Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | 26200-XI nr. 68 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | 26200-XI nr. 68 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 25 augustus 1999
Hierbij bied ik u, mede namens de Ministers van Economische Zaken en voor Ontwikkelingssamenwerking, de Voortgangsrapportage Proefprojecten Programma Joint Implementation 1998 aan. Het rapport komt overeen met hetgeen bepaald is in het regeringsstandpunt Joint Implementation (Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 22 232, nr. 8).
De rapportage gaat in op de voortgang van het Proefprojecten Programma in 1998.
Eerst worden de AIJ projectervaringen in 1998 besproken en daarna wordt ingegaan op de overgangsfase van AIJ naar JI en CDM. In de eerste bijlage1 is een rapportage aan het Klimaatsecretariaat opgenomen over de Nederlandse ervaringen met AIJ. In de tweede bijlage1 is een tabel opgenomen met een grote hoeveelheid nieuwe projecten, die gestart zijn in 1998.
Het Proefprojecten Programma Joint Implementation Voortgangsrapportage over het jaar 1998
| 1. | Inleiding | 3 |
| 2. | Ervaringen met Proefprojectenprogramma Joint Implementation | 3 |
| 2.1 | AIJ in Midden- en Oost-Europa | 4 |
| 2.2 | AIJ in ontwikkelingslanden | 6 |
| 2.3 | Joint Implementation Registratie Centrum | 7 |
| 2.4 | Overige activiteiten | 8 |
| 3. | Toekomstperspectieven: JI en CDM | 8 |
| 3.1 | AIJ richting JI | 8 |
| 3.2 | AIJ richting CDM | 9 |
| 3.3 | Registratie en certificering | 9 |
| 4. | Conclusie | 9 |
| Tabel 1 | Projectsoorten | 4 |
| Tabel 2 | Wijze van financiering van projecten in Midden en Oost Europa en ontwikkelingslanden | 4 |
| Bijlage I | Rapportage Lessons Learned | |
| Bijlage II | Extra tabel met projecten uit 1998 |
In 1995 heeft de Conferentie van Partijen (COP 1) van het Klimaatverdrag een proefperiode ingesteld voor Activities Implemented Jointly (AIJ) tot het einde van deze eeuw.1 Met dit instrument kunnen landen door een gezamenlijke inspanning broeikasgasemissies reduceren. Nederland heeft in het kader van AIJ het Proefprojecten Programma Joint Implementation (PPP-JI) ingesteld voor de periode 1996 t/m 1999 (regeringsstandpunt JI2.
Het doel van het PPP-JI is dat overheden, bedrijven en instellingen ervaring opdoen met het instrument. Daarbij komt, dat door het instellen van de proeffase voor JI, de ontwikkeling van het instrument een impuls wordt gegeven. Het PPP-JI dient zicht te verschaffen op de mogelijkheden om een deel van de Nederlandse klimaatdoelstelling op kosteneffectieve wijze in het buitenland te behalen. Daartoe worden bedrijven gestimuleerd om projecten uit te voeren in Midden- en Oost-Europa en in ontwikkelingslanden.
Jaarlijks wordt gerapporteerd over de uitvoering van het PPP-JI aan het Nederlandse Parlement ter verantwoording van het programma, en aan de Conferentie van Partijen (COP) met het oogmerk bij te dragen aan een definitieve uitwerking van dit instrument. In totaal heeft het kabinet voor het PPP-JI f 84 mln beschikbaar gesteld voor activiteiten in ontwikkelingslanden (ministerie van Buitenlandse Zaken, f 48 mln voor de periode 1996–1999) en Midden- en Oost-Europa (ministerie van Economische Zaken, f 36 mln voor de periode 1997–1999). In dit voortgangsrapport wordt de voortgang van het PPP-JI in 1998 beschreven.
Daarnaast komen nieuwe ontwikkelingen aan de orde in het kader van het Kyoto Protocol. Hierin zijn twee projectgerichte instrumenten opgenomen: Joint Implementation (JI) en het Clean Development Mechanism (CDM).3 Deze «Kyoto mechanismen» maken het mogelijk om in het buitenland gerealiseerde emissiereducties te gebruiken voor het halen van de nationale doelstellingen voor de reductie van broeikasgassen.
De exacte invulling van deze instrumenten dient nog nader uitgewerkt te worden door de Conferentie van Partijen (COP). Tijdens COP 4 (1998) is overeengekomen dat de definitieve besluitvorming over de invulling van de Kyoto mechanismen plaatsvindt op COP 6 (eind 2000).
In de tweede paragraaf komen de ervaringen met de proefprojecten uit 1998 aan de orde en worden de ervaringen van het Joint Implementation Registratie Centrum (JIRC) behandeld. In de derde paragraaf wordt de overgang van AIJ naar de Kyoto mechanismen besproken en in de vierde paragraaf volgt een conclusie. In bijlage I is het rapport aan het Klimaatsecretariaat opgenomen, dat de Nederlandse ervaringen met het PPP-JI tot nu toe beschrijft en in bijlage II zijn dertig overige projecten opgenomen die nog niet aan het Klimaatsecretariaat gemeld waren.
2. Ervaringen met Proefprojectenprogramma Joint Implementation
Het totaal van de thans gestarte proefprojecten (ofwel AIJ-projecten) in Midden- en Oost-Europa en ontwikkelingslanden komt in 1998 uit op 57.
In de bijlage is in de Nederlandse rapportage Lessons Learnedeen projectenoverzicht opgenomen, waarin de stand van zaken van 1998 wordt beschreven. In dit overzicht staan de 26 projecten die toen konden worden gerapporteerd. Inmiddels zijn er 31 projecten meer dan in de laatste rapportage aan het Klimaatsecretariaat gemeld kon worden (zie bijlage II).
Hieronder staat een tabel met een overzicht van de verschillende typen maatregelen die in bovengenoemde projecten worden geïmplementeerd. Zoals uit de tabel kan worden afgelezen betreft het vooral energiebesparingsprojecten. Dit wordt veroorzaakt door de beschikbaarheid van Nederlandse kennis op dit vlak.
| Soort reductie | Aantal keer toegepast* |
|---|---|
| energiebesparing | 30 |
| brandstofwisseling | 5 |
| duurzame energie | 11 |
| methaanreductie | 8 |
| herbebossing | 6 |
* Bij verschillende projecten zijn broeikasgassen op meerdere manieren gereduceerd
Tabel 2 Wijze van financiering van projecten in MOE en OL
| Overheid | Bedrijfsleven/overige financierders | Combinatie | |
|---|---|---|---|
| Midden- en Oost-Europa (32) | 30 | 2 | |
| Ontwikkelingslanden (25) | 3 | 5 | 17 |
2.1. AIJ in Midden- en Oost-Europa
Proefprojecten in Midden- en Oost-Europa worden in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken in opdracht gegeven aan Senter. Deze proefprojecten worden uitgevoerd binnen het kader van het Programma Samenwerking Oost-Europa (PSO).
Om bedrijven stimuleren zelf met projecten te komen is in 1998 de PSO-plus methode geïntroduceerd in landen waar economische hervormingen zijn doorgevoerd en waar Nederlandse bedrijven al actief zijn (Hongarije, Polen, Slowakije en Tsjechië). In tegenstelling tot de reguliere PSO-methode, kunnen bedrijven binnen PSO-plus in overleg met lokale overheden en bedrijven zelf met projectvoorstellen komen. Gezien het grote aantal projectvoorstellen is dit een succesvolle opzet gebleken.
Binnen PSO-plus schrijft Senter een tender uit voor verschillende landen, waarop bedrijven projectvoorstellen kunnen indienen. De gunning van de projecten geschiedt in twee fasen. Op basis van een beknopte offerte worden eerst de drie beste projecten gekozen. Vervolgens wordt aan deze drie bedrijven de mogelijkheid geboden om de offerte (tegen onkostenvergoeding) nader uit te werken. Deze procedure maakt het mogelijk om een afgewogen keuze te maken en beperkt de offertekosten van de bedrijven.
De 13 projecten die in 1997 zijn gegund – met een projectomvang van f 15 miljoen – zijn inmiddels allemaal van start gegaan. Het blijkt dat implementatie van projecten veel tijd in beslag neemt.
Bovendien moet de projectopzet regelmatig worden aangepast aan veranderende omstandigheden in het ontvangende land en aan voortschrijdend inzicht bij de projectuitvoerder. Door de geringe omvang van projecten kunnen vaak slechts onderdelen van het bedrijfsproces worden aangepakt.
In 1998 zijn 13 AIJ-projecten toegewezen aan de landen Bulgarije, Roemenië, Tsjechië, Hongarije, Polen, Slowakije, Rusland en Oekraïne. De projecten omvatten in totaal 15,5 miljoen, die ten laste komt van het AIJ-budget van 36 miljoen. Onder de projecten bevindt zich voor het eerst een groter aandeel projecten op het gebied van duurzame energie. Hierbij gaat het om biomassa, stortgas afvang en slibvergisting. Voor 1999 is wederom 12 miljoen begroot voor AIJ-projecten in Midden- en Oost-Europa, die zullen worden uitgevoerd in Rusland, Oekraïne, Roemenië, Slowakije en Bulgarije.
De samenwerking met de meeste landen verloopt niet probleemloos. Hieronder worden verschillende problemen genoemd.
– Sluiten van een overeenkomst met credit sharing: in deze overeenkomst (Letter of Intent of LoI) wordt het betreffende project wederzijds erkend als AIJ-project. Dit is conform de internationale afspraken over AIJ en is benodigd voor registratie van het project bij het Klimaatsecretariaat. Bovendien worden in de LoI afspraken gemaakt over de verdeling van de behaalde emissiereductie tussen beide landen voor de periode 2008–2012. In de praktijk levert het onderhandelen over credit sharing in de LoI problemen op: niet zelden is overleg op politiek niveau nodig om tot ondertekening van de LoI te komen. Een positief gevolg van de onderhandelingen is dat landen gestimuleerd worden om na te denken over hun JI-beleid en over credit sharing. In Tsjechië, Slowakije, Bulgarije en Polen is duidelijk een ontwikkeling zichtbaar in de richting van eigen JI-beleid.
– Vaststelling van de baseline (emissie van broeikasgassen die zou zijn uitgestoten indien het project niet zou zijn uitgevoerd): vaak bestaan geen nauwkeurige gegevens over de broeikasgasemissies voordat een project van start ging. Bovendien is het moeilijk om vast te stellen wat de emissie zou zijn geweest indien het project niet zou zijn uitgevoerd.
– Vinden van een goede balans tussen levering van Nederlandse hardware en technische assistentie, zodat aansluiting wordt gevonden bij het niveau van de projectontvangende bedrijven.
Ervaringen met credit sharing voor de periode 2008–2012
Om de ervaring in de proeffase te verbreden en om de JI-fase die in 2000 begint goed voor te bereiden doet Nederland inmiddels ook ervaring op met het onderhandelen over de gewenste verdeling van de bespaarde emissies van broeikasgassen in voor de periode 2008–2012. Landen waarmee afspraken zijn gemaakt over credit sharing zijn Roemenië en Bulgarije. Ook afspraken met Slowakije, Tsjechië en Hongarije zijn op korte termijn te verwachten.
Onderhandelingen over credit sharing zijn in de praktijk een zinvolle stap gebleken, omdat landen in Midden en Oost Europa nog erg moeten wennen aan het idee van daadwerkelijke overdracht van broeikasgas emissiereductie aan Nederland. Een aantal MOE-landen met een gunstiger economische ontwikkeling is terughoudend met het beschikbaar stellen van broeikasgas emissiereducties voor JI omdat zij er niet zeker van zijn of zij hun eigen Kyoto-doelstelling zullen halen.
De doelstelling van het concept JI is het behalen van emissiereducties van broeikasgassen in het buitenland tegen lagere kosten dan in Nederland. In de proeffase kan tot nu toe nog weinig gezegd worden over de kosteneffectiviteit van JI. Dat komt vooral door de opzet van het PSO-JI-programma, waarbij de proefprojecten voor 100% worden gefinancierd door de Nederlandse overheid. Ook zijn de bijkomende kosten van het vaststellen van de baseline en van monitoring voor kleine projecten relatief hoog. Bij de vormgeving van de nieuwe JI-instrumenten zal rekening worden gehouden met deze problemen.
Binnen het PPP-JI blijken vooral investeringsprojecten duur te zijn, terwijl good housekeeping projecten relatief goedkope CO2-reductie opleveren.
2.2 AIJ in ontwikkelingslanden
Proefprojecten in ontwikkelingslanden zijn in uitvoering bij het Ministerie voor Ontwikkelings Samenwerking. Deze AIJ-projecten worden gefinancierd op basis van het principe van incrementele kosten, hetgeen wil zeggen dat Nederland de extra kosten financiert die projecten «klimaatvriendelijk» maakt. Met de AIJ-projecten in ontwikkelingslanden is tot nu toe een totale bijdrage van het Proefprojecten Programma Joint Implementation van ruim f 35 miljoen gemoeid. f 15 miljoen betreft de negen projecten die in uitvoering zijn. Daarnaast is een aantal AIJ in voorbereiding, met een geschatte bijdrage uit het PPP-JI van ongeveer f 20 miljoen. De kosten van de reductie van CO2 lopen zeer uiteen en liggen ongeveer tussen de 5 en 100 gulden per ton.
In 1998 is een aantal nieuwe projecten van start gegaan. Na een aanzienlijke voorbereidingstijd zijn in verschillende landen AIJ-projecten goedgekeurd. Het betreft 4 projecten in Bolivia, Zuid Afrika, Honduras en Peru. Voor deze projecten zijn tevens overeenkomsten getekend met de daartoe bevoegde autoriteiten in de ontvangende landen, waarin wordt bepaald dat de projecten in overeenstemming zijn met geldende AIJ-criteria, alsmede met het ontwikkelingsbeleid van het ontvangende land.
Voor vier andere AIJ projecten moet een overeenkomst tussen Nederland en het ontvangende land nog worden getekend. Hier betreft het projecten in Zuid-Afrika, Bangladesh, India en Peru. Tot slot zijn 11 projecten in voorbereiding.
Met de start van bovengenoemde AIJ projecten neemt de portefeuille van het PPP-JI in ontwikkelingslanden toe tot 20. De geografische spreiding van de projecten, alsmede de spreiding van activiteiten over de verschillende bedrijfstakken en technologieën is redelijk evenwichtig. Ervaring met AIJ op het Afrikaanse continent loopt duidelijk achter bij andere regio's. Eind 1998 is daarom een begin gemaakt met een meer actieve benadering van AIJ met Afrikaanse landen.
Voor het in 1997 gestarte AIJ project in Costa Rica (afvalwaterzuivering) is in 1998 een zogenaamde baselinestudie uitgevoerd. Onderzoeksinstituten uit Nederland en uit Costa Rica hebben in deze studie de hoeveelheid broeikasgassen gekwantificeerd, die zou zijn uitgestoten als het project niet zou zijn uitgevoerd. Gedurende de komende koffieoogst (september 1999) zal vervolgens, middels een zogenaamde monitoringstudie, de vermeden broeikasgassen uitstoot worden berekend. Op basis hiervan kunnen door het Joint Implementation Registration Centre, namens de Minister van VROM CO2-certificaten worden verstrekt (zie paragraaf 4 over het JIRC).
Ervaringen in Nederland en de gastlanden Ervaringen met de identificatie, ontwikkeling en realisatie van AIJ-projecten zijn in 1998 verder uitgebouwd. De uitvoering van AIJ projecten, alsmede de gezamenlijk te ondertekenen overeenkomst, en de verdeling van CO2-certificaten, brengt in veel ontwikkelingslanden een discussie op gang over klimaatbeleid en AIJ in het bijzonder.
2.3 Joint Implementation Registratie Centrum (JIRC)
De regering heeft in 1997 de «Joint Implementation Registratie en Certificatie Procedure» (Jirc-procedure) vastgesteld. De uitvoering van deze procedure is in handen van het JIRC namens de minister van VROM. Voor AIJ-projecten zijn twee criteria vastgesteld:
1. De eisen waaraan een project moet voldoen om te worden erkend en geregistreerd als JI-proefproject:
– voor het project is een overeenkomst getekend door de Nederlandse regering en die van het betreffende gastland, waarbij het gastland onder andere verklaart dat het project past binnen het nationale milieu- en ontwikkelingsbeleid;
– het project leidt tot daadwerkelijke en meetbare reductie van broeikasgasemissies, die op andere wijze niet tot stand zou zijn gekomen;
– het project mag geen negatieve neveneffecten veroorzaken op het milieu.
2. De procedure regelt de vaststelling van de reductieresultaten van geregistreerde JI-proefprojecten. Jaarlijks worden de resultaten beoordeeld en afhankelijk van de uitkomsten een certificaat afgegeven.
Sinds de inwerkingtreding van de Jirc-procedure heeft het JIRC 14 aanvragen voor registratie van projecten beoordeeld en een besluit genomen. Inmiddels zijn 7 projecten geregistreerd. Eén project is definitief afgewezen, omdat dit project niet past binnen de vastgestelde criteria. Bij de overige 6 projecten is het besluit tot registratie aangehouden, omdat deze projecten zich nog in een te pril stadium bevinden en de uitvoerders nog te weinig gegevens konden verstrekken.
Naast registratie heeft het JIRC de Nederlandse rapportage over projecten aan het secretariaat van het Klimaatverdrag voorbereid en uitgevoerd. Tevens heeft het voorlichting gegeven aan potentiële uitvoerders van projecten en een bijdrage geleverd aan internationale discussies over vaststelling en certificatie van de omvang van emissiereducties.
Het JIRC heeft een tussentijdse evaluatie uitgevoerd naar de werking van de «Joint Implementation Registratie en Certificatie Procedure». Uit de evaluatie blijkt dat de aanvragen voor registratie vaak niet in één keer door de toetsing heen komen. Voor erkenning van projecten moeten aanvragers veelal aanvullende informatie verstrekken over de inhoud en achtergronden van hun project. Het nieuwe en onbekende karakter van het instrument zorgt er voor dat zowel projectuitvoerders als het JIRC gezamenlijk moeten zoeken naar de juiste argumenten en criteria voor beoordeling. Deze ervaringen vormen onderdeel van het leerproces tijdens de proefperiode.
Een belangrijk punt van aandacht vormt het criterium van additionaliteit dat zowel in de internationale afspraken als in de Nederlandse procedure is vastgelegd. Met additionaliteit wordt beoogd om alleen een erkenning te geven aan die projecten die emissiereducties teweegbrengen, die langs andere wegen niet tot stand zouden komen. In de beoordeling spelen niet alleen factoren mee als het investeringsklimaat in een land of sector, maar ook bijvoorbeeld het milieu- en energiebeleid dat in de betreffende gastlanden wordt gevoerd. Vanwege de diversiteit in landen en type projecten waar proefprojecten worden uitgevoerd, blijkt het in de praktijk moeilijk om hiervoor een goede, objectieve en eenduidige toets te hanteren.
In overleg tussen Nederland en het ontvangende land wordt momenteel vastgesteld of een project additioneel is, aan de hand van criteria die hiervoor zijn ontwikkeld.
Vanuit het Proefprojecten Programma Joint Implementation is een financiële bijdrage gegeven aan een aantal workshops en studies. Deze hadden tot doel het AIJ concept verder te verspreiden, alsmede het stimuleren van verdere gedachtevorming over dit onderwerp door met name ontvangende landen. Institutionele versterking in Midden- en Oost-Europa en in ontwikkelingslanden is hierbij een belangrijk element. Daarnaast werden inhoudelijke bijdragen geleverd aan workshops en conferenties in binnen- en buitenland, waardoor de ervaringen opgedaan met het PPP-JI een bredere verspreiding hebben gekregen.
3. Toekomstperspectieven: JI en CDM
JI en het CDM zijn in het Kyoto Protocol opgenomen. Nederland werkt toe naar de implementatie van de Kyoto mechanismen. In een tweede deel van de Uitvoeringsnota Klimaat wordt hier uitgebreid op ingegaan. Hieronder volgt een korte beschrijving van de overgang van AIJ naar JI en het CDM.
Het ministerie van EZ is begonnen met het uitwerken van instrumenten waarmee JI vanaf het jaar 2000 kan worden gestimuleerd. Hiertoe is in september 1998 een workshop georganiseerd, waarin Nederlandse bedrijven een voorkeur uitspraken voor een regeling van aankoop van Emission Reduction Units (ERU's, zoals reductie-eenheden van broeikasgassen in het Kyoto Protocol genoemd worden) en voor de opzet van een JI-fonds. Er is een projectgroep ingesteld – waarin naast EZ ook VROM participeert – die zorg draagt voor de uitwerking van beide instrumenten.
Aankoop van Emission Reduction Units (ERU's)
Voor het opstellen van een Europese aanbestedingsprocedure voor de aankoop van ERU's is overleg gevoerd met de Europese Commissie (DG IV). Hieruit bleek dat de aanbestedingsprocedure wordt beschouwd als een marktconform mechanisme ter stimulering van JI. Nederland verwacht op deze wijze tegen relatief lage kosten ERU's te kunnen verwerven en hiermee de ontwikkeling van een internationale markt voor emissies mede te stimuleren. De aanbestedingsprocedure zal dit jaar gestart worden in verschillende Midden- en Oost-Europese landen.
Bezien wordt of het wenselijk is om een JI-fonds in te stellen dat deelnemingen, achtergestelde leningen en/of garanties verstrekt. Gezien de complexe vragen waarmee de ontwikkeling van het fonds gepaard gaat, is vooralsnog prioriteit gegeven aan de uitwerking van de aankoop van ERU's.
Naast de hierboven beschreven instrumenten wordt er met belangstelling gekeken naar andere opties. Een voorbeeld is de mogelijke deelname aan JI-projecten van de Oost-Europabank en de Wereldbank. Deze route biedt een goede mogelijkheid om JI-ervaring op te doen in multilateraal verband en om snel met uitgewerkte projecten te beginnen.
De ervaringen met AIJ-projecten worden in toenemende mate ingestoken in de internationale discussie over de ontwikkeling van het Clean Development Mechanism (CDM). Hierin zijn veel parallellen te ontdekken met de manier waarop het Proefprojecten Programma Joint Implementation is uitgewerkt. Hoewel nog geen definitieve afspraken zijn gemaakt over de modaliteiten van het CDM, is reeds in grote lijnen duidelijk op welke wijze het mechanisme op projectbasis zal kunnen functioneren.
In 1998 is het Ministerie voor Ontwikkelings Samenwerking begonnen met het opstellen van een werkdocument over de modaliteiten van het CDM. Dit gebeurt op basis van ervaringen met AIJ, het GEF, de financiering van energieprojecten door multilaterale banken, en het opzetten van investeringsfondsen voor duurzame energie en energiebesparing met Nederlandse en lokale banken. Een aantal ontwikkelingslanden toont reeds veel interesse voor de ontwikkeling van het CDM, en heeft aangegeven op dit punt samenwerking te zoeken met Nederland. Bezien zal worden of met een aantal landen initiële ervaring kan worden opgedaan.
Ook bij het Nederlandse bedrijfsleven is de interesse voor CDM groeiende, hetgeen onder meer blijkt uit een toenemend aantal informatieverzoeken. Het vooruitzicht dat CO2-reductie reeds vanaf de start van het CDM gekapitaliseerd kan worden, opent voor het bedrijfsleven een nieuwe en interessante markt. Dit heeft te maken met de eerder genoemde mogelijkheid van «banking», waarbij reducties gerealiseerd tussen 2000 en 2008 meegeteld kunnen worden voor de nationale reductieverplichting tussen 2008 en 2012.
3.3 Registratie en certificering
De ervaring met registratie van projecten wordt gebruikt als bijdrage aan de internationale onderhandelingen over het Klimaatverdrag met betrekking tot JI en CDM. Het streven is om internationaal instemming te verwerven voor de Nederlandse aanpak. Verschillende landen hebben aangegeven belangstelling te hebben om de Nederlandse procedure over te nemen. Registratie en certificering dient echter volgens het Kyoto Protocol wel door een onafhankelijke instantie te geschieden. Het huidige JIRC voldoet waarschijnlijk niet aan dergelijke criteria.
In 1998 is flinke voortgang geboekt met de proefprojecten in Midden- en Oost-Europa en in ontwikkelingslanden. Nederland heeft ervaring opgedaan met het maken van afspraken met regeringen van gastlanden, met het vaststellen van baselines en monitoring, met registratie van projecten en met het simuleren van credit sharing.
De problemen die uit het Nederlandse Proefprojectenprogramma in 1998 naar voren zijn gekomen, verschillen niet wezenlijk van eerdere rapportages. Er is onduidelijkheid over de juiste autoriteiten; langdurige onderhandelingen zijn nodig voor het maken afspraken met betrekking tot de projecten; de financiële en institutionele aspecten, en de vaststelling van de baseline zijn complex.
De kosten van CO2-emissiereductie in Midden- en Oost-Europa zijn op dit moment hoog doordat de proefprojecten 100% gefinancierd worden en door de relatief kleine omvang van de proefprojecten. Bij de vormgeving van JI in de toekomst zal rekening worden gehouden met deze bevindingen. Een positieve ontwikkeling is dat de prioriteit die gastlanden aan JI geven, is toegenomen door de geïntensiveerde contacten over de proefprojecten en dat het een impuls heeft gegeven aan de beleidsontwikkeling.
Begin 1999 heeft Nederland gerapporteerd over ervaringen met het PPP-JI als aanzet voor een evaluatie van het internationale AIJ programma door het Klimaatsecretariaat. Tijdens CoP 5 wordt een besluit genomen over verdere stappen ten aanzien van de AIJ proeffase.
De ervaring en kennis die wordt opgedaan met het PPP-JI is van groot belang voor de verdere ontwikkeling van de Kyoto mechanismen. Nederland heeft de nodige vorderingen geboekt met betrekking tot de overgang van AIJ naar JI en het CDM.
De partijen hebben tijdens SBSTA en SBI besloten om een «comprehensive review» uit te voeren over de AIJ proeffase op basis van rapportages van Partijen. De bedoeling is om een aanbeveling te doen aan CoP 5 over verdere stappen.
Joint Implementation (JI): het reduceren van broeikasgasemissies middels projecten in Annex I landen. Reducties van broeikasgassen die bereikt zijn met JI mogen pas gecrediteerd worden in de budgetperiode, die loopt vanaf 2008 tot en met 2012. Het Clean Development Mechanism (CDM): het reduceren van broeikasgasemissies middels projecten in niet Annex I landen. Tevens dient het CDM duurzame ontwikkeling in de gastlanden te ondersteunen. Het is vergelijkbaar met JI, met het verschil dat het CDM al vanaf 2000 gebruikt mag worden voor creditering. De behaalde reducties mogen opgespaard worden voor de budgetperiode (banking).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26200-XI-68.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.