreerde cijfers kan dus geen vermindering van het bereik van de JGZ worden afgeleid, ook al zegt dat niets over het bereik van het gehele preventieve zorgpakket.
Gelet op de onduidelijkheid over de kwaliteit van de geleverde zorg, achtte de staatssecretaris nader onderzoek door de IGZ noodzakelijk. In dit verband wees zij erop dat de betrokken organisaties bij de bezuinigingen het primaire proces, het bieden van zorg, zoveel mogelijk hebben ontzien en vooral op overheadkosten hebben bezuinigd om de efficiency te vergroten; de IGZ heeft gesignaleerd dat als gevolg van deze benadering ook de kwaliteit van het primaire proces onder druk kan komen te staan.
Met betrekking tot het in het regeerakkoord afgesproken basispakket voor de JGZ meldde de staatssecretaris dat de werkgroep-Van de Giessen op basis van zorgvuldig overleg met deskundigen en mensen uit de praktijk in het najaar van 1999 zal komen tot een breed gedragen definiëring van dat pakket, dat in een op de WCPV berustende AMvB zal worden verankerd.
De staatssecretaris constateerde dat er brede steun bestaat voor het uitgangspunt dat dubbele circuits moeten worden voorkomen door versterking van de regie, die moet leiden tot een geïntegreerde JGZ voor nul- tot negentienjarigen. Omdat zowel financiering vanuit het Gemeentefonds als financiering vanuit de AWBZ echter voor- en nadelen heeft en omdat voorkomen moet worden dat de nieuwe structuur nieuwe risico's veroorzaakt, moet over de organisatorische uitwerking van dit uitgangspunt een zorgvuldige discussie met alle betrokken partijen worden gevoerd. Op basis daarvan zal in het najaar van 1999 een voorstel worden gedaan voor de organisatorische vormgeving; kwaliteitsverbetering zal bij de uiteindelijke keuze de doorslaggevende factor zijn.
Met betrekking tot de financiering van de OKZ deelde de staatssecretaris mee dat onderzocht zal worden of het budget op de juiste wijze wordt verdeeld en welk budget nodig is voor uitvoering van de basistaken. Bij dat onderzoek zal worden gekeken naar de financieringsstructuur van de OKZ voordat het «status apartebudget» voor de OKZ werd ingevoerd, de huidige financieringsstructuur en de verhouding tussen de nog vast te stellen basistaken en de parameters voor de verdeling van het budget. Op basis van die drie elementen zal een nieuw verdeelmodel worden voorgesteld, maar de aanpassing van de financieringsstructuur dient zonder grootschalige verschuivingen plaats te vinden. De verplichte Europese aanbesteding van dit onderzoek veroorzaakt enige vertraging, maar de verwachting is dat het onderzoek in september of oktober 1999 kan beginnen, zodat de resultaten hopelijk begin 2000 beschikbaar zullen zijn en in het voorjaar van dat jaar conclusies kunnen worden getrokken.
Desgevraagd deelde de staatssecretaris mee dat het COTG onderzoek heeft gedaan naar het verdeelmodel, maar als gevolg van problemen op het punt van definiëring en registratie niet tot conclusies is gekomen.
Omdat met name in groeigemeenten en Vinex-locaties sprake is van een «babyboom», was de staatssecretaris het ermee eens dat op korte termijn extra «babyboomgeld» beschikbaar moet komen. In de financiële reserveringen is hier al rekening mee gehouden. Bezien zal worden hoe deze ook gericht kunnen worden ingezet.
De staatssecretaris wees erop dat het sluiten van onrendabele locaties op zich geen slechte zaak is, maar achtte in die gevallen goede voorlichting over de alternatieven en een op goede registratie gebaseerd gestandaardiseerd systeem voor het oproepen van mensen essentieel. Zij benadrukte dat de instellingen hun verantwoordelijkheid voor een goed bereikbare JGZ moeten nemen. Het voorstel om schoollocaties als alternatief te gebruiken, werd door haar onderschreven; daarnaast hebben thuiszorginstellingen de mogelijkheid om voor hun huisvesting aansluiting te zoeken bij andere onderdelen van het lokale jeugdbeleid. Ook de suggesties van de KPMG ter vergroting van het bereik van de OKZ achtte zij zeer bruikbaar. Als een sluitend registratiesysteem inzicht biedt in het bereik en de toegankelijkheid, kan worden getoetst of de alternatieven voor de gesloten locaties goed functioneren.
Het voorstel van de heer Buijs voor een zorgpaspoort werd door de staatssecretaris onderschreven. Zij wees erop dat de OKZ en de GGD's met integrale dossiers werken en dat het gezondheidspaspoort in het verlengde daarvan kan fungeren als een integraal dossier ten behoeve van de ouders.
Uit het feit dat de LVT een discussienota heeft uitgebracht, leidde de staatssecretaris af dat ook de thuiszorg zelf de OKZ beschouwt als een belangrijk onderdeel van haar takenpakket en vindt dat op dat punt een aantal zaken verwaarloosd zijn en verbetering behoeven. Dat neemt niet weg dat in de discussie over de organisatorische vormgeving ook moet worden bekeken in welke structuur de OKZ goed aansluit bij de overige jeugdzorg.
Mevrouw Arib (PvdA) benadrukte dat ook in de onderhandelingen met het veld over de organisatorische vormgeving voorop moet staan dat een kwalitatief goede zorg voor nul- tot negentienjarigen gewaarborgd moet zijn.
Gelet op het feit dat de staatssecretaris de aanbevelingen van de KPMG onderschrijft, pleitte mevrouw Arib ervoor om op basis van die aanbevelingen een stappenplan te maken.
Mede omdat uit onderzoek blijkt dat de vaccinatiegraad van allochtone kinderen niet is toegenomen, vroeg mevrouw Arib nadere informatie over het onderzoek naar de mate waarin allochtonen door de OKZ worden bereikt.
Tot slot benadrukte mevrouw Arib dat de consultatiebureaus een goede basisvoorziening bieden die goed is verankerd in de Nederlandse samenleving. Omdat juist daardoor echter het risico bestaat dat de JGZ voor nul- tot vierjarigen verwaarloosd wordt, terwijl die eigenlijk gekoesterd moet worden, verzocht zij de staatssecretaris om de Kamer goed te informeren over alle stappen die op dat punt gezet zullen worden.
De heer Buijs (CDA) sloot zich aan bij de laatste opmerking van mevrouw Arib en uitte zijn tevredenheid over het hoge ambitieniveau van de staatssecretaris; in dat verband vroeg hij of de door haar beschreven procesgang inhoudt dat bij de begrotingsbehandeling en bij de behandeling van het Jaaroverzicht zorg (JOZ) nog niet over wijziging van de financieringsvorm kan worden gesproken. Hij hoopte dat de nieuwe verdelingssystematiek op de streefdatum van 1 januari 2000 kan worden ingevoerd en dat er al in het najaar meer duidelijkheid is over de bestuurlijke en financiële vormgeving.
Omdat de heer Buijs met het oog op de bereikbaarheid van de OKZ van mening bleef dat te veel consultatiebureaus verdwijnen, verzocht hij de staatssecretaris om in het najaar aan te geven welke verbeteringen daadwerkelijk zijn doorgevoerd ten behoeve van de bereikbaarheid. Ook over het zorgpaspoort hoopte hij in het najaar nadere informatie te ontvangen.
Mevrouw Meijer (VVD) uitte haar tevredenheid over de betrokkenheid van de staatssecretaris en over haar voortvarende aanpak van de problemen. Ook zij pleitte voor een rapportage in het najaar over de dan bereikte resultaten. Daarnaast vroeg zij een reactie op de aanbevelingen om de bereikbaarheid van de OKZ voor allochtonen te verbeteren en op de aanbeveling om op zeer korte termijn voorlopige financiële voorzieningen te treffen.
Op zich vond mevrouw Meijer het een goede zaak als de gemeenten op den duur verantwoordelijk zullen zijn voor deze primaire zorg, maar zij vroeg wie dan verantwoordelijk is voor de daadwerkelijke uitvoering. Wie houdt bijvoorbeeld toezicht op de kwaliteit en de uitgaven?
Ook mevrouw Hermann (GroenLinks) had waardering voor de inzet van de staatssecretaris, maar vroeg haar reactie op het oordeel van TNO dat de onderzoeken waarschijnlijk een te positief beeld schetsen.
Naar aanleiding van de schijnbare bereidheid van de LVT om verbeteringen aan te brengen, wees mevrouw Hermann op de constatering van de IGZ dat de aparte positionering van de OKZ door de thuiszorginstellingen in ongeveer de helft van de gevallen niet meer te zien is, waardoor de deskundigheid op het uitvoeringsniveau afneemt.
Tot slot sprak mevrouw Hermann de hoop uit dat de staatssecretaris bij het overleg met de organisaties ook zal ingaan op het belang van doelmatigheid, goede arbeidsomstandigheden en in verband daarmee de transparantie van de bedrijfsvoering.
Mevrouw Kant (SP) benadrukte dat het effect van de sluiting van locaties op het bereik van de OKZ nog steeds onduidelijk is; wel is duidelijk dat in de helft van de gevallen na sluiting van consultatiebureaus geen alternatief aan de betrokkenen is geboden. Zij maakte zich daarom zorgen over het feit dat het nog enige tijd zal duren voordat duidelijkheid ontstaat over het budget voor de OKZ; tot dan kan immers niet tegen een afname van het bereik worden opgetreden. Daarom pleitte zij ervoor om toch al voor 1 januari 2000 een nieuwe financieringsstructuur in te voeren om de instellingen de mogelijkheid te geven om hun verantwoordelijkheid te nemen; daarnaast drong zij erop aan om bij sluiting het bieden van een alternatief en het meten van het effect van de sluiting op het bereik verplicht te stellen.
Mevrouw Kant verzocht de staatssecretaris om uitgebreider in te gaan op de aanbeveling van de IGZ om voorlopige financiële voorzieningen te treffen. Gaat het bij de toegezegde «babyboomgelden» overigens om extra geld of zullen die gelden afkomstig zijn uit het huidige budget?
Mevrouw Van Vliet (D66) drong er bij de staatssecretaris op aan om aandacht te besteden aan de verschillen tussen grote steden en het platteland.
Gelet op de vereiste zorgvuldigheid en de Europese regelgeving, had mevrouw Van Vliet er begrip voor dat het nog enige tijd zal duren voordat het gehele nieuwe model kan worden ingevoerd, maar zij pleitte ervoor om voor de tussenperiode goede regelingen te treffen om de bereikbaarheid van de OKZ te vergroten. In dit verband vroeg zij een nadere toelichting op de afspraken die de staatssecretaris met de LVT wil maken en pleitte ook zij voor het treffen van voorlopige voorzieningen.
De staatssecretaris concludeerde dat er brede steun bestaat voor de uitgangspunten voor de langere termijn: wettelijke verankering van het basispakket en een structuur die borg staat voor kwaliteitsverbetering van de JGZ. Omdat echter pas na bestuurlijk overleg met de betrokken partijen voorstellen aan de Kamer kunnen worden gedaan, moet ook op korte termijn iets gebeuren. Het basispakket is echter ook op korte termijn al aan de orde, omdat dat in het najaar zal worden gedefinieerd en dan direct structurerend zal werken voor de taken en functies van de JGZ. Bovendien zal de thuiszorg worden aangesproken op haar verantwoordelijkheid voor transparantie, het leveren van goede zorg en de invoering van daarvoor noodzakelijke verbeteringen, met name op het punt van de registratie. Daarbij zal de staatssecretaris suggesties aanreiken, maar zij zal geen voorschriften geven, omdat iedere situatie een eigen afweging vergt. Een beslissing tot sluiting van een locatie dient echter weloverwogen genomen te worden; daarbij dient ook naar mogelijke alternatieven te worden gekeken en via een sluitend registratiesysteem moeten de betrokkenen geïnformeerd en, als zij vervolgens wegblijven, opgeroepen worden. Bij instellingen die op deze wijze te werk zijn gegaan, heeft vermindering van het aantal locaties geen negatieve gevolgen gehad voor het bereik.
Ten aanzien van de financiële situatie op korte termijn wees de staatssecretaris op haar toezegging inzake «babyboomgelden» voor de Vinex-locaties en groeigemeenten; deze gelden zullen in het toekomstige JOZ worden opgenomen. Afgezien hiervan was zij niet op voorhand bereid om ongeacht de situatie extra geld voor de OKZ uit te trekken, omdat zij ook op dit punt de betrokken instellingen wil wijzen op hun verantwoordelijkheid en op alternatieven, bijvoorbeeld samenwerking met huisartsen. Als instellingen die verantwoordelijkheid niet nemen, zal de IGZ in actie komen.
Ook met betrekking tot de verdeling van de financiën maakte de staatssecretaris onderscheid tussen de lange en de korte termijn. De besluitvorming over het verdeelmodel voor de lange termijn komt pas aan de orde in samenhang met de wetgeving. Voor de korte termijn zal binnen de huidige structuur worden onderzocht of de huidige budgetten adequaat zijn verdeeld; als daaruit blijkt dat het verdeelmodel moet worden aangepast, zal worden geprobeerd om die aanpassingen per 1 januari 2000 in te voeren.
De staatssecretaris wees erop dat de KPMG een genuanceerd beeld heeft geschetst over het bereik van risicogroepen en dat ook op dat punt een goede definiëring en een goede registratie ervoor moeten zorgen dat de consultatiebureaus goed kunnen bijhouden of zij die groepen voldoende bereiken. Zij was van mening dat alle aanbevelingen van de KPMG voor het bevorderen van het bereik van de OKZ in de praktijk gebracht kunnen worden.
Naar aanleiding van de interpretatie door TNO van het onderzoek van de IGZ merkte de staatssecretaris op dat over de methodologie van het onderzoeksrapport een uitvoerige discussie gevoerd zou kunnen worden.
Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Swildens-Rozendaal (PvdA), ondervoorzitter, Bijleveld-Schouten (CDA), Middel (PvdA), Essers (VVD), voorzitter, Dankers (CDA), Oudkerk (PvdA), Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD), Rouvoet (RPF), De Vries (VVD), Van Vliet (D66), Van Blerck-Woerdman (VVD), Passtoors (VVD), Eisses-Timmerman (CDA), Gortzak (PvdA), Hermann (GroenLinks), Buijs (CDA), Atsma (CDA), Van Gent (GroenLinks), Arib (PvdA), Spoelman (PvdA), Kant (SP), E. Meijer (VVD) en Van der Hoek (PvdA).
Plv. leden: Van 't Riet (D66), Rehwinkel (PvdA), Eurlings (CDA), Apostolou (PvdA), Örgü (VVD), Van de Camp (CDA), Noorman-den Uyl (PvdA), Ravestein (D66), Weekers (VVD), Schutte (GPV), Cherribi (VVD), Schimmel (D66), Terpstra (VVD), Udo (VVD), Visser-van Doorn (CDA), Belinfante (PvdA), Harrewijn (GroenLinks), Ross-van Dorp (CDA), Th. A. M. Meijer (CDA), Rosenmöller (GroenLinks), Duijkers (PvdA), Smits (PvdA), Marijnissen (SP), O. P. G. Vos (VVD) en Hamer (PvdA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26211-14.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.