26 200 VIII
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (VIII) voor het jaar 1999

nr. 105
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Zoetermeer, 14 juli 1999

Per 1 januari 1996 is de Wet Vermindering Afdracht loonbelasting en Premie voor de Volksverzekeringen (WVA) ingegaan. Deze wet heeft tot doel de werkgeverslasten voor specifieke groepen werknemers te verlichten en zo te bevorderen dat werkgevers arbeidsplaatsen ter beschikking stellen aan deze groepen werknemers (onder andere leerlingwerknemers die een beroepsbegeleidende leerweg-BBL-volgen).

Na de invoering van de WVA is de monitoring Fiscale Faciliteit BBL opgezet. In deze monitor worden gegevens verzameld onder Landelijke Organen voor Beroepsonderwijs (LOB's) en onderwijsinstellingen over onder andere de gevolgde opleiding, de leerovereenkomst, het leerbedrijf, de arbeidovereenkomst en de toepassing van de afdrachtvermindering door bedrijven. In aansluiting op deze monitoring evalueert het EIM, in opdracht van het ministerie van OCenW de effecten van de fiscale faciliteit BBL.

Hierbij zend ik u ter informatie het eindrapport over 19971. Deze gelegenheid wil ik gebruiken om u te informeren over een reeks van ontwikkelingen die eveneens betrekking hebben op de versterking van de beroepsbegeleidende leerweg (voorheen leerlingwezen).

1. Samenvatting uitkomsten evaluatie-onderzoek Fiscale Faciliteit BBL 1997

Uit het evaluatierapport Fiscale faciliteit beroepsbegeleidende leerweg 1997 blijkt dat op alle hoofdonderdelen sprake is van een positieve ontwikkeling.

Wat de implementatie van de fiscale maatregel betreft, wordt geconstateerd dat zowel de bekendheid met de maatregel onder bedrijven, als het gebruik van de maatregel en het financieel beslag ervan (289 miljoen gulden in 1997) is toegenomen ten opzichte van het niveau 1996 (242 miljoen gulden).

Wat de resultaten van de fiscale maatregel betreft, wordt geconstateerd dat zowel het aantal deelnemers, als het aantal leerarbeidsplaatsen en leerbedrijven is gegroeid ten opzichte van het niveau 1996. De schatting van het afzonderlijke (netto-)effect van de maatregel op de ontwikkeling van het leerlingaantal is opgelopen van ongeveer 4% naar maximaal 11% (dit betreft ongeveer 11 000 leerlingen). Tevens levert het onderzoek een indicatie van groeimogelijkheden.

2. Motie Rehwinkel

Tijdens de begrotingsbehandeling van OCenW is een motie van het lid Rehwinkel (kamerstuk 26 200, nr. 24) aangenomen. Deze motie verwijst naar mijn brief van 26 oktober jl. en verzoekt de regering de oorzaken van de teruggang in het leerlingwezen (BBL) te verkennen en zo mogelijk weg te nemen en tevens te komen tot kwantitatieve afspraken met het bedrijfsleven over de verdere ontwikkeling van het leerlingwezen.

In mijn brief van 26 oktober 1998 heb ik u op de hoogte gebracht van de instrumenten die zijn afgewogen tijdens de voorbereiding van de fiscale faciliteit voor het leerlingwezen. In de notitie «Kosten-Baten afweging werkgevers met betrekking tot leerlingwezen» die bij die brief is gevoegd, werd ingegaan op de mogelijke maatregelen/alternatieven die betrekking hebben op het verlagen van kostenposten (arbeids- en opleidingskosten) en het verhogen van batenposten (rendement en subsidie) van een werkgever. Door deze alternatieven zouden de kosten-baten afwegingen van de werkgevers die van invloed zijn op het aanbieden van beroepspraktijkvormingsplaatsen, eveneens kunnen worden beïnvloed.

Op grond van de bevindingen van het evaluatieonderzoek fiscale faciliteit BBL 1997 zal bezien worden op welke wijze de effectiviteit van de fiscale faciliteit beroepsbegeleidende leerweg verder verhoogd zal kunnen worden. Hierbij zal ook aandacht worden geschonken aan de alternatieven die tijdens de beleidsvoorbereiding in overweging zijn genomen.

In het hoofdlijnenakkoord Versterking Werkend Leren (VWL) d.d. 8 juni 1998 zijn afspraken gemaakt over een landelijk streefbeeld en het uitvoeren van een aantal kwantitatieve- en kwalitatieve onderzoeken. Met deze onderzoeken wordt beoogd om de ontwikkelingen in de BBL nader te verkennen.

Tevens hebben sociale partners in de tripartiete werkgroep VWL aangegeven dat het maken van aanvullende kwantitatieve afspraken op landelijk niveau tussen sociale partners en overheid geen begaanbare weg is, maar dat samenwerking op regionaal niveau tussen sectoren en de ROC's mogelijk meer kans biedt op succes en het boeken van concrete(re) resultaten. MKB-Nederland heeft zich in dit verband bereid verklaard om experimenten te initiëren om vraag en aanbod van beroepspraktijkvormingsplaatsen op regionaal niveau beter op elkaar te laten aansluiten. Ook het door het FNV geïnitieerde experiment op het terrein van de combinatie tussen de Wet Inschakeling Werkzoekenden (WIW) en de BBL zijn hierbij interessant. Binnen het kader van de tripartiete werkgroep zullen deze initiatieven worden gevolgd om te bezien op welke wijze deze verder gestimuleerd kunnen worden.

3. Motie De Vries

In 1998 is bij de behandeling van het belastingplan 1999 de motie van het lid De Vries (Kamerstuk 26 245, nr. 25) aangenomen. Deze motie vraagt de effecten te monitoren van de maatregel om het urencriterium van 32 uur naar 36 uur te verhogen bij de toepassing van de afdrachtvermindering onderwijs. Daarnaast vraagt de motie de Kamer jaarlijks over de uitkomsten te berichten.

De omvang van de dienstbetrekking is al een element van bevraging in de monitor fiscale faciliteit beroepsbegeleidende leerweg. Zo kan worden gevolgd op hoeveel deelnemers – met een arbeidsovereenkomst van minder dan 36 uur per week en waarop daadwerkelijk de fiscale faciliteit wordt toegepast – deze urenmaatregel van toepassing is. Tevens kan een ruwe schatting worden gemaakt van het effect op het gebruik van de fiscale faciliteit. Welk feitelijk effect van de urenmaatregel kan worden toegerekend aan de ontwikkeling van het aantal leerarbeidsplaatsen zal echter waarschijnlijk moeilijk zijn vast te stellen. De eerste resultaten kunnen, gelet op de invoeringsdatum, pas worden vermeld in de uitkomsten van de monitoring 1999, die eind 2000 beschikbaar komen.

4. Voorlichting fiscale faciliteit BBL

Het ministerie van OCenW en het ministerie van Financiën (de Belastingdienst) gaven in 1997 (en 1998) voorlichting aan het bedrijfsleven over de fiscale faciliteit voor de beroepsbegeleidende leerweg. Uit het evaluatieonderzoek van het EIM blijkt dat de bekendheid onder leerbedrijven (80%) in 1997 ongeveer stabiel is gebleven en de bekendheid onder niet leerbedrijven ten opzichte van 1996 gestegen is (van 33% naar circa 50% van alle niet-leerbedrijven).

Desondanks kan geconstateerd worden dat de bekendheid met de regeling, met name bij niet-leerbedrijven, nog onvoldoende is. In de komende periode zal daarom in samenwerking met het ministerie van Financiën (de Belastingdienst) worden onderzocht op welke manier de bekendheid van het bedrijfsleven met de afdrachtvermindering voor het onderwijs vergroot kan worden. In ieder geval zal ook dit jaar de informatielijn Beroepsbegeleidende Leerweg/Leerlingwezen bij het ministerie van OCenW worden gecontinueerd en zijn de brochures van het ministerie van OCenW («Beroepsbegeleidende leerweg (voorheen leerlingwezen) ook voor uw bedrijf of instelling») en het ministerie van Financiën («Afdrachtverminderingen loonheffing voor de werkgever») geactualiseerd.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

L. M. L. H. A. Hermans


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven