26 200 VIII
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (VIII) voor het jaar 1999

nr. 111
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Zoetermeer, 1 september 1999

Hierbij bied ik u de evaluatie aan van de uitvoering tot nu toe van het Werkplan voor de Monumentenzorg «Op de bres» (WPM)1 . Deze evaluatie geeft een overzicht van de effecten van de extra dotatie van 275 miljoen die eind 1995 door het toenmalige kabinet beschikbaar is gesteld voor het verminderen van de restauratieachterstanden in Nederland. Naar aanleiding van deze extra dotatie is een nieuwe subsidieregeling opgesteld, het Besluit rijkssubsidiëring restauratie monumenten 1997 (Brrm 1997). De evaluatie van het WPM gaat uitgebreid in op de ervaringen tot nu toe met deze nieuwe regeling.

In december 1997 bent u met een tussentijdse rapportage op de hoogte gebracht van de stand van zaken rond de uitvoering van het WPM. Het is nu anderhalf jaar later. De betrokken partijen, met name gemeenten en provincies, hebben meer ervaring kunnen opdoen met de nieuwe subsidieregeling, maar het Brrm 1997 blijft een nog relatief nieuw fenomeen. Ik ben van mening dat veel nog bestaande uitvoeringsproblemen hiermee verband houden.

Ik ga hier kort in op de belangrijkste resultaten van de evaluatie. In het najaar wil ik graag met u van gedachten wisselen over de vraag welke consequenties hieraan kunnen worden verbonden. Dit geeft de betrokken partijen – VNG, IPO, NCM en NRF – de tijd hun standpunt te bepalen en dit met mij te bespreken.

Effecten van het WPM

De belangrijkste doelstelling van het WPM is het verminderen van de restauratieachterstanden in Nederland. Met de middelen uit de extra dotatie zijn tot nu toe ruim 600 objecten gerestaureerd en is de restauratieachterstand, door PRC Bouwcentrum berekend op totaal f 3,7 miljard, met ca. f 296 miljoen verminderd. De restauratiesubsidies die zijn verdeeld op basis van het nieuwe Brrm 1997 blijken een multiplier van 3,11 te hebben. Dit is aanzienlijk hoger dan onder het oude Brrm. Dit effect is grotendeels toe te schrijven aan de verlaging van de subsidiepercentages en het sturen op categorieën monumenten. Aangezien met de subsidies verhoudingsgewijs meer investeringen zijn gegenereerd, is ook het effect van restauratiesubsidies op de werkgelegenheid toegenomen. Hiermee komt het Brrm 1997 tegemoet aan een van de doelstellingen van het WPM, namelijk het verminderen van de restauratieachterstanden op een dusdanige wijze dat zoveel mogelijk economische effecten worden bereikt.

Vanuit de Tweede Kamer zijn op 12 april 1999 schriftelijk vragen gesteld over de problematiek van de restauratieachterstanden bij molens. Ik heb u hierover op 17 mei 1999 geantwoord dat ik de evaluatie van het WPM wil afwachten voordat ik hier verder op inga. Een analyse van de besteding van de middelen uit de extra dotatie en de reguliere middelen voor 2003 laat zien dat in molens meer restauratiesubsidie wordt geïnvesteerd dan op basis van hun aantal in relatieve zin verwacht zou mogen worden.

Veel gemeenten en provincies geven aan dat de huidige subsidievolumes te gering zijn om grootschalige restauraties uit te voeren. Deze projecten beslaan een dermate groot deel van het subsidiebudget dat ze niet kunnen worden uitgevoerd. In september zal ik u op de hoogte brengen van mijn plannen met betrekking tot deze zogenoemde kanjerproblematiek.

Ervaringen met de uitvoering van het WPM

De evaluatie toont aan dat gemeenten, provincies en andere betrokken partijen zich op hoofdlijnen kunnen vinden in het nieuwe subsidieregime, maar dat zij wel een aantal knelpunten signaleren in de uitvoering. De belangrijkste kritiek richt zich op de verdeling van de budgetten over de drie categorieën woonhuizen/boerderijen, kerken en overige monumenten. Binnen de categorie woonhuizen/boerderijen zou verhoudingsgewijs weinig planaanbod zijn, terwijl onbestede subsidiegelden niet kunnen worden doorgeschoven naar een andere categorie.

Een tweede punt van kritiek is de complexiteit van het Brrm 1997.

Beide problemen zullen onderwerp van overleg met de bestuurlijke partners en het veld zijn.

Maatregelen

Ik kan u melden dat op dit moment de betrokken partijen in onderling overleg zoeken naar manieren om de uitvoering van de regeling voor gemeenten en provincies te vergemakkelijken. Dit heeft ertoe geleid dat met betrekking tot een aantal problemen praktische maatregelen zijn of zullen worden genomen:

– Zoals gezegd is in de categorie woonhuizen/boerderijen verhoudingsgewijs weinig planaanbod. Om dit te stimuleren geldt sinds maart 1999 een plankostenregeling, waardoor eigenaren een globaal restauratieplan kunnen laten maken dat tot een bedrag van 2 500,- wordt vergoed. Deze regeling is een gezamenlijk initiatief van het Prins Bernhard Fonds, de Rijksdienst voor de Monumentenzorg en het Nationaal Restauratiefonds. De eerste signalen zijn dat hiervoor actieve belangstelling bestaat.

– Door de verdeelsystematiek van het Brrm 1997 worden gemeenten die al voortvarend restauratieachterstanden hadden ingelopen geconfronteerd met een abrupte verlaging van hun budget, waardoor de continuïteit van het gemeentelijk apparaat en de uitvoering in gevaar komt. In mijn brief van 12 april 1999 over de inzet van de extra gelden voor de monumentenzorg heb ik u gemeld dat ik deze gemeenten op twee manieren tegemoet wil komen: met een verhoging van de restauratiebudgetten voor de jaren 2003 en 2004 met f 30 miljoen, en met het uitschakelen van de correctiefactor in het Brrm 1997. De hiervoor noodzakelijke wijziging van het Brrm 1997 zal naar verwachting in het tweede kwartaal van 2000 zijn doorgevoerd, dat wil zeggen later dan in mijn eerdere brief werd aangegeven. Dit heeft te maken met het feit dat ook voor de volgende twee maatregelen een wijziging van het Brrm 1997 noodzakelijk is.

– Gebleken is dat de procedure van de behoefteraming als weinig inzichtelijk wordt ervaren. Daarom zal de indieningsdatum voor de behoefteraming met twee maanden worden vervroegd, zodat meer ruimte bestaat voor een verificatieprocedure.

– De vaststelling van de provinciale en de gemeentelijke restauratie uitvoeringsprogramma's door respectievelijk Provinciale Staten en de gemeenteraad neemt vaak veel tijd in beslag. De procedure zou sterk kunnen worden verkort wanneer de uitvoeringsprogramma's worden vastgesteld door Gedeputeerde Staten respectievelijk B en W. Het voornemen bestaat om dit in het Brrm 1997 mogelijk te maken.

Tenslotte

Op 19 december 1997 heeft mijn ambtsvoorganger u schriftelijk laten weten ernaar te streven om de Tweede Kamer medio 1999, samen met de evaluatie van het WPM, een concept voor een nieuw integraal instandhoudingsregime voor te leggen. Op grond van een hiertoe uitgevoerde enquête onder monumenteigenaren heb ik geconcludeerd dat behoefte bestaat aan nader onderzoek naar de factoren die een rol spelen bij de instandhouding van monumenten.

Dit betekent dat ik u het concept voor een integraal instandhoudingsbeleid pas eind van dit jaar kan toesturen. Ik meen echter dat hiervoor goede redenen zijn. In de eerste plaats is het opstellen van een integrale regeling voor restauratie en onderhoud van monumenten zo'n belangrijke ontwikkeling, dat grondig en representatief vooronderzoek wenselijk is. In de tweede plaats wordt hiermee voor het eerst onderzoek gedaan naar een belangrijke factor bij de instandhouding van monumenten, het gedrag van eigenaren, beheerders en gebruikers. Tot slot kunnen op deze manier de resultaten van de evaluatie van het WPM en de hierop verkregen reacties worden gebruikt bij het maken van de nieuwe regeling, zodat het instandhoudingsbeleid kan worden gebaseerd op de ervaringen uit de praktijk.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

F. van der Ploeg


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven