26 200 XIII
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Economische Zaken (XIII) voor het jaar 1999

nr. 55
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 21 juli 1999

De vaste commissie voor Economische Zaken1 heeft op 22 juni 1999 overleg gevoerd met staatssecretaris Ybema van Economische Zaken over aanwijzing Nederlandse regio's voor de Europese steunkaart (26 200-XIII, nr. 42).

Van het overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA) was kritisch over de effectiviteit van het Besluit subsidieregeling regionale investeringsprojecten (IPR) en was benieuwd hoe de staatssecretaris die effectiviteit gaat verbeteren. In het besluit staat dat het vaststellen van de steunkaart grotendeels los staat van de discussie over de structuurfondsen. In de nota Ruimtelijk economisch beleid wordt evenwel gesproken over vergroting van de samenhang tussen structuurversterkend beleid en de decentrale IPR. Hoe verhoudt het een zich tot het ander? Wanneer kan de Kamer de brieven over de Europese structuurfondsen verwachten?

Mevrouw Witteveen was van mening dat het kabinet, als het gaat om het noorden en Lelystad, de lijn van het regeerakkoord door moet trekken. Zij vroeg wat de beweegredenen zijn geweest om Steenwijk en Hardenberg bij de IPR te betrekken. Verder vond zij het opvallend dat noch de brief van 29 maart noch de nota Ruimtelijk economisch beleid ingaat op de economische situatie in Twente en Zuid-Limburg. Wel wordt aangekondigd dat voor die regio's, aangezien het grensregio's zijn, de bestaande IPR voortgezet gaat worden, maar dan alleen voor majeure projecten. Overijssel hecht zeer aan een verlaging van de grens van 30 mln. naar 10 mln., aangezien investeringen boven de 30 mln. nauwelijks voor komen. Daardoor zou de IPR verworden tot een papieren regeling, terwijl het de bedoeling was de concurrentiepositie ten opzichte van de Duitse regio te versterken. Hoe zien de steunmaatregelen in Duitsland en België er overigens precies uit?

Hoe verloopt het overleg met de regio Flevoland? Hoe verloopt het overleg met het noorden over de precieze vormgeving van de IPR? Hoe krijgt de te verbeteren effectiviteit gestalte, zowel met betrekking tot de centrale als de decentrale IPR? Is het waar dat de staatssecretaris de ondergrens wil optrekken tot 5 mln.? Mevrouw Witteveen vroeg zich af of dan niet juist de in het gebied bestaande en gewortelde kleinere bedrijven buiten de boot vallen en de grote bedrijven onevenredig bevoordeeld worden. Waar baseert de staatssecretaris de verwachtingen op dat de grens van 5 mln. beter zal werken dan de grens van 2 ton?

Brussel benadert de Nederlandse voorstellen met betrekking tot de geselecteerde subgebieden in het noorden onvoldoende positief. Wat zijn de argumenten van Brussel? Welke argumenten zet Nederland daar tegenover?

De heer Stroeken (CDA) merkte op dat, als het gaat om de steunkaart, het bevolkingsplafond is verlaagd van 17,3% naar 15%. Dat is relatief een grotere daling dan die van het communautaire plafond, dat van 46% naar 42% is gegaan. Hoe kan dat? Waarom is Nederland meer gedaald dan het gemiddelde in Europa? Brussel heeft het voorstel van de staatssecretaris afgewezen en zich op de Corop-gebieden gericht. Moeten de witte vlekken in die Corop-gebieden alsnog opgevuld worden? Welke regio's of gemeenten in het land zouden daardoor getroffen kunnen worden?

De heer Stroeken ondersteunde de toevoeging van Steenwijk en Hardenberg aan het noordelijke steungebied. De aansluiting bij de kernzone uit het rapport-Langman vond hij ook begrijpelijk. Dat betekent volgens hem overigens wel een verschuiving binnen die steunregio.

Het noorden is geschrokken van de ondergrens van de IPR, die vroeger op investeringen van f 200 000 lag, maar nu is verhoogd naar 5 mln. Daar kan het noorden zwaar door worden gedupeerd. Het noorden was zelf van plan om de grens van f 200 000 op te trekken naar f 300 000. Is het mogelijk om het bedrag van 5 mln. substantieel te verlagen in de richting van het bedrag dat het noorden zelf wenst als minimuminvestering? In Twente geldt een ondergrens van 30 mln. per project. De heer Stroeken vond dat zeer hoog, zeker omdat aan de overkant van de grens de ondergrens lager is dan die 30 mln. In Twente wordt gesproken over een ondergrens van 10 mln. Is verlaging mogelijk?

In de brief staat dat de economische ontwikkeling de grote ingreep in Flevoland rechtvaardigt. In welk opzicht is dat? Er worden geen cijfers genoemd.

Het overleg met Limburg is positief verlopen. Daar is echter de angst aanwezig dat de zeer creatieve oplossing wat betreft de gebiedsindeling ten gevolge van de Brusselse uitspraken, ter discussie gesteld kan worden. Wat is de stand van zaken, de verdere procedure over de goedkeuring van de steunkaart?

De steunmaatregelen worden gefinancierd met de Langmanmiddelen. De heer Stroeken was van mening dat die middelen gereserveerd waren voor het noorden. De middelen voor Twente en Limburg worden daar echter ook uit gehaald. Worden separate budgetten beoogd? Is er een speciale reden waarom de financiering op die manier is geregeld?

In de brief staat dat het vaststellen van de steunkaart grotendeels los staat van de discussie over de structuurfondsen voor dezelfde periode. In welk opzicht heeft het dan wel consequenties? Kan een volgende discussie nog negatieve gevolgen hebben voor de besluitvorming rond de steunkaart?

De heer Hofstra (VVD) verbaasde het hogelijk dat men in Brussel een opvatting heeft over de grenzen van de gebieden op de Nederlandse steunkaart. Nederland moet die toch zelf bepalen. Bovendien zijn er goede afspraken gemaakt tussen het noorden en het kabinet. Het bevolkingsplafond van Nederland gaat procentueel iets sterker terug dan gemiddeld in de Unie. Hij vond echter opmerkelijker dat het percentage in Nederland het laagste is van alle andere Europese landen, terwijl Nederland beslist niet het rijkste land van Europa is.

Uit het evaluatierapport blijkt niet dat het drempelbedrag voor de IPR sterk moet worden verhoogd om de effectiviteit te kunnen verhogen. Het noorden wordt gekenmerkt door kleine bedrijven en daar zit de groei van de werkgelegenheid. De heer Hofstra was daarom van mening dat de nieuwe grens zo dicht mogelijk bij de huidige grens van f 200 000 moet blijven. Hij was het ermee eens dat Twente en Limburg steunregio's blijven, maar in een wat afgeslankte vorm. Die grens van 30 mln. is een hoge, maar als dat de tegenhanger is van het beleid van Duitsland en België kon hij zich daarin vinden. Een verlaging van die grens zou waarschijnlijk meer geld kosten en dat zou ten koste kunnen gaan van de afspraken die met het noorden zijn gemaakt.

De noordoostelijke en noordwestelijke streken in Overijssel lijken sociaal-economisch, maar ook ruimtelijk sterk op het noorden. De heer Hofstra kon de keus dan ook billijken om die bij de steunkaart mee te nemen. Wat gebeurt er echter met de nieuwe ISP? Zal die ook van toepassing zijn op deze gebieden?

Mevrouw Van Gent (GroenLinks) was het opgevallen dat het bij dit soort zaken altijd gaat om het rondpompen van geld. Nederland moet eerst aan Europa betalen en vervolgens ontspint zich de discussie hoe het zijn geld terug kan krijgen. Zij vond dit een omslachtige procedure om te investeren in op zich goede zaken, die ook rechtstreeks zouden kunnen worden gefinancierd, bijvoorbeeld door het ophogen van middelen voor gemeenten of provincies. Die zouden dat geld dan rechtstreeks kunnen inzetten, waardoor de omslachtige Europese procedures niet nodig zijn.

Hoe beoordeelt de staatssecretaris de kans van slagen van de aanvragen voor de steunkaart? Er zijn een aantal regio's die moeten inleveren. Wat heeft dat voor consequenties? Kunnen zij dat op een andere manier opvangen? Moet de hoogte van de investeringen op 5 mln. liggen of mag het ook f 200 000 of f 300 000 zijn om voor de IPR in aanmerking te komen? Door het verhogen van de drempel voor de decentrale IPR zou men meer selectief te werk kunnen gaan. Dat zal zeker gebeuren, maar dan in de negatieve zin des woords, want het noorden zal er dan nog maar mondjesmaat gebruik van kunnen maken.

Mevrouw Van Gent vond het, als het gaat om dit soort investeringen, uitermate belangrijk dat de werkgelegenheidseffecten helder zijn. Er zou eigenlijk een soort arbeidsplaatseneffectrapportage op moeten worden losgelaten. Verder moet het worden afgezet tegen de investeringen die een bedrijf zelf kan doen en moet worden bekeken hoe dat zich verhoudt met de gelden voor IPR.

Het antwoord van de regering

De staatssecretaris merkte op dat de beslissing om het steunregiogebied voor Nederland terug te brengen van 17,3% naar 15% een eenzijdige beslissing van de Europese Commissie is, waar Nederland het mee moet doen. Samen met Zweden zit Nederland daarmee helemaal onderin. Gezien de welvaart behoort Nederland echter niet tot de rijkste lidstaten. De Europese Commissie vindt echter dat het in Nederland relatief goed gaat, aangezien de welvaart in Nederland regionaal redelijk is gespreid. Er is niet een rijk noorden en een arm zuiden, zoals in Italië. Daardoor wordt het moeilijk om te scoren als het gaat om dat soort Europese criteria.

De staatssecretaris had gekozen voor een beleidsmatige invulling en geprobeerd de inkrimping van de gebieden beleidsmatig goed te onderbouwen. De belangrijkste prioriteit lag daarbij bij het noorden. Het bevolkingspercentage voor het noorden is zelfs nog iets gestegen. Dat was het gevolg van het kernzoneconcept dat in het noorden speelt. Voor Flevoland is het percentage sterk gedaald. Dat is gebeurd omdat het in Flevoland op zich goed gaat. Uiteraard is nog niet geheel Flevoland probleemloos. Lelystad blijft bijvoorbeeld een aandachtsgebied.

Twente en zuidelijk Limburg zijn meegenomen, omdat daar de concurrentie met de overkant van de grens een rol speelt. Steenwijk is toegevoegd vanwege de relatief grote werkloosheid en Hardenberg vanwege de wat eenzijdige economische structuur, wat altijd zo zijn kwetsbaarheid heeft. Er is uitvoerig overleg geweest met alle bestuurders die hier een verantwoordelijkheid in hebben. Dat heeft tot overeenstemming en instemming geleid in Limburg en het noorden. Verder is er begrip getoond in Overijssel en Flevoland.

Het voorstel met betrekking tot de steunkaart is, zoals voorgeschreven, voor 1 april bij de Europese Commissie neergelegd. Daarna is een vrij intensief overleg met de Europese Commissie op gang gekomen. Nederland was de eerste die het voorstel indiende. Daarom heeft de Europese Commissie bekeken of die zou kunnen worden geaccepteerd voor alle Europese lidstaten. Men kwam tot de conclusie dat er in het noorden te veel witte vlekken zitten. De Europese Commissie is van mening dat het stimuleren van economische bedrijvigheid in een gemeente altijd een uitstraling heeft naar de gemeente die er vlak naast ligt en dat het daarom niet consequent is om, als in een gemeente een bepaald regime wordt toegepast, de buurgemeente er buiten te laten. Ook speelt de ervaring mee die men op dit punt heeft met andere lidstaten, zoals Frankrijk en Italië, waar wat creatiever wordt omgegaan met het aangeven van grenzen. Daar laat men bijvoorbeeld een grote gemeente, met veel inwoners, die dus een groot beslag legt op het bevolkingsaantal, er buiten en brengt men een buurgemeente er onder. Zodoende heeft men de faciliteit voor het creëren van bedrijvigheid wel beschikbaar, maar gaat het om weinig inwoners. Dat effect vreest men kennelijk ook voor Nederland. In Nederland zijn echter de landelijke gemeenten, met relatief weinig inwoners, er buiten gelaten. De economische bedrijvigheid moet namelijk niet daar worden geconcentreerd, maar in de kernzones en de wat meer verstedelijkte gebieden. Dat argument heeft Nederland eindeloos gewisseld met de Europese Commissie, maar zij is daar niet van te overtuigen.

De Europese Commissie voert een Europees regionaal economisch beleid en heeft daar bepaalde faciliteiten voor. Zij bemoeit zich behoorlijk gedetailleerd met de invulling daarvan, maar ook met regionaal-economisch beleid van de lidstaten zelf, zoals in Nederland bijvoorbeeld de IPR. Zij vindt dat de invulling van de steunkaart moet plaatsvinden op het niveau van Corop-gebieden. Nederland gaat echter terug van 17,3% naar 15% en probeert het zo veel mogelijk toe te snijden op de gebieden waar de grootste regionaal economische problemen zitten. Het is moeilijk op dat op het niveau van Corop-gebieden te doen. Er is dan onherroepelijk sprake van een wat meer versnipperde invulling. Dat kan niet anders. Die argumentatie wenst men in Brussel echter niet te accepteren. De Europese Commissie dreigde een procedure tegen Nederland aan te spannen. Dat zou betekenen dat er voorlopig een einde komt aan het overleg en dat er enorme vertragingen optreden. Via interventie op het politieke niveau is die procedure voorkomen, maar het geeft wel aan hoe hard men het speelt. De staatssecretaris gaf aan dat hij nu zal gaan spreken met commissaris Van Miert om opnieuw te proberen hem te overtuigen van de argumenten van Nederland.

Er was alle reden om Lelystad op de steunkaart te laten staan. Urk is daaraan toegevoegd, omdat Urk vanwege zijn eenzijdige structuur, de visserij, een zekere kwetsbaarheid heeft. Bovendien heeft Lelystad zo'n 65 000 inwoners, maar wordt voor de steunkaart meegeteld voor 100 000 inwoners. Door het aangrenzende Urk eraan toe te voegen, kan dat gat gedeeltelijk worden opgevuld.

In Twente blijft het IPR-regime bestaan, maar alleen voor vestigingsprojecten met een omvang van minimaal 30 mln. Als die faciliteit in Twente en Limburg zou wegvallen, zouden ze in een nadelige concurrentiepositie komen, aangezien aan de overkant van de grens, in Duitsland en België, wel sprake is van een IPR-regime. Gelet op de economisch gunstige situatie, is gekozen voor majeure projecten. De vraag is of die grens van 30 mln. te hoog is. In de afgelopen jaren zijn er in Twente en Limburg zeven grootschalige investeringsprojecten in deze orde van grootte geweest, waarvan zes in Limburg. Op dit moment is vanuit Twente een tweede aanvraag in behandeling, ook weer voor een grootschalige investering. Er zijn dus mogelijkheden om majeure vestigingsprojecten te realiseren.

De staatssecretaris had niet in detail paraat hoe de steunmaatregelen aan de andere kant van de grens eruit zien, maar hij zegde toe daar schriftelijk over te zullen rapporteren. Hij wist wel dat het daar gaat om een lagere drempel dan 30 mln. De 30 mln. die nu wordt gehanteerd, is echter met pijn en moeite bevochten bij de Europese Commissie. Ook op dit punt heeft de Europese Commissie een buitengewoon kritische opstelling, omdat zij het eigenlijk niet nodig vindt dat in Twente en Zuid-Limburg nog wat wordt gedaan. Zij heeft destijds uiteindelijk geaccepteerd dat voor majeure vestigingsprojecten het IPR-regime wel zou worden toegepast. Op het moment dat Nederland zou voorstellen om die grens van 30 mln. te verlagen tot 10 mln. zal men dat terugdraaien. Hij kon niet aangeven waarom de Europese Commissie een lagere drempel voor het gebied in Duitsland, aan de overkant van Twente, wel acceptabel vindt. Hij had wel een vermoeden: de regionaal economische situatie in die gebieden is wat zwakker dan in Nederland.

Limburg gaat akkoord met het steunkaartvoorstel. De staatssecretaris had geen geluiden van de Europese Commissie gehoord dat zij op dit punt nog roet in het eten zal gooien.

De staatssecretaris verwachtte dat de discussie over de steunkaart op vrij korte termijn in het overleg dat hij zal voeren met commissaris Van Miert tot een afronding zal komen. Er zal een politiek akkoord moeten worden gesloten. De Kamer zal zo snel mogelijk worden geïnformeerd over de centrale en decentrale IPR. Hij verwachtte dat het overleg met het noorden in de komende weken zal worden afgerond, aangezien zij elkaar al dicht genaderd zijn.

De huidige IPR-regeling is geëvalueerd en daar is een uitvoerig rapport over verschenen. Een van de conclusies in dat rapport was dat de uitbreidingsinvesteringen niet op een effectieve manier worden gerealiseerd. Te vaak werden er wel premies verleend voor uitbreidingsinvesteringen, maar was dat niet een bepalende factor om al dan niet te investeren. Daar gaat het echter wel om. Daarom moet worden bekeken of die ondergrens niet hoger zou moeten. De conclusie van de staatssecretaris was dat die ondergrens fors hoger moet en in de richting van 5 mln. moet. De inzet van het noorden is een andere. Voor de staatssecretaris is die 5 mln. niet heilig, maar hij vond wel dat sprake moet zijn van een substantiële drempel, aangezien anders onvoldoende tegemoet wordt gekomen aan de kritiek die in het evaluatierapport staat. Verder kijkt de Algemene Rekenkamer in toenemende mate naar de effectiviteit van de inzet van budgettaire overheidsmiddelen. Die moet een aantoonbaar effect hebben op het stimuleren van investeringen. Dat drijft de drempel ook omhoog.

Er zijn nog andere faciliteiten, met name op basis van de Europese fondsen, zoals doelstellingen 2 en 3 en de communautaire initiatieven. Doelstelling 2 betrof het noorden, de reconstructiegebieden en de grote steden. De D2-middelen zijn verdeeld over deze drie categorieën, op grond van het bevolkingsaantal. Voor het noorden is 7% beschikbaar. Dat zijn in principe de kernzones, plus wat aangrenzende gemeenten. De reconstructiegebieden vallen onder de verantwoordelijkheid van de minister van LNV, die overigens nog geen gebieden heeft aangewezen. LNV is wel bezig met het invullen van het communautair initiatief leader voor het landelijk gebied. Deze week vindt hierover overleg plaats met de noordelijke bestuurders. De staatssecretaris hoopte dat er dan wat meer helderheid komt over de opvattingen van LNV op dit punt. Minister Van Boxtel heeft de steden die moeten kunnen putten uit de D2-middelen al wel bekend gemaakt. Hij heeft voorgesteld om aan de grote vier grote steden Eindhoven, Arnhem, Nijmegen, Maastricht en Enschede toe te voegen. Minister De Vries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal nog moeten aangeven hoe hij het bedrag van 1,7 mld. euro voor de periode tot en met 2006 denkt in te zetten. Dat bedrag is beschikbaar voor het bestrijden van met name langdurige werkloosheid. Dat speelt natuurlijk ook in deze gebieden.

De steunkaart staat los van de structuurfondsen, maar er is toch een samenhang op regionaal niveau. De regionale bestuurders zijn namelijk benieuwd hoe de beschikbare faciliteiten, via de steunkaart, doelstelling 2 of landelijk gebied en reconstructiegebieden, op een effectieve manier in hun gebieden kunnen worden ingezet.

Er is voor een deel sprake van het rondpompen van geld. Dat geldt overigens niet voor de IPR, want dat is Nederlands geld. De Nederlandse regering is van oordeel dat er binnen de Europese Unie een regeling moet worden getroffen, waarbij de lidstaten die een welvaart hebben die boven het gemiddelde ligt, bijdragen aan lidstaten die onder het gemiddelde liggen. De bestuurlijke en politieke praktijk leert echter dat men het daar niet over eens zal worden. Het is dan de verantwoordelijkheid van de regering om te zorgen dat Nederland een eerlijk deel krijgt, gebaseerd op de relatieve welvaartspositie. Nederland heeft dat eerlijke deel niet helemaal gehaald, maar het totale resultaat is wel acceptabel.

Bij de inzet van dit soort beperkte middelen wordt altijd bekeken wat het betekent voor de werkgelegenheid. Voor alle aangewezen gebieden geldt dat er sprake is van een relatief zwakke economische structuur, wat zich vertaalt in te weinig werkgelegenheid en te hoge werkloosheid.

Nadere gedachtewisseling

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA) was onthutst over het feit dat Europa aan de ene kant met habitat- en vogelrichtlijnen zorgvuldig en actief natuurbeschermingsbeleid wil propageren, maar aan de andere kant het Nederlands beleid op dat punt wil aantasten. Zij steunde de staatssecretaris in zijn inzet om de door Nederland gekozen lijn te volgen. Verder vroeg zij hoe het zit met de steun aan de andere kant van de grens en of de staatssecretaris schriftelijk informatie kan verschaffen over de regelingen daar.

Ten slotte merkte mevrouw Witteveen op dat er meer instrumenten zijn om de gewenste effectiviteit van de IPR in het noorden gestalte geven, dan het verhogen van de ondergrens tot 5 mln.

De heer Van Walsem (D66) bracht naar voren dat er andere criteria zijn dan die ondergrens. Zo moet de industrie stuwend zijn. De honorering van de aanvragen in het noorden blijkt behoorlijk af te nemen. Dat vond hij een zorgelijke ontwikkeling.

De heer Stroeken (CDA) vond de ondergrens van 5 mln. nog steeds veel te hoog. Dat geldt ook voor de ondergrens van 30 mln. voor Twente, zeker omdat aan de overkant van grens een ander bedrag van toepassing is. Hij drong erop aan dat de staatssecretaris poogt dat bedrag terug te brengen naar 10 mln. Bovendien wees hij nog een op zijn vraag over de financiering van de projecten.

De heer Hofstra (VVD) was van mening dat er zo snel mogelijk een eind moet komen aan het betuttelend optreden van Brussel. Kunnen de europarlementariërs er niet achteraan gaan om te voorkomen dat er ongunstige besluiten worden genomen?

De heer Hofstra hoopte op niet al te lange termijn met de staatssecretaris te kunnen spreken over nota Ruimtelijk economisch beleid. Hij zou het prettig vinden als hij op dat moment zou kunnen beschikken over de definitieve resultaten van alle regelingen en de steunfondsen, aangezien die een behoorlijke impact hebben op het regionaal economisch beleid.

Mevrouw Van Gent ((GroenLinks) was van mening dat de Europese richtlijnen op een goede manier nageleefd moeten worden. Het kan natuurlijk niet zo zijn dat Nederland als enige die regels goed naleeft. Dan zou je het debat aan moeten gaan of dit wel de juiste weg is.

Mevrouw Van Gent vond dat, als het gaat om de effectiviteit er niet een bedrag als grens moet worden nemen, maar dat dan beter kan worden gekeken naar de werkgelegenheidseffecten.

De staatssecretaris zegde toe de inhoud van de regelingen die gelden voor de desbetreffende gebieden in Duitsland en België aan de Kamer toe te sturen.

Men moet zich, als het gaat om die ondergrens, niet blind staren op een bepaald bedrag, f 200 000 of f 300 000 of nog meer. De inzet van de staatssecretaris in het overleg was 5 mln., maar dat bedrag is niet heilig. Het gaat om een combinatie van criteria die hierbij worden gehanteerd. Het criterium dat de industrie stuwend moet werken, krijgt een zwaarder accent. Verder zijn werkgelegenheidsgroei en capaciteitsgroei ook belangrijke criteria, evenals het niveau van investering. Hij wilde niet de indruk wekken dat de noordelijke besturen zelf geen selectiviteit nastreven. Zij onderschrijven het evaluatierapport en willen ook dat hun bescheiden IPR-middelen zo effectief mogelijk worden ingezet. Het is nu een kwestie van het zoeken naar een goede maatvoering.

Het budget dat in het Langmanakkoord is opgenomen, 1179 mln., is voor het overgrote deel bedoeld voor het noorden, maar gezien de inhoud van het akkoord, kan een deel van dat bedrag worden ingezet voor IPR-gebieden buiten het noorden.

De staatssecretaris was van mening dat het benaderen van europarlementariërs geen traject is dat kan bijdragen aan een verandering in de opstelling van de Europese Commissie. Mocht dat in een latere fase toch nodig blijken te zijn, zou hij dat overleg niet schuwen.

De staatssecretaris zou proberen op korte termijn de discussie over de steunkaart af te ronden. De invulling van D2 is ook een kwestie van enkele weken. Het voorstel van EZ ligt er. In het noorden wordt nu bekeken hoe de aansluiting van de kernzones precies moet worden ingevuld. Daar zal op heel korte termijn helderheid over zijn. Andere relevante informatie op dat punt moet van de bewindslieden van LNV en Sociale Zaken en Werkgelegenheid komen. Die zijn echter nog niet zo ver. Die informatie is echter noodzakelijk om de zaak in samenhang te kunnen bekijken. De inzet van de staatssecretaris was erop gericht zijn collega's Brinkhorst en De Vries tot spoed te manen, zodat de informatie snel beschikbaar komt.

De voorzitter van de commissie,

Biesheuvel

De griffier van de commissie,

Tielens-Tripels


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Blaauw (VVD), Biesheuvel (CDA), voorzitter, Witteveen-Hevinga (PvdA), Leers (CDA), Voûte-Droste (VVD), ondervoorzitter, Rabbae (GroenLinks), Hessing (VVD), Giskes (D66), Marijnissen (SP), Crone (PvdA), Van Dijke (RPF), M. B. Vos (GroenLinks), Van Zuijlen (PvdA), Augusteijn-Esser (D66), Hofstra (VVD), Van Walsem (D66), Wagenaar (PvdA), Stroeken (CDA), De Boer (PvdA), Van den Akker (CDA), Geluk (VVD), Verburg (CDA), Bos (PvdA), Blok (VVD) en Hindriks (PvdA).

Plv. leden: Verbugt (VVD), Atsma (CDA), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Wijn (CDA), Klein Molekamp (VVD), Vendrik (GroenLinks), Kamp (VVD), Van den Berg (SGP), Poppe (SP), Kuijper (PvdA), Van Middelkoop (GPV), Van der Steenhoven (GroenLinks), Schoenmakers (PvdA), Bakker (D66), Cornielje (VVD), Schimmel (D66), Herrebrugh (PvdA), Van der Hoeven (CDA), Smits (PvdA), De Haan (CDA), Van Beek (VVD), Schreijer-Pierik (CDA), Koenders (PvdA), Udo (VVD) en Hamer (PvdA).

Naar boven