26 200 X
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 1999

nr. 35
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 8 juni 1999

De vaste commissie voor Defensie1 heeft aan de minister van Defensie een aantal vragen voorgelegd over de brieven van 15 maart 1999 inzake de reorganisatie Militaire Inlichtingendienst (MID) en het institutioneel onderzoek naar het handelen van de overheid op het gebied van militaire inlichtingendiensten 1945–1999.

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 8 juni 1999.

De vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Valk

De griffier van de commissie,

De Lange

(Algemeen)

1, 4 en 5

De hierboven vermelde brieven van de Minister van Defensie d.d. 15 maart 1999 zijn in feite alleen maar aanbevelingsbrieven. Er is geen beleidsreactie bijgevoegd. Betekent dit dat de regering de aangeboden rapporten in totaliteit overneemt?

In het plan van aanpak met betrekking tot de reorganisatie MID blijft de rol van de Tweede Kamer onderbelicht. Hoe wordt verantwoording en controlemogelijkheden vormgegeven? (Samenvatting Plan van aanpak).

De regering heeft kennelijk ingestemd met het rapport «Nieuw Evenwicht». Hoe verhoudt zich dit tot deze schriftelijke vragenronde van de Kamer over de deze rapportage? (Bijlage «Nieuw Evenwicht», blz. 1)

De Secretaris-Generaal (SG) van het ministerie van Defensie heeft mij op 4 november 1998 het rapport «Nieuw Evenwicht» aangeboden. Ik heb ingestemd met het rapport met inbegrip van de conclusies en aanbevelingen en het vormt derhalve het uitgangspunt van de huidige reorganisatie van de MID. Ik heb de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten van de Tweede Kamer vertrouwelijk op de hoogte gesteld van mijn voornemen tot reorganisatie van de MID en haar het complete rapport ter beschikking gesteld. De reorganisatie van de MID heeft overigens geen gevolgen voor de bestaande relatie tussen de eerstverantwoordelijke bewindspersoon, de minister van Defensie, en het parlement. Het institutioneel onderzoek naar het handelen van de overheid op het gebied van militaire inlichtingendiensten 1945–1999 heb ik mede namens de staatssecretaris van OC&W aangeboden aan het parlement.

2

Hoe ziet de functionele relatie tussen de Chef Defensiestaf (CDS) en de MID er uit? Is er gezien de verantwoordelijkheid van de CDS voor crisisbeheersingsoperaties geen aanleiding om de MID rechtstreeks te laten opereren onder verantwoordelijkheid van de CDS ?

De Chef Defensiestaf (CDS) is gezien zijn verantwoordelijkheden voor crisisbeheersingsoperaties thans de belangrijkste behoeftesteller van de MID. Plaatsing van de MID rechtstreeks onder de verantwoordelijkheid van de CDS zou strijdig zijn met artikel 2 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Stb 1987, 635). Dit artikel waarborgt de onafhankelijke positie van het hoofd van de MID en versterkt door zijn directe onderschikking aan de minister diens politieke verantwoordelijkheid.

(Reorganisatie MID)

3

Wat is de samenstelling van de stuurgroep die is belast met de reorganisatie MID? Hoe zijn de klankbordgroepen samengesteld? (Samenvatting Plan van aanpak).

De stuurgroep is als volgt samengesteld: de plaatsvervangend SG(voorzitter), het hoofd MID, het plaatsvervangend hoofd MID, het hoofd van de afdeling Beleid, Plannen en Control van de MID, de projectleider reorganisatie en een secretaris.

De klankbordgroep externe afnemers bestaat uit functionarissen van de ministeries van Buitenlandse Zaken, van Algemene Zaken, van Economische Zaken en van Justitie, van de Binnenlandse Veiligheidsdienst en, zonodig, van het ministerie van Verkeer en Waterstaat. De klankbordgroep personeel bestaat uit personeelsleden van de MID en de klankbordgroep defensie-afnemers uit de plaatsvervangend CDS en de plaatsvervangend bevelhebbers.

4

In het plan van aanpak met betrekking tot de reorganisatie MID blijft de rol van de Tweede Kamer onderbelicht. Hoe wordt verantwoording en controlemogelijkheden vormgegeven? (Samenvatting Plan van aanpak).

Zie het antwoord op vraag 1.

5

De regering heeft kennelijk ingestemd met het rapport «Nieuw Evenwicht». Hoe verhoudt zich dit tot deze schriftelijke vragenronde van de Kamer over de deze rapportage? (Bijlage «Nieuw Evenwicht», blz. 1)

Zie het antwoord op vraag 1.

6

Het stellen van prioriteiten is mede noodzakelijk door de beperkte middelen die de MID heeft. Totnogtoe schort het aan prioriteitstelling. Overschrijdt de MID structureel haar budget? (blz. 7)

Met het oog op de taken en het optreden van de Nederlandse krijgsmacht is het werkterrein van de MID aanzienlijk verbreed. De huidige reorganisatie, inclusief een gestructureerde behoeftestelling, heeft mede tot doel de inlichtingencapaciteit van de MID structureel af te stemmen op de behoefte. Dit dient te gebeuren met de beschikbare middelen, zodat overschrijdingen van het budget niet meer voorkomen. De laatste drie jaar is er wel sprake geweest van overschrijdingen.

7

Ieder jaar wordt er door de NAVO een inschatting gemaakt van de veiligheidssituatie. Zijn of worden deze analyses gebruikt bij de opstelling van de Hoofdlijnennotitie en de komende Defensienota? (blz. 8)

Ja.

8

Gezien het mondiale karakter van mogelijke crises en de behoefte aan inlichtingen daarover enerzijds en de beperkte middelen van de MID anderzijds is het stellen van prioriteiten onvermijdelijk. De vraag wordt opgeworpen of men meer permanent inlichtingen moet betrekken van universiteiten en instituten. In welke mate is het mogelijk gerenommeerde internationale wetenschappelijke instituten in te schakelen voor de registratie en analyse van publieke informatie over personele en materiele sterkte van tal van krijgsmachten, in plaats van het zelf in stand houden van lees- en knipafdelingen? (blz. 8)

Conform de aanbevelingen in het rapport «Nieuw Evenwicht» wordt onderzocht of kan worden gebruikgemaakt van de deskundigheid van universiteiten en instituten. Overigens wordt thans reeds op beperkte schaal gebruik gemaakt van dergelijke informatiebronnen.

9

Is er ook een aanzet voor een antwoord op de vraag met welk niveau van kennis genoegen moet worden genomen en op de vraag of de focus is gericht op een uitputtend dan wel een redelijk kennisniveau? (blz. 8).

Het onderwerp van de vraag maakt deel uit van het reorganisatieproces. Het uitgangspunt hierbij is een strategische visie op het functioneren van een inlichtingendienst. Het rapport «Nieuw Evenwicht» gaat hierop nader in, onder andere op de pagina's 68 en 69. Vanzelfsprekend dient de MID een maximale bijdrage te leveren in het geval de Nederlandse krijgsmacht direct betrokken is bij een conflict.

10

Is Nederland nu al niet erg afhankelijk van de inlichtingen van bevriende landen? Is het niet beter dit als uitgangspunt van beleid te nemen in plaats van als open vraag? Is het in dat verband niet relevant een multinationaal (Europees) antwoord te zoeken op de afhankelijkheid op (satelliet)inlichtingen van de Amerikanen? (blz. 8)

32

Het niet vroegtijdig onderkennen van mogelijke crisisgebieden en daardoor het gebrek aan pro-aktieve operationele planning worden als een gemis ervaren. Betekent dit dat op dit vlak een eigen nationale taak ligt voor de MID of moet de oplossing gezocht worden in internationale samenwerkingsverbanden zoals de EU? (blz. 44).

De contacten met zusterdiensten zijn een integraal onderdeel van de verwervingsaktiviteiten van de MID. Informatie van zusterdiensten wordt gebruikt bij het opstellen van analyses. De MID neemt uiteraard deel aan internationale en Europese samenwerkingsverbanden die een toegevoegde waarde hebben voor het functioneren van de dienst. Dit betreft zowel het reguliere inlichtingenwerk als de vroegtijdige onderkenning van mogelijke crisisgebieden («early warning»). Zonder uitzondering functioneren inlichtingendiensten echter op nationale grondslag, zodat de samenwerkingsmogelijkheden niet onbegrensd zijn. Mede in verband hiermee geldt in het internationaal inlichtingenverkeer dan ook het quid-pro-quo-beginsel (zie blz. 35 van het rapport).

In Weu-verband is geruime tijd overlegd over de gezamenlijke productie en exploitatie van een satellietsysteem voor aardobservatie dat de afhankelijkheid van Amerikaanse satellietinlichtingen zou verminderen. Vooral door de hoge kosten – het zou gaan om miljarden guldens – is dit project niet van de grond gekomen. Wel is in het Spaanse Torrejón het Weu-satellietcentrum gevestigd, dat in staat is satellietbeelden van verschillende, ook commerciële, aanbieders te bewerken en te interpreteren. De lidstaten maken hier op bescheiden schaal gebruik van.

11, 18 en 22

In de wet is onder meer de navolgende passage opgenomen: «bij voortduring in kennis stellen van de minister van al hetgeen dat van belang kan zijn». In het rapport wordt geconcludeerd dat dit contact op ad-hoc basis plaats vindt. Betekent dit dat er niet is voldaan aan regelmatig overleg, open informatievoorziening, heldere verantwoordingsplicht en strikt toezicht? Heeft de regering haar (ministeriele) verantwoordelijkheid voldoende waar kunnen maken op het gebied van de MID? (blz. 8, 19)

Is er een begin gemaakt met de tweemaandelijkse gedetailleerde rapportages waarin de minister van alle lopende zaken op de hoogte wordt gesteld? Is hier extra menskracht voor nodig? (blz. 19).

Vindt er inmiddels periodiek overleg plaats tussen het HMID en de minister? En hoe staat het met de frequentie van het overleg tussen HMID en, de SG en de CDS? (blz. 25).

Het rapport «Nieuw Evenwicht» pleit, gezien de huidige betrokkenheid van de MID bij operaties van de krijgsmacht en het gestelde in het Ontwerp van Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (in het bijzonder inzake de toepassing van bijzondere bevoegdheden), voor een structureel overleg en een tweemaandelijkse rapportage over lopende zaken. Ik heb een maandelijks overleg ingesteld van de minister, de staatssecretaris, de Secretaris-Generaal, de CDS en het hoofd MID. Vooralsnog zal het HMID gedetailleerde rapportages tijdens dit overleg mondeling presenteren. Voorts ontvang ik te allen tijde schriftelijke rapportages over de uitvoering van alle operationele MID-aktiviteiten. Het HMID en de plaatsvervangend SG overleggen eens in de twee weken over de voortgang van de reorganisatie.

Door deze maatregelen wordt voldaan aan de eisen van regelmatig overleg, open informatievoorziening, heldere verantwoordingsplicht en strikt toezicht. Voor het opstellen van rapportages is geen extra personeel nodig.

12 en 21

Betekent «de bescherming van de integriteit (..)» ook dat de MID zich blijft richten op maatschappelijke organisaties die strijden tegen militarisme, kernwapens en dergelijke? Of betekent de verschuiving naar rechtsextremisme e.d. dat daaraan een einde is gekomen? (blz. 9; zie ook blz. 4).

Betekent de samenwerking met de BVD (bijvoorbeeld in gemeenschappelijke operaties) dat de MID zich ook bezighoudt met inlichtingenwerk in de burgermaatschappij, dus buiten defensie? (blz. 23).

De MID richt zich, binnen de grenzen die de wet stelt en met inachtneming van de samenwerkingsregeling tussen MID en BVD, op personen en organisaties die een bedreiging vormen voor de veiligheid en de paraatheid van de krijgsmacht. In het kader hiervan kan er sprake zijn van gemeenschappelijke operaties met de BVD. De verschuiving van de aandacht naar rechts-extremisme en infiltratiepogingen van hackers betekent niet dat geen aandacht meer wordt besteed aan antimilitarisme, voorzover dit kan leiden tot onrechtmatige activiteiten jegens de defensie-organisatie.

13

Kan een beeld gegeven worden van de mogelijke aard en omvang van het risico van een «computer-oorlog» (hackers, platleggen van vitale economische en militaire communicatie, e.d.). Wat betekent dat voor de taken en werkwijze van de MID? (blz. 9).

Om de informatievoorziening van Defensie op een toereikende wijze te kunnen beveiligen is een aantal samenhangende technische, organisatorische en procedurele beveiligingsmaatregelen getroffen. Deze beveiligingsmaatregelen moeten enerzijds dreigingen kunnen pareren en anderzijds de bedrijfsvoering niet onnodig belemmeren. Om de risico's en dreigingen te inventariseren die gepaard gaan met het gebruik van hoogwaardige informatie- en communicatietechnologie, beschikt de MID over een sectie Technische Analyse. Deze sectie is tevens betrokken bij controles op de doeltreffendheid van de beveiligingsmaatregelen.

De externe dreiging tegen de informatievoorziening van het ministerie van Defensie wordt gevormd door (buitenlandse) inlichtingendiensten, de georganiseerde misdaad, terroristische groepen, hackers en (buitenlandse) actiegroepen en activisten. De beveiliging geschiedt in overleg en samenwerking met de BVD.

14

Bepaalde taken die door MID'ers verricht zijn, zouden buiten de nieuwe WIV vallen. Hebben de medewerkers van de MID in het verleden taken uitgevoerd die ook toen buiten de wettelijke basis vielen? Zo ja, welke? (blz. 11)

Naar aanleiding van het rapport van de heer Van Kemenade heb ik nadrukkelijk vastgesteld dat de MID uitsluitend taken uitvoert die voortvloeien uit de WIV (zie ook pagina 12 van «Nieuw Evenwicht»). Voorheen voerde MID-personeel soms ten behoeve van de krijgsmachtdelen taken uit die niet rechtstreeks voortvloeiden uit de wet, wat overigens niet wil zeggen dat het personeel in strijd handelde met deze wet. Het gaat veeleer om een duidelijke afbakening van werkzaamheden.

15

Wanneer denkt de regering dat de benodigde compensatie van de krijgsmachtdelen voor ondersteunende taken en de (vertraagde) automatiseringstrajecten gerealiseerd zijn? (blz. 13, 14).

Deze zaken worden in het kader van het reorganisatieproject MID aangepakt.

16 en 19

Zijn er gegronde vermoedens dat de wel uitgevoerde aanbevelingen van Van Idsinga niet tot de gewenste doelmatigheid en efficiënt werken bij de MID geleid hebben, gezien de behoefte aan een evaluatie al zo snel na realisatie? (blz. 13, 14).

Is het juist dat de MID een afzonderlijke positie binnen het ministerie inneemt en dat de activiteiten op het gebied van de bedrijfsvoering en het verbeterd economisch beheer (..) volledig aan de dienst voorbij zijn gegaan? Als dat zo is, ook de vraag hoe dit kan gebeuren en wie daarvoor verantwoordelijk voor is c.q. zijn? (blz. 19).

Al in 1996, bij de invoering van de nieuwe organisatiestructuur, is in overleg tussen HMID en Onderdeels-overlegorgaan / Dienstcommissie aanbevolen na een tot twee jaar een evaluatie te doen uitvoeren. De directie Organisatie en Informatie van het ministerie van Defensie, die de voorziene evaluatie in 1998 in opdracht van de SG uitvoerde, heeft vastgesteld dat niet in alle gevallen de beoogde doelmatigheid was bereikt. Bovendien was het rapport van Van Idsinga verschenen vóór de aanpassing van de verantwoordelijkheid van de CDS inzake crisisbeheersingsoperaties (oktober 1995) en kon het evenmin rekening houden met het nadien gepresenteerde ontwerp van een nieuwe WIV.

Dat de MID een afgezonderde positie in het ministerie innam, aldus het rapport «Nieuw Evenwicht», betekent geenszins dat de dienst was uitgezonderd van het defensiebeleid inzake de bedrijfsvoering en het verbeterd economisch beheer. Integendeel. Omdat de uitvoering van dit beleid bij de MID achterbleef, heeft de directie Organisatie en Informatie hieraan in de evaluatie nadrukkelijk aandacht besteed. De bevindingen bevestigden het reeds bestaande beeld en onderstreepten de noodzaak maatregelen te treffen.

17, 23 en 24

Betekende de feitelijke centralisatie van de MID onder een eenhoofdige leiding (HMID) werkelijk ook een geïntegreerde Militaire Inlichtingendienst? (blz. 17).

«Een integrale MID (..) vereist een ontwikkelde eigen identiteit of wij-gevoel». Verderop in het rapport wordt diverse malen gesproken over de interne chaos en de eigen belangen van de verschillende krijgsmachtdeelstaven. Hoe kan de MID dan ooit gefunctioneerd hebben? Wat zegt dit over de kwaliteit van het geleverde werk? (blz. 27).

De kwaliteit van de geleverde produkten van de MID is niet constant. Basisvoorwaarden voor een goed produktieproces ontbreken. Dat de produkten toch een positieve waardering kregen, zou vooral toe te schrijven zijn aan de kwaliteit en inzet van bepaalde medewerkers. Is de effectiviteit van het MID nog wel zodanig dat naar behoren wordt voldaan aan de inlichtingen- en veiligheidsbehoefte? Op een schaal van 0 tot 10, waar zou de MID naar de mening van de regering wat dit betreft geplaatst moeten worden? (blz. 30)

Er is thans een geïntegreerde inlichtingendienst onder eenhoofdige leiding. In de praktijk is echter gebleken dat door de deconcentratie van afdelingen en de instandhouding van «dubbelfuncties» de integratie moeizaam verliep. Dit heeft, zoals in het rapport wordt geconstateerd, gevolgen gehad voor de werkwijze van de MID. Een structurele, integrale behoeftestelling ontbrak, wat een doelmatig gebruik van de beschikbare capaciteit bemoeilijkte. De kritische opmerkingen in het rapport hebben dan ook vooral betrekking op de totstandkoming van de producten. Hierom is thans gekozen voor een vergaande concentratie van de afdelingen van de MID. In het algemeen stemmen de produkten van de MID en de termijn waarop ze worden geleverd tot tevredenheid. De structurele aanpassingen moeten ertoe leiden dat de producten van de dienst van een constante, goede kwaliteit zijn zodat nog beter wordt voldaan aan de inlichtingen- en veiligheidsbehoefte. Op een schaal van 0 tot 10 zit de dienst aan de goede kant van de streep, maar de blik is nadrukkelijk omhoog gericht.

18

Is er een begin gemaakt met de tweemaandelijkse gedetailleerde rapportages waarin de minister van alle lopende zaken op de hoogte wordt gesteld? Is hier extra menskracht voor nodig? (blz. 19).

Zie het antwoord op vraag 11.

19

Is het juist dat de MID een afzonderlijke positie binnen het ministerie inneemt en dat de activiteiten op het gebied van de bedrijfsvoering en het verbeterd economisch beheer (..) volledig aan de dienst voorbij zijn gegaan? Als dat zo is, ook de vraag hoe dit kan gebeuren en wie daarvoor verantwoordelijk voor is c.q. zijn? (blz. 19).

Zie het antwoord op vraag 16.

20

Wat zijn andere «incidenten» die het bewustzijn van de MID de afgelopen jaren hebben geschaad, naast het overbekende fotorolletjes-incident? (blz. 20).

In 1998 zijn bij het ministerie van Defensie verscheidene onderzoeken ingesteld waarbij de MID betrokken was. Het betrof in de eerste plaats een onderzoek naar het archiefbeheer bij de MID door de werkgroep «Onderzoek Archieven Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten» van de Tweede Kamer. Voorts onderzocht de heer Van Kemenade de verzameling en verwerking van informatie door de defensie-organisatie over de gebeurtenissen rondom de val van de enclave Srebrenica. In zijn rapport «Omtrent Srebrenica», van 28 september 1998, constateerde de heer Van Kemenade onder meer dat de MID in het kader van crisisbeheersings- en vredesoperaties een onduidelijke rol heeft gespeeld bij de informatieverzameling en -verwerking. Het rapport «Nieuw Evenwicht» reageert hierop met een heldere afbakening van verantwoordelijkheden (zie p 12, 13). Zie voorts het antwoord op vraag 14.

21

Betekent de samenwerking met de BVD (bijvoorbeeld in gemeenschappelijke operaties) dat de MID zich ook bezighoudt met inlichtingenwerk in de burgermaatschappij, dus buiten defensie? (blz. 23).

Zie het antwoord op vraag 12.

22

Vindt er inmiddels periodiek overleg plaats tussen het HMID en de minister? En hoe staat het met de frequentie van het overleg tussen HMID en, de SG en de CDS? (blz. 25).

Zie het antwoord op vraag 11.

23

«Een integrale MID (..) vereist een ontwikkelde eigen identiteit of wij-gevoel». Verderop in het rapport wordt diverse malen gesproken over de interne chaos en de eigen belangen van de verschillende krijgsmachtdeelstaven. Hoe kan de MID dan ooit gefunctioneerd hebben? Wat zegt dit over de kwaliteit van het geleverde werk? (blz. 27).

Zie het antwoord op vraag 17.

24

De kwaliteit van de geleverde produkten van de MID is niet constant. Basisvoorwaarden voor een goed produktieproces ontbreken. Dat de produkten toch een positieve waardering kregen, zou vooral toe te schrijven zijn aan de kwaliteit en inzet van bepaalde medewerkers. Is de effectiviteit van het MID nog wel zodanig dat naar behoren wordt voldaan aan de inlichtingen- en veiligheidsbehoefte? Op een schaal van 0 tot 10, waar zou de MID naar de mening van de regering wat dit betreft geplaatst moeten worden? (blz. 30)

Zie het antwoord op vraag 17.

25 en 30

«De DIVB in zijn huidige vorm extrapoleert veeleer datgene wat er toch al werd gedaan». Bovendien zou de DIVB een slapend bestaan leiden. Er wordt gesteld dat de taak van de MID ligt in het vervullen van de DIVB. De behoeftestellingen van de krijgsmachtdelen zijn blijkbaar stukken duidelijker. Ondergraaft dit niet het bestaansrecht van de gecentraliseerde MID? (blz. 30).

Heeft de minister van Defensie ingestemd met de van het door hem getekende DIVB afwijkende inlichtingen- en veiligheidsbehoefte van de Koninklijke Marine en de Koninklijke Luchtmacht? Hoe kan er een DIVB tot stand zijn gekomen zijn waarin dit niet is meegenomen of expliciet is afgewezen? (blz. 41).

De status van de DIVB die in het rapport wordt beschreven ondergraaft niet het bestaansrecht van de gecentraliseerde MID, maar onderstreept veeleer de noodzaak van een betere wijze van totstandkoming van dit document. Hierin moeten de behoeftestellingen van de krijgsmachtdelen zijn opgenomen, zodat prioriteiten na een defensiebrede afweging kunnen worden vastgesteld. De rol en de verantwoordelijkheden van de CDS bij crisisbeheersingsoperaties zijn in dit kader nadrukkelijk van belang; zij vergroten de noodzaak van een gecentraliseerde MID. De afdelingen MID bij de Koninklijke marine en de Koninklijke luchtmacht beschouwden de behoeften van hun krijgsmachtdelen als gerichte uitwerkingen van de DIVB, die overigens niet ter instemming aan mij zijn voorgelegd.

26

«De desbetreffende HAMID's worden op deze wijze in een potentieel conflictueuze situatie gebracht omdat zij twee heren moeten dienen». Wordt er nu echt gekozen voor een organisatiestructuur waarbij de HAMID's alleen verantwoording moeten afleggen aan HMID? (blz. 33).

In de toekomstige structuur worden de afdelingen MID bij de krijgsmachtdelen geïntegreerd en geconcentreerd in een centrale afdeling Inlichtingen zodat geen sprake meer is van het dienen van twee heren.

27

Wordt er door de MID nog steeds (te) veel aandacht besteed aan regio's met en lagere prioriteit, op grond van erfenissen uit het verleden van de Koude Oorlog? (blz. 36).

Neen. Alleen de basisgegevens van deze regio's worden bijgehouden. Zie tevens het antwoord op vraag 9.

28 en 33

Klopt de indruk dat op grond van de beschrijving van de nogal versnipperde werkwijze dat er veel eigen «winkeltjes» zijn binnen de MID, waar medewerkers of afdelingen nog te autonoom hun specialismen uitleven? Is er ook altijd vraag naar al dat werk, of denkt men vanuit het aanbodmodel waarin de beschikbaarheid van de inlichtingen en analyses soms wel en soms niet benut worden? (blz. 35, 36 en 37).

Betekent de constatering dat het formuleren van een eigen inlichtingenbehoefte door de krijgsmachtdelen een zelfstandige functie hoort te zijn los van de MID en dat die gebaseerd moet zijn op noodzaak en niet op luxe dat er nu vaak een overkill aan niet altijd bruikbare inlichtingen is? (blz. 46).

De constateringen onderstrepen inderdaad de noodzaak van een goede behoeftestelling. In het rapport «Nieuw Evenwicht» wordt erop gewezen dat de relatie klant-producent moet worden verduidelijkt. De klant moet zelf zijn behoefte formuleren, waarna de MID duidelijk maakt wat hiervan uitvoerbaar is en welke gevolgen de behoeftestelling heeft. Zo worden luxe en overkill voorkomen. Dit is een van de centrale thema's in de huidige reorganisatie.

29

Is het gebrekkig functioneren van het directieberaad mogelijk aanleiding tot ingrijpende personele mutaties aan de top van de MID? (blz. 37).

Neen. De organisatorische tekortkomingen die het functioneren van de MID in zijn geheel negatief beïnvloeden, zijn mede debet aan het gebrekkig functioneren van het directieberaad. Bovendien bestaat het beraad thans grotendeels uit functionarissen die zijn benoemd na 1997.

30

Heeft de minister van Defensie ingestemd met de van het door hem getekende DIVB afwijkende inlichtingen- en veiligheidsbehoefte van de Koninklijke Marine en de Koninklijke Luchtmacht? Hoe kan er een DIVB tot stand zijn gekomen zijn waarin dit niet is meegenomen of expliciet is afgewezen? (blz. 41).

Zie het antwoord op vraag 25.

31

Kan toegelicht worden wat aansluiting via Nafin voor wat betreft dataverkeer inhoudt? (blz. 44).

Het «Netherlands Armed Forces Integrated Network» (Nafin) is het datatransmissienetwerk van Defensie, waarvan ook de MID gebruik maakt.

32

Het niet vroegtijdig onderkennen van mogelijke crisisgebieden en daardoor het gebrek aan pro-actieve operationele planning worden als een gemis ervaren. Betekent dit dat op dit vlak een eigen nationale taak ligt voor de MID of moet de oplossing gezocht worden in internationale samenwerkingsverbanden zoals de EU? (blz. 44).

Zie het antwoord op vraag 10.

33

Betekent de constatering dat het formuleren van een eigen inlichtingenbehoefte door de krijgsmachtdelen een zelfstandige functie hoort te zijn los van de MID en dat die gebaseerd moet zijn op noodzaak en niet op luxe dat er nu vaak een overkill aan niet altijd bruikbare inlichtingen is? (blz. 46).

Zie het antwoord op vraag 28.

34

Hoeveel vertrouwensfuncties zijn er nu bij Defensie? Tot welk aantal zou dit eventueel kunnen worden teruggebracht? (blz. 50).

Alle militaire functies en ongeveer 80 procent van de burgerfuncties zijn vertrouwensfuncties. In 1998 waren er 54 853 militaire vertrouwensfuncties en 16 376 burgervertrouwens-functies. Het aantal hangt nauw samen met de omvang van de krijgsmacht. Of, en zo ja in hoeverre, het aantal vertrouwensfuncties kan worden verminderd, wordt thans bezien.

35

Komt het voor dat de CDS bepaalde rapporten op grond van debriefings niet aan de minister van Defensie doorspeelt? Zo ja, wat is de reden daarvoor? Zo nee, waarom is er dan de regel dat de rapporten alleen naar de CDS gaan en niet direct naar de minister? (blz. 51).

De wijze waarop debriefingsrapporten tot voor kort werden gedistribueerd, kon inderdaad, zoals in het rapport wordt gesteld, aanleiding geven tot misverstanden. Conform het advies in het rapport worden daarom alle debriefingsrapporten mij direct, door tussenkomst van de Secretaris-Generaal, aangeboden en gaan zij de CDS in afschrift toe.

36

Een minder beperkte plaatsingsduur van militairen bij de MID zou volgens het rapport kunnen leiden tot kwaliteitsverbetering. Wat staat een centraler gestuurde plaatsing met wat langere plaatsingen in de weg?

Conform de aanbeveling in het rapport wordt het plaatsingsbeleid bezien in het kader van het reorganisatieproces.

37

«Het gebrek aan integratie bij de MID heeft de organisatie belast met een veelheid aan systemen en projecten op automatiseringsgebied». Waarom duurt de automatisering zo lang? Hoe verhoudt deze automatisering zich tot de integratie van de MID? Gegeven het millenniumprobleem (waardoor vele systemen toch al moeten vervangen): kan de automatisering en de overschakeling op een systeem dan niet heel eenvoudig?

De gedecentraliseerde organisatie van de MID heeft de gebrekkige integratie van informatiseringssystemen in de hand gewerkt. In het kader van de reorganisatie van de dienst wordt thans een integraal informatiserings- en automatiseringsplan opgesteld. De aanpassingen en vervangingen van apparatuur en programmatuur waartoe onder meer met het oog op het milleniumprobleem al was besloten, worden hierin uiteraard verwerkt.

38

Hoeveel heeft de integratie van de MID sinds 1987 gekost? (blz. 58).

De integratie als zodanig heeft geen andere dan reguliere personeelskosten met zich gebracht.

39

In paragraaf 4.7.4. wordt gesproken over een probleem op het gebied van de beheersing van de financiën bij de MID. Is er adequate externe controle? Wie controleert dit? (blz. 58).

Het hoofd van de afdeling Financieel en Economisch Beheer van het ministerie van Defensie controleert het financieel beheer van de dienst. Daarnaast oefent de Defensie Accountantsdienst periodiek controle uit. Zoals ook blijkt uit het antwoord op de vragen 16 en 19 zal in de komende tijd nadrukkelijk aandacht worden besteed aan het verbeteren van de bedrijfsvoering bij de MID.

40

Hoe ver staat de praktijk van de MID nog af van de uitspraak dat «verzoeken om informatie, die elders kan worden verkregen, niet door de MID worden behandeld»? Welk deel van het werk van de MID betreft het vergaren van informatie uit publieke bronnen? (blz. 68).

De MID maakt op ruime schaal gebruik van informatie uit open bronnen. De toegevoegde waarde van de MID is gelegen in de mogelijkheid deze te toetsen aan informatie uit gesloten bronnen. De verwerving van open informatie is dus geen doel op zichzelf. Ook in dit verband is een goed functionerende behoeftestelling het beste middel om oneigenlijke verzoeken te voorkomen.

41

Welke veiligheidstaken vallen niet onder de eigenlijke MID-taak en lenen zich voor overheveling naar de krijgsmachtdelen? (blz. 73).

Het betreft veiligheidstaken die niet voortvloeien uit de WIV maar onder de verantwoordelijkheid van de bevelhebbers vallen, zoals de uitvoering van beveiligingsmaatregelen bij krijgsmachtonderdelen.

42

Er komt nog een nader onderzoek naar de verbindingsinlichtingen (blz. 74). Kan daarin tevens worden meegenomen onderzoek naar de wenselijkheid en haalbaarheid om te komen tot een arbeidsdeling met bevriende naties, vergelijkbaar met de Angelsaksische samenwerking op dit gebied op basis van de UKUSA-overeenkomst (UK, US , Australië).

Er is op dit gebied reeds sprake van samenwerking met bevriende landen. Het rapport naar aanleiding van het desbetreffende onderzoek zal hierop ingaan.

43

Op welke wijze wordt de organisatiestructuur van de MID ingepast in het lopende wetgevingstraject van de wet inlichtingen- en veiligheidsdiensten?

Valt de MID in totaliteit onder de nieuwe WIV?

De MID valt in zijn geheel onder de nieuwe wet. De nieuwe wet schrijft een aantal maatregelen van administratief technische aard voor, zoals het opstellen van lasten om bijzondere middelen in te zetten. Deze werkzaamheden dienen binnen de organisatie een plaats te krijgen.

44

Wat wordt de verhouding tussen de MID en de op basis van de nieuwe WIV werkende BVD? Hoe wordt aan de controletaak van de Kamer vorm en inhoud gegeven? (blz. 77).

In beginsel verandert er niets aan de verhouding tussen de MID en de BVD. Wel zal worden bezien of de bestaande samenwerkings-regeling tussen de beide diensten bijstelling behoeft. De controlerende taak van de Tweede Kamer verandert evenmin. Onveranderd behoudt Defensie de (wettelijke) verplichting de Kamer een openbaar jaarverslag te verstrekken alsmede een niet-openbaar jaarverslag ten behoeve van de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten van de Tweede Kamer.

45 en 46

Is overwogen om het gesignaleerde probleem inzake gebrek aan samenhang bij de dienst te verbeteren door te werken met projectteams op ad-hoc basis, die bepaald worden door de inlichtingenbehoeften, in plaats van de beide organisatiemodellen die in paragraaf 5.3. van het rapport «Nieuw Evenwicht» worden geschetst, waarbij de tegenstelling tussen verwerving en analyse juist zou kunnen worden versterkt? (blz. 77 – 79).

Er is sprake van drie mogelijke varianten voor de organisatie. Heeft de regering een voorkeur van één van de gepresenteerde varianten? (blz. 79, e.v.).

Bij de reorganisatie van de MID, waarvan het rapport «Nieuw Evenwicht» de grondslag vormt, is een externe adviseur betrokken. In het rapport wordt overigens het werken met projectteams aanbevolen. Een keuze voor een organisatiemodel zal gaandeweg de reorganisatie worden gemaakt. Ongeacht de keuze van het model zullen in ieder geval de afdelingen MID bij de krijgsmachtdelen volledig worden geïntegreerd en geconcentreerd in één centrale afdeling Inlichtingen.

(Institutioneel onderzoek)

47

De krijgsmacht beschikt over een dertigtal attaché's, afkomstig uit drie (vier?) krijgsmachtdelen. Hoe verhoudt zich dit aantal van dertig zich met andere Europese NAVO-landen? (bijlage «De militaire inlichtingendiensten», blz. 104).

Voorbeeld van aantallen attachés van Europese Navo-landen zijn:

België: 17, Denemarken: 10, Duitsland: 83, Frankrijk: 140, Groot-Brittannië: 73.

48

Bij het al dan niet afgeven van een «verklaring van geen bezwaar» speelt het enkele lidmaatschap van een politieke partij – welke dan ook – geen doorslaggevende rol. Welke rol speelt het lidmaatschap dan wel? (blz. 107).

Het gaat om partijen waarop artikel 7 tweede lid onder c van de Wet veiligheidsonderzoeken van toepassing is. Het lidmaatschap is indicatief, belangrijker zijn het persoonlijke gedachtengoed en het handelen van een persoon.

49

Kan een overzicht gegeven worden van organisaties die geacht worden de veiligheid of de paraatheid van de krijgsmacht mogelijk schade toe te kunnen brengen? (blz. 108).

Een dergelijk overzicht zou inzicht bieden in het aktuele kennisniveau van de MID en kan daarom, maar ook om veiligheidsredenen, niet openbaar worden gemaakt. Wel kan hierover vertrouwelijk mededeling worden gedaan aan de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten van de Tweede Kamer.

(Overig)

50 en 54

Wat is de stand van zaken met betrekking tot de aanbevelingen uit het rapport Archiefbeheer van de MID d.d. oktober 1998?

Kan de regering een reactie geven op de aanbevelingen van de algemene rijksarchivaris, zoals samengevat onder de nummers 1 tot en met 12 in zijn inspectierapport van oktober 1998?

Halfjaarlijks wordt de Tweede Kamer schriftelijk geïnformeerd over de stand van zaken van de verbetering van het archiefbeheer bij de MID. In de laatste rapportage, van maart 1999, is ingegaan op vraag 54.

51

Hoe ver is men met het in één hand brengen van de archieven van de verschillende militaire inlichtingendiensten?

De archieven van de verschillende militaire inlichtingendiensten vallen onder de verantwoordelijkheid van het HMID en worden thans geconcentreerd bij de MID.

52

Is het ontwerp-basisselectiedocument inmiddels goedgekeurd? Zo ja, hoe staat het dan met de verdere uniformering van registratie, documentatie en archivering? Zo nee, wat is de oorzaak.

Neen. Mede op (voorlopig) advies van de Raad voor Cultuur is besloten de resultaten van het institutioneel onderzoek af te wachten alvorens het ontwerp-basisselectiedocument vast te stellen. Het institutioneel onderzoek is inmiddels voltooid en het ontwerp-basisselectiedocument wordt hieraan getoetst.

53

Is de regering bereid de selectielijst zoals die ter advisering wordt voorgelegd aan de Raad voor Cultuur tevens toe te sturen naar de Tweede Kamer?

Ja.

54

Kan de regering een reactie geven op de aanbevelingen van de algemene rijksarchivaris, zoals samengevat onder de nummers 1 tot en met 12 in zijn inspectierapport van oktober 1998?

Zie het antwoord op vraag 50.


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van den Berg (SGP), Zijlstra (PvdA), Apostolou (PvdA), Hillen (CDA), Valk (PvdA), voorzitter, Hessing (VVD), ondervoorzitter, Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Hoekema (D66), Stellingwerf (RPF), Essers (VVD), Verhagen (CDA), M. B. Vos (GL), Van 't Riet (D66), Van den Doel (VVD), De Haan (CDA), Koenders (PvdA), Van der Knaap (CDA), Harrewijn (GL), Niederer (VVD), Timmermans (PvdA), Van Bommel (SP), Oplaat (VVD), Albayrak (PvdA), Balemans (VVD), Herrebrugh (PvdA). Plv. leden: Dittrich (D66), Swildens-Rozendaal (PvdA), Arib (PvdA), Leers (CDA), Van Oven (PvdA), Weisglas (VVD), Eurlings (CDA), Ter Veer (D66), Van Middelkoop (GPV), Passtoors (VVD), Van der Hoeven (CDA), Vendrik (GL), Lambrechts (D66), Blaauw (VVD), Eisses-Timmerman (CDA), Van Dok-Van Weele (PvdA), Ross-van Dorp (CDA), Karimi (GL), E. Meijer (VVD), Dijksma (PvdA), Marijnissen (SP), Voorhoeve (VVD), Van Gijzel (PvdA), Wilders (VVD), Apostolou (PvdA).

Naar boven