26 200 VIII
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (VIII) voor het jaar 1999

nr. 104
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 2 juli 1999

De vaste commissies voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen1 en voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport2 hebben op 16 juni 1999 overleg gevoerd met staatssecretaris Adelmund van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en staatssecretaris Vliegenthart van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over:

– de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen d.d. 18 mei 1999 ter aanbieding van de antwoorden inzake de hoofdlijnenbrief SLOA voorzover betrekking hebbend op projecten «brede school» (26 200-VIII, nr. 84);

– antwoorden van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 21 april 1999 op schriftelijke vragen van het lid Van Bommel (SP) inzake beëindiging van het piramideproject (aanhangsel Handelingen II 1998–1999, nr. 1232);

– de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 7 juni 1999 over subsidie experimenten voor- en vroegschoolse educatie (OCW-99-525).

Van het overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

Mevrouw Hamer (PvdA) merkte op dat de gemeenten die zich bezighouden met de projecten Piramide en Kaleidoscoop, zich afvragen hoe hieraan een vervolg kan worden gegeven na afloop van de experimenteerperiode. De evaluatie van deze experimenten zal pas in het najaar, na beëindiging van de experimenten, verschijnen. Is een en ander te bespoedigen? Kan er in ieder geval voor gezorgd worden dat de beëindiging van de experimenten en de evaluatie beter op elkaar aansluiten? Het is inderdaad de bedoeling dat gemeenten het beleid terzake van de rijksoverheid gaan overnemen. Een groot deel van de projecten zal een vervolg moeten vinden via de GOA-middelen. Aangezien kleine gemeenten minder GOA-middelen krijgen, kunnen zij wellicht gestimuleerd worden om de onderhavige projecten via bundeling van subsidieregelingen voort te zetten. Veel grote gemeenten schijnen de GOA-middelen al tot 2002 geoormerkt te hebben. Kan op de een of andere manier gestimuleerd worden dat de GOA-middelen voor voorschoolse opvang aangewend worden?

Het concept van de brede school zou kwalitatief en kwantitatief tot rendement moeten leiden door bundeling van activiteiten. Hoe kan een en ander de komende periode gestalte krijgen met de huidige plannen terzake? Kunnen de onderhavige experimenten daar een rol in spelen? Op zichzelf is het een goede zaak dat instellingen het concept van de brede school oppakken. Marktpartijen die hier voorheen al mee bezig waren, dreigen echter financiële problemen te krijgen door de subsidies terzake voor de instellingen. Wat is het verband hiertussen?

Mevrouw Remak (VVD) vond dat nog niet geconcludeerd kan worden dat de projecten Piramide en Kaleidoscoop op de lange termijn ook positief zullen uitpakken. Er wordt immers nog maar in een paar gemeenten mee geëxperimenteerd. Zijn er in het budget van VWS trouwens nog middelen te vinden om de projecten voort te zetten? Aangezien de GOA-middelen door een aantal gemeenten al tot 2002 geoormerkt zijn, lijken zij geen additionele ruimte te hebben om de onderhavige projecten over te nemen en te continueren.

Veel gemeenten treffen voorbereidingen om een brede school op te zetten, maar doen dat ieder op hun eigen manier. Onderwijsgelden zouden dan ook niet voor de brede school bestemd moeten worden, voordat met een notitie terzake van de staatssecretaris van OCW een kader is geschapen om een en ander te beoordelen en te stroomlijnen.

Mevrouw Kant (SP) merkte op dat de experimenten met de voor- en vroegschoolse projecten Piramide en Kaleidoscoop volgens de scholen die hieraan meedoen, een succes zijn. Verwacht wordt dat uit de evaluatie zal blijken dat de projecten ook op langere termijn effect zullen hebben bij het bestrijden van onderwijsachterstanden. Hierbij is immers sprake van een doorgaande lijn van de peuterspeelzaal naar de basisschool. Kan er al iets gezegd worden over de resultaten van de onderhavige projecten? Vanwege de positieve verwachtingen pleitte mevrouw Kant voor voortzetting van de thans lopende projecten en mogelijk ook uitbreiding hiervan. Dit is inherent aan het begrip «experiment».

Op 1 juli wordt, zoals bij de aanvang van de experimenten aangekondigd, de financiering van de projecten door het Rijk gestopt. Vanaf dat moment is het aan de gemeenten om te beslissen, hier wel of niet mee door te gaan. Het is de vraag of de GOA-middelen, de middelen voor klassenverkleining, de gewichtenregeling en de ICT-gelden toereikend zijn om voortzetting van deze relatief dure projecten te financieren. Deze middelen zijn voor een groot deel immers al geoormerkt door de gemeenten. Bovendien is er altijd sprake van geldgebrek voor onderwijs. Voortzetting met lokale middelen zal slechts in beperkte mate mogelijk zijn. Bovendien zal het tempo dan veel lager komen te liggen dan wenselijk is. In de gemeente Vroomshoop zal bij stopzetting van het Piramideproject mogelijk zelfs een peuterspeelzaal gesloten moeten worden. Stopzetting van de projecten zou overigens een vorm van kapitaalvernietiging inhouden.

Vanwege het belang van voor- en vroegschoolse educatie mag het ingezette beleid niet meer verdwijnen. Er zou dan ook gegarandeerd moeten worden dat de gemeenten voldoende middelen hebben om de projecten voort te zetten en uit te breiden. Het benodigde bedrag kan ingeschat worden aan de hand van de berekeningen die de negen bij de projecten betrokken gemeenten in dit verband gemaakt hebben. Om het Piramideproject te kunnen voortzetten, ziet bijvoorbeeld de peuterspeelzaal in Den Ham zich genoodzaakt om de ouderbijdrage te verhogen. Hierdoor kan een financiële drempel worden opgeworpen voor juist de doelgroepkinderen, hetgeen ook door de Onderwijsinspectie is opgemerkt in haar verslag over 1998. Mevrouw Kant was dan ook van mening dat voorschoolse educatie gratis toegankelijk zou moeten zijn. Zij wees erop dat de Engelse overheid voorschoolse voorzieningen wel direct financiert. In overleg met de minister voor het Grote Steden- en Integratiebeleid zou bekeken moeten worden of hiervoor ook bij andere departementen middelen gevonden kunnen worden.

Hoe staat de regering overigens tegenover het verzoek van de negen gemeenten om de projecten met ten minste een jaar te verlengen om het gat tussen de huidige experimenten en het beschikbaar komen van aanvullende middelen voor voortzetting en uitbreiding te overbruggen? Natuurlijk zullen de achterstanden van kinderen niet als sneeuw voor de zon verdwijnen door de projecten Piramide en Kaleidoscoop. Voor het creëren van gelijke kansen is ook meer nodig dan extra aandacht in de voor- en vroegschoolse periode. Is er overigens al meer onderzoek gedaan naar de maatschappelijke werkelijkheid van onderwijsachterstanden en kan al geconcludeerd worden dat het beleid aangepast moet worden?

Mevrouw Lambrechts (D66) vond dat, als de onderhavige projecten succesvol blijken te zijn voor het wegwerken van onderwijsachterstanden en het bijspijkeren van de taal, hier ook iets mee gedaan moet worden. De vraag is echter of de projecten waarmee nu in een aantal gemeenten geëxperimenteerd wordt, ook elders op dezelfde manier moeten plaatsvinden. Moet niet gezocht worden naar een manier om een en ander structureel te verankeren? Kunnen de trainingen in het omgaan met achterstandskinderen niet geïntegreerd worden in de lerarenopleidingen? Op die manier kan voor de lange termijn verzekerd worden dat deze didactische beginselen niet alleen via speciale programma's, maar overal in de dagelijkse praktijk tot hun recht komen. Ziet de staatssecretaris van VWS overigens kans om de projecten te continueren tot de evaluatie verschenen is?

De heer Rabbae (GroenLinks) merkte op dat de onderhavige projecten de kern raken van een preventief beleid om achterstanden te voorkomen. De Kamer wist inderdaad op voorhand dat de financiering van de projecten stopgezet zou worden. De heer Rabbae had echter altijd al aangedrongen op het verruimen van voorschoolse voorzieningen en gratis toegankelijkheid hiervan. Deze investering wordt terugverdiend, doordat hiermee wordt tegengegaan dat kinderen op latere leeftijd ontsporen. Het mag dan ook niet zo zijn dat deze eerste stap in de goede richting weer wordt afgekapt. Gezien de door de onderwijsinspectie geconstateerde achterstanden, pleitte de heer Rabbae voor een consistent beleid. Ook is gebleken dat bijvoorbeeld allochtone kinderen niet altijd vanaf hun vierde jaar naar school gaan, hetgeen weer leidt tot achterstand. De onderhavige projecten gaan dit tegen en zullen ook leiden tot minder verzuim en uitval op de middelbare school. Het bestrijden van achterstanden is dan ook niet alleen een verantwoordelijkheid van de gemeenten, maar ook van het Rijk.

Er moet natuurlijk naar een financiële constructie hiervoor gezocht worden, maar het Rijk heeft een duidelijke regierol te vervullen. De voorschoolse opvang moet, zeker in de eenentwintig gemeenten waar sprake is van achterstanden, een structurele en gratis voorziening zijn voor zowel allochtone als autochtone kinderen. De voorziening moet vooral in de voorrangsgebieden aanwezig zijn, omdat daar veel allochtone en autochtone gezinnen met een sociale en onderwijsachterstand te kampen hebben. Het zou dan ook verstandig zijn, als het Rijk met de gemeenten zou spreken over het op termijn afbouwen van de financiering. De gemeenten doen nu al veel met hun eigen middelen. Zij hebben echter een structurele dekking nodig om de onderhavige voorzieningen voort te zetten. Om te benadrukken dat kinderen niet alleen naar de voorschoolse opvang gaan om te spelen, moet de voorziening gekoppeld worden aan een school. De staatssecretarissen van OCW en van VWS zullen moeten zoeken naar een modus voor de verdeling van de gelden voor kinderopvang over kinderdagverblijven en voorschoolse opvang. Daartoe uitgedaagd, zegde de heer Rabbae toe het financiële plaatje hiervan voor de begrotingsbehandeling uit te willen werken. Tot slot kondigde hij aan te overwegen om op dit punt een Kameruitspraak te vragen.

De heer Eurlings (CDA) voerde het woord namens zijn collega Ross-van Dorp. Hij meende dat het ten principale goed is om bij achterstanden zo snel mogelijk te proberen preventief in te grijpen. Tal van experimenten in binnen- en buitenland hebben al aangetoond dat daarmee veel winst te behalen valt. Daarom moet worden bekeken hoe voorzieningen als de onderhavige structureel kunnen worden ingebed in het onderwijs. Wellicht kunnen er al positieve resultaten behaald worden door in het hele onderwijsveld extra accenten te zetten.

In de onderhavige experimenten is 20 mln. geïnvesteerd. Het was ook de bedoeling dat een en ander bij gebleken succes grootschalige geïmplementeerd zou worden. Voorlopige gegevens laten zien dat met de projecten al veel expertise is opgebouwd. Er moet dan ook naar een goede afbouw van de financiering gezocht worden. Het lijkt gerechtvaardigd om de definitieve onderzoeksresultaten af te wachten en over te gaan tot verlenging van de financiering met bijvoorbeeld een jaar. In die periode moet bekeken worden wat de gevolgen zijn van overdracht aan de gemeenten voor voortzetting van de projecten. Ook moet een modus uitgewerkt worden om een en ander structureel in het onderwijs in te bedden en om deze projecten met de gemeenten in de toekomst voort te zetten. Voortzetting van de projecten mag in ieder geval niet afhankelijk worden van de grootte en de financiële gesteldheid van gemeenten. Het Rijk heeft inderdaad zijn verantwoordelijkheid genomen door dit initiatief te nemen. Echter, ook al is afgesproken dat de gemeenten deze projecten zouden overnemen, deze voorzieningen mogen nu niet rücksichtslos gestopt worden.

De heer Van der Vlies (SGP) merkte op dat in de brief van 7 juni wordt geconcludeerd dat de experimenten met voor- en vroegschoolse opvang hebben geleid tot het beschikbaar stellen van programma's voor de doelgroep en dat zij dus kunnen worden afgerond. Vier jaar geleden is bij de aanvang van de experimenten ook gezegd dat gemeenten en scholen de projecten medio 1999 zouden moeten overnemen en inbedden in de al lopende programma's voor onderwijsachterstandenbeleid. Aangezien de projecten geslaagd lijken te zijn, zou de verantwoordelijkheid in bestuurlijke zin nu elders gelegd kunnen worden. Er mag echter geen discontinuïteit ontstaan door het stoppen van de financiële bemoeienis van het Rijk. De projecten staan inhoudelijk dus niet ter discussie, maar wel de aansturing en de budgettaire aanhechting ervan.

In genoemde brief wordt erkend dat het voor kleinere gemeenten moeilijk zal zijn om deze programma's te bekostigen uit de lokale middelen voor achterstandsbestrijding. Wat moet in dit verband verstaan worden onder een actieve ondersteuning van gemeenten en scholen? De continuïteit van de projecten moet veiliggesteld worden. Oogmerk van de onderhavige experimenten was immers de ontwikkeling van programma's voor de bestrijding van achterstanden bij drie- tot zesjarigen. Nu deze programma's er zijn, moeten alle scholen die kinderen van de doelgroep in huis hebben, deze ook kunnen inzetten. Hoe kan een en ander ingepast worden en wat zijn de gevolgen voor de formatie en de bekostiging?

Het antwoord van de regering

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappenzei dat gezamenlijk gewerkt wordt aan gestructureerde programma's om jonge risicokinderen op school en in de samenleving een kans te geven. Aan de hand van de eindevaluatie zal het onderhavige beleid ook elders in het land uitgezet worden. De signalen over de effecten van de programma's zijn hoopgevend. Daar komt bij dat ook de gebruikers tevreden zijn. Degenen die de programma's ontwikkeld hebben, en de peuterspeelzalen en basisscholen die deze hebben beproefd, komt alle lof toe. In het Onderwijsverslag 1998 staat ook dat de voorwaarden voor de schoolloopbaan verbeterd kunnen worden, wanneer vroeg begonnen wordt met taal. En dat gebeurt met de projecten Piramide en Kaleidoscoop. Het gaat daarbij in ieder geval om kinderen die wonen in de 100 wijken in Nederland die als risicowijken aangemerkt zijn. Het belang van integratie en sociale cohesie van name jonge allochtone kinderen maakt het noodzakelijk om te investeren in voor- en vroegschoolse opvang. Aangezien die kinderen soms pas op vijfjarige leeftijd op school komen, zouden zij zonder voorschoolse opvang dus nog een jaar extra achterstand hebben. Het moet niet zo zijn dat scholen op het moment dat een kind binnenkomt, al hun tijd moeten steken in het aanleren van de Nederlandse taal.

Om achterstanden bij jonge kinderen te voorkomen, worden in het kader van de brede school verder onder meer gezinsgerichte programma's ontwikkeld. De brede school moet echter niet gezien worden als een wondermiddel. Aan de hand van een notitie terzake kan de Kamer een en ander beoordelen. Onderwijs is evenwel niet het middel om allerhande maatschappelijke achterstanden te compenseren, zelfs niet met een netwerk in en om de school. In het kader van de brede school zal overigens wel met andere departementen samengewerkt worden, maar eenieder moet zich bij zijn eigen terrein houden. Op die manier kan de aanpak van de problemen die toevalligerwijze door het bestaan van de leerplicht op een school bijeenkomen, beter georganiseerd worden. Voor- en vroegschoolse opvang passen ook in het concept van de brede school, omdat zo condities geschapen kunnen worden voor het verkrijgen van «leerbare» kinderen. Het concept van de brede school is overigens lokaal ontwikkeld, hetgeen betekent dat er in de verschillende gemeenten verschillende zaken aan gekoppeld worden. Afhankelijk van de evaluatie, is het streven er evenwel op gericht om dit concept op grote schaal te implementeren. De SLOA-instellingen zullen de brede school ondersteunen met onderwijsdeskundigheid. Samenwerking met marktpartijen is daarbij niet uitgesloten en zou zelfs stimulerend kunnen werken.

Experimenten zijn per definitie tijdelijk. Van meet af aan is duidelijk gemaakt dat het bij de projecten Piramide en Kaleidoscoop om een experiment ging. De methodiek is landelijk ontwikkeld, omdat zaken onderling vergeleken en onderzocht moesten worden. Daarbij is echter voortdurend gesteld dat de projecten op lokaal niveau gecontinueerd moesten worden met het accres van het gemeentefonds, de GOA-middelen, de gewichtengelden, de klassenverkleiningsmiddelen en met de inzet van de schoolbegeleidingsdiensten. Uit de quick scan van gemeentelijke GOA-plannen blijkt overigens dat veel gemeenten, los van de onderhavige experimenten, ervoor gekozen hebben om de middelen voor opvoeding en onderwijs te bestemmen. Kleinere gemeenten zullen natuurlijk minder speelruimte hebben om dit soort zaken op te pakken dan grote gemeenten. De verdeling van de achterstandsmiddelen wordt echter afgestemd op de zwaarte van de problematiek in gemeenten en het aantal kinderen met een achterstand in een bepaalde leeftijdscategorie.

Het gebruik van gestructureerde programma's voor jonge risicokinderen is uiterst wenselijk. In de postinitiële opleidingen voor coördinatoren in de onderbouw zijn overigens al elementen van Piramide en Kaleidoscoop opgenomen. Het ligt in de bedoeling dat de deskundigheid terzake de komende tijd in de overige opleidingen wordt opgenomen. Uit genoemde quick scan blijkt dat gemeenten vaak al kiezen voor voor- en vroegschoolse educatie. Rijk en VNG ontwikkelen een voorstel voor implementatie van de ontwikkelde methodiek. Daarbij gaat het om de inhoud, de professionalisering en de samenwerking die bestuurlijk en organisatorisch moet ontstaan waarbij weer nauw aangesloten moet worden bij het lokale preventieve jeugdbeleid. Gezien de aandacht die lokaal nu reeds wordt besteed aan voor- en vroegschoolse opvang, zal de implementatie vermoedelijk goed verlopen. Koppeling van die opvang aan de scholen kan leiden tot een grotere instroom van kinderen uit groepen die nooit een peuterspeelzaal zouden overwegen. In het aanbod van nog te ontwikkelen opvangmogelijkheden moet echter wel van differentiatie sprake zijn.

Desgevraagd zei de staatssecretaris dat momenteel onder optimale condities wordt geëxperimenteerd. Groepen zijn bijvoorbeeld gesplitst in taalgroepen. Voor toepassing van de projecten Piramide en Kaleidoscoop op alle scholen waar sprake is van achterstanden, zou 70 mln. à 80 mln. nodig zijn. Dat geld kan momenteel echter niet beschikbaar gesteld worden door het Rijk. De gemeenten kunnen op dit vlak evenwel het nodige doen uit de budgetten voor jeugdbeleid, kinderopvang en onderwijs en lijken bij de besteding ook te kiezen voor opvoeding en onderwijs. Via het GOA-budget kan het Rijk hier ook enige sturing aan geven. In de begroting van OCW voor 1999 is trouwens 0,9 mln. opgenomen voor de implementatie van de projecten en vanaf 2000 zal daar drie jaar lang op jaarbasis 3 mln. voor gereserveerd worden. VWS, OCW en de VNG stellen thans een plan op voor brede implementatie van de projecten. Het is financieel niet mogelijk om de experimenten een jaar te verlengen ter overbrugging van de periode tot brede implementatie. Dat zou 15 mln. vergen. Zelfs voor kleine gemeenten als Den Ham – verlenging van de experimenten daar vergt f 300 000 – is geen gaatje te vinden in de begroting, al is de problematiek daar heel groot. Aangezien de problemen op dit vlak voorspeld waren, zijn er trouwens voorzieningen getroffen om een en ander lokaal te ondervangen. Discontinuïteit is eigenlijk niet te voorkomen tot het moment van implementatie. Desgevraagd zei de staatssecretaris toe het cijfermateriaal terzake voor de behandeling van de voorjaarsnota schriftelijk aan de Kamer toe te sturen.

De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport hechtte grote waarde aan het preventieve jeugdbeleid. Het herstellen van problemen door achterstanden is vaak ook duurder dan het voorkomen daarvan. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van het beleid terzake. Het Rijk biedt daarbij ondersteuning en houdt zich bezig met vernieuwing en ontwikkeling van methodieken en programma's. In het kader van de nieuwe Welzijnsnota is netwerkvorming rond jeugd en gezin een hoofdprioriteit. Gezien het belang van samenhang tussen de welzijns- en onderwijsfuncties op lokaal niveau, ondersteunen VWS en OCW een en ander in nauwe samenspraak. Kennis en deskundigheid moeten ook op lokaal niveau uitgewisseld worden om tot maatwerk te kunnen komen. VWS heeft op jaarbasis 3 mln. beschikbaar voor ondersteuning van het lokale beleid terzake. Met de VNG wordt aan de hand van het rapport van de commissie-Groenman een programma ontwikkeld voor implementatie van de voor- en vroegschoolse opvang. Ook in het kader van de voorjaarsnota is hier echter geen extra geld voor gevonden. Er is wel 250 mln. extra beschikbaar voor de gemeenten om de capaciteit van de kinderopvang uit te breiden, maar in dat bedrag zijn geen extra voorzieningen verdisconteerd. Het is ook een verantwoordelijkheid van de gemeenten om buitenschoolse opvang en kinderopvang lokaal vorm te geven. De gemeenten worden door het Rijk echter wel afgerekend op de resultaten die zij met de beschikbare middelen boeken. Zij moeten proberen om door een doelmatige inzet van middelen en een koppeling van voorzieningen ruimte vrij te maken voor voor- en vroegschoolse opvang.

Een van de voorwaarden om deel te kunnen nemen aan de projecten Piramide en Kaleidoscoop, was overigens dat men na afloop van de experimenten zou voorzien in continuering daarvan. Als uit de eindevaluatie inderdaad blijkt dat de projecten succesvol zijn, dan moet geprobeerd worden om die methodieken met de beperkte beschikbare middelen op andere scholen ingang te laten vinden. In dit licht is terecht gesproken over inbedding hiervan in de lerarenopleidingen. In het kader van de uitwerking van de notitie inzake de brede school en de implementatie van dit soort projecten zullen de beroepsopleidingen bij een en ander betrokken moeten worden, evenals de werkgeversvereniging, de VOG, die verantwoordelijk is voor het instellingsbeleid van peuterspeelzalen. Met de organisaties die de programma's mede ontwikkelen, zal bekeken worden hoe binnen het budget vorm kan worden gegeven aan een kwaliteitsimpuls voor de peuterspeelzalen. Nogmaals, er zijn in de rijksbegroting wel middelen voor bevordering van de implementatie, maar niet voor uitbreiding van voorzieningen op dat vlak. Uit gemeentelijke plannen blijkt evenwel dat gemeenten bij de besteding van hun middelen prioriteit geven aan voor- en vroegschoolse opvang. Desgevraagd zei de staatssecretaris dat voortzetting van de experimenten met een jaar aanzienlijk meer kost dan de bedragen die beschikbaar zijn voor implementatie en ondersteuning van lokaal jeugdbeleid.

Nadere gedachtewisseling

Mevrouw Hamer (PvdA) was verheugd dat verder gestimuleerd zal worden dat de methodieken in de opleidingen worden geïntegreerd. Zij wilde hier graag van op de hoogte gehouden worden. Aan de hand van de quick scan kan te zijner tijd beoordeeld worden of de brede implementatie van de projecten Piramide en Kaleidoscoop op een goede manier ter hand wordt genomen door de gemeenten. Waar er problemen dreigen te ontstaan, doordat de evaluatie nog niet gereed is en de experimenten aflopen, vroeg mevrouw Hamer tot slot om nog eens met de betrokken gemeenten te bekijken of hier niet iets aan te doen is.

Mevrouw Remak (VVD) concludeerde dat er op korte termijn slechts weinig geld beschikbaar is voor voortzetting van de projecten. Daarom suggereerde zij om de beschikbare middelen in te zetten voor de educatieve samenhang tussen peuterspeelzalen en basisscholen. De projecten kunnen overigens pas echt beoordeeld worden aan de hand van de evaluatie.

Mevrouw Kant (SP) constateerde een verschil van mening tussen de staatssecretarissen en de gemeenten over de kosten van voortzetting van de experimenten met een jaar. Zij vroeg dan ook om de brief van de gemeente Emmen terzake bij het toegezegde overzicht van het cijfermateriaal te betrekken. Is de staatssecretaris van OCW bereid om met de gemeenten waar de projecten lopen, in overleg te treden over voortzetting daarvan met een jaar? Tot slot merkte mevrouw Kant op dat de vraag over verhoging van de ouderbijdrage niet beantwoord was.

Mevrouw Lambrechts (D66) betwijfelde of de didactische principes van de methodieken al voldoende worden meegenomen in de lerarenopleidingen. Het is wel goed dat in het kader van de implementatie wordt gestreefd naar bundeling van beleid en geldstromen. Aangezien de evaluatie er nog niet is en er nog geen voorstellen liggen voor brede implementatie van de projecten, vroeg ook mevrouw Lambrechts om nog eens te kijken naar de kosten van voortzetting van de projecten.

De heer Rabbae (GroenLinks) waardeerde het dat er 3 mln. beschikbaar komt voor brede implementatie van de projecten. Hij herinnerde aan zijn toezegging om zelf een financieel plaatje op te stellen voor het structureren van de onderhavige voorzieningen, wanneer de regering hier geen geld voor weet vrij te maken. Tot slot kondigde hij aan een Kameruitspraak te willen vragen over voortzetting van de projecten met een jaar.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA) kon zich vinden in de geschetste integrale aanpak. Ondanks de afspraken die in 1995 gemaakt zijn, blijken de gemeenten die de experimenten zijn aangegaan, toch een ander verwachtingspatroon te hebben over voortzetting hiervan. Als de evaluatie er geweest was en er een regeling getroffen was voor afbouw van de financiering, hadden de zaken beter in elkaar kunnen overlopen. Zal de overheid trouwens nog toezien op de implementatie van de projecten of wordt dit aan de gemeenten overgelaten?

De heer Van der Vlies (SGP) stelde dat de staatssecretarissen, bestuurlijk gezien, het gelijk aan hun kant hebben bij beëindiging van de experimenten. Het is overigens geen nieuw fenomeen dat gevraagd wordt om voortzetting. Er zal nu een overzicht van gegeven worden wat een en ander voor bepaalde gemeenten betekent. De heer Van der Vlies had geen bezwaar tegen het realiseren van een vangnetconstructie voor die projecten waarbij het aanwijsbaar fout zou gaan, als er discontinuïteit ontstaat. Wanneer een en ander op formele bezwaren stuit, zullen die echter wel erkend moeten worden. Over de brede implementatie van de projecten zal nog ten principale gediscussieerd moeten worden. Daarom twijfelde de heer Van der Vlies aan het nut van het vragen van een Kameruitspraak op dat punt.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen herhaalde dat experimenten per definitie eindig zijn. Er is geen sprake van kapitaalvernietiging, omdat er twee kwalitatief goede programma's zijn ontwikkeld door gemeenten en scholen. De eerste ervaringen die hiermee in negen gemeenten zijn opgedaan, lijken positief te zijn. Bovendien zijn de ontwikkelde programma's overdraagbaar. Zij zullen geëvalueerd worden en er wordt een plan van aanpak opgesteld. Bij de beoordeling van het overzicht van de kosten van voortzetting van de experimenten zal de Kamer overigens rekening moeten houden met het feit dat de geldstromen die naar gemeenten gaan, zeer ongelijksoortig zijn. Er is al met een aantal van de betrokken gemeenten gesproken over voortzetting. Zo'n gesprek kan momenteel echter geen oplossing bieden vanwege de aan voortzetting verbonden kosten en het beschikbare budget. De Kamer zal nog een brief ontvangen over de gang van zaken in de tussenliggende periode om te voorkomen dat er discontinuïteit ontstaat. Veel gemeenten hebben er trouwens al rekening mee gehouden dat zij de kosten van voor- en vroegschoolse opvang zelf zouden moeten betalen.

De quick scan van de besteding van de GOA-middelen is overigens al aan de Kamer gestuurd. Daaruit blijkt dat voor- en vroegschoolse opvang belangrijk wordt geacht. Voorts is uit het GION-implementatieonderzoek gebleken dat ouderbijdragen geen belemmering vormen voor het bezoeken van voor- en vroegschoolse opvang.

De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zei dat binnenkort een onderzoek naar het functioneren van peuterspeelzalen zal verschijnen. Een en ander blijkt mede afhankelijk te zijn van de aandacht en prioriteiten die gemeenten daaraan geven. Uit dat onderzoek blijkt ook dat er behoefte is aan informatie-uitwisseling en voorbeelden van goede methodieken. De gegevens uit dit onderzoek zullen betrokken worden bij de ontwikkeling van het implementatieplan voor de projecten Piramide en Kaleidoscoop.

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

Van der Hoeven

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Essers

De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

Mattijssen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Schutte (GPV), Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), Van der Hoeven (CDA), voorzitter, Rabbae (GroenLinks), Lambrechts (D66), Dittrich (D66), Cornielje (VVD), De Vries (VVD), Dijksma (PvdA), Van Zuijlen (PvdA), Cherribi (VVD), Rehwinkel (PvdA), ondervoorzitter, Belinfante (PvdA), Kortram (PvdA), Ross-van Dorp (CDA), Hamer (PvdA), Nicolaï (VVD), Van Bommel (SP), Barth (PvdA), Remak (VVD), Halsema (GroenLinks), Örgü (VVD), Wijn (CDA) en Eurlings (CDA).

Plv. leden: Stellingwerf (RPF), Schimmel (D66), Mosterd (CDA), Atsma (CDA), Harrewijn (GroenLinks), Bakker (D66), Ravestein (D66), E. Meijer (VVD), Passtoors (VVD), Valk (PvdA), De Cloe (PvdA), Udo (VVD), Van der Hoek (PvdA), Gortzak (PvdA), Middel (PvdA), Schreijer-Pierik (CDA), Spoelman (PvdA), Brood (VVD), Poppe (SP), Arib (PvdA), Blok (VVD), Vendrik (GroenLinks), Rijpstra (VVD), Verhagen (CDA) en Visser-van Doorn (CDA).

XNoot
2

Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Swildens-Rozendaal (PvdA), ondervoorzitter, Bijleveld-Schouten (CDA), Middel (PvdA), Essers (VVD), voorzitter, Dankers (CDA), Oudkerk (PvdA), Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD), Rouvoet (RPF), De Vries (VVD), Van Vliet (D66), Van Blerck-Woerdman (VVD), Passtoors (VVD), Eisses-Timmerman (CDA), Gortzak (PvdA), Hermann (GroenLinks), Buijs (CDA), Atsma (CDA), Van Gent (GroenLinks), Arib (PvdA), Spoelman (PvdA), Kant (SP), E. Meijer (VVD) en Van der Hoek (PvdA).

Plv. leden: Van 't Riet (D66), Rehwinkel (PvdA), Eurlings (CDA), Apostolou (PvdA), Örgü (VVD), Van de Camp (CDA), Noorman-den Uyl (PvdA), Ravestein (D66), Weekers (VVD), Schutte (GPV), Cherribi (VVD), Schimmel (D66), Terpstra (VVD), Udo (VVD), Visser-van Doorn (CDA), Belinfante (PvdA), Harrewijn (GroenLinks), Ross-van Dorp (CDA), Th.A.M. Meijer (CDA), Rosenmöller (GroenLinks), Duijkers (PvdA), Smits (PvdA), Marijnissen (SP), O.P.G. Vos (VVD) en Hamer (PvdA).

Naar boven