26 200 VI
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 1999

nr. 16
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 3 november 1998

In het vooroverleg voor de Begrotingsbehandeling op 27 oktober jl. met de Vaste Kamercommissie voor Justitie heb ik naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Kalsbeek-Jasperse en Van de Camp toegezegd schriftelijk verduidelijking te geven.

Allereerst wil ik ingaan op de ongerijmdheden die mevrouw Kalsbeek-Jasperse aantrof in de informatie die aan de Kamer is verstrekt over de wachtlijsten voor de justitiële inrichtingen.

Hier past een opmerking vooraf. Het overzicht in de Rapportage Quick-scan wachtlijsten jeugdzorg van 7 oktober geeft een inzicht op hoofdlijnen. De rapportage beoogt te laten zien dat er sprake is van een aanzienlijke wachtlijstproblematiek. Er is geen onderscheid gemaakt tussen de jeugdigen die in vrijwillig kader en de jeugdigen die met een maatregel van kinderbescherming (justitiepupillen) op een wachtlijst zijn geplaatst van een hulpvorm of voorziening. Per hulpvorm of voorziening verschilt het aandeel van de justitiepupillen. In tabel B uit de Rapportage quick-scan wachtlijsten jeugdzorg is het hele spectrum van hulpvormen en voorzieningen opgenomen.

In justitiële inrichtingen worden slechts jeugdigen geplaatst op grond van een machtiging door de kinderrechter (civielrechtelijke beslissing) of in het kader van preventieve hechtenis, straf of strafrechtelijke maatregel.

In de rapportage aan de Kamer over de Quick-scan wachtlijsten jeugdzorg worden cijfers gegeven die niet overeenstemmen met de informatie die is opgenomen in de beantwoording van vragen in de Nota naar aanleiding van het verslag in verband met de vaststelling van de begroting.

Na bestudering blijkt sprake van een fout in de rapportage Quick-scan wachtlijsten jeugdzorg. Abusievelijk zijn in Tabel B. van deze rapportage slechts de jeugdigen op de wachtlijst (in totaal 70 jeugdigen) weergegeven die in het kader van het strafrecht in een justitiële inrichting moeten worden geplaatst. De jeugdigen die in civielrechtelijk kader geplaatst moeten worden, zijn ten onrechte niet opgenomen. Ik betreur dit.

In de antwoorden op de vragen in de Nota naar aanleiding van het verslag zijn wel de jeugdigen vermeld die in het kader van een civielrechtelijke beslissing (een machtiging door de kinderrechter) voor plaatsing in een justitiële inrichting zijn aangemeld (in totaal 470 jeugdigen). Dit laatste gegeven is correct.

Om een volledig beeld te krijgen van de wachtlijstproblematiek moeten de aantallen bij elkaar worden opgeteld. Het gecorrigeerde cijfer in de Quick-scan komt dan uit op 70 (strafrechtelijk) + 470 (civielrechtelijk) = 540 jeugdigen op de wachtlijst voor een justitiële jeugdinrichting (peildatum 1 april 1998).

Kennelijk is de indruk gevestigd dat de meest elementaire gegevens niet kunnen worden verstrekt. Dit berust op een misverstand.

Bijvoorbeeld gegevens over het aantal ondertoezichtgestelde pupillen, de verblijfplaats van deze pupillen en het aantal pupillen verblijvend in een justitiële jeugdinrichting, zijn over een lange reeks van jaren beschikbaar en zijn onder meer gepubliceerd in het Jaarboek 1998 van de Directie Preventie, Jeugd en Sanctiebeleid en in het overzicht Justitie in Kengetallen 1998 van de Directie Financieel-Economische Zaken van het ministerie van oktober 1998.

– De ondertoezichtstellingen zijn de laatste jaren gestegen. Bedroeg in 1993 het aantal nog 14 997 in 1997 was het aantal opgelopen tot 18 690. De stijging van het aantal onder toezicht staande jeugdigen is over de periode 1995–1997 vrijwel stabiel, namelijk 5 tot 5,5%. In 1993 en 1994 was de stijging ten opzichte van het voorgaande jaar hoger, namelijk respectievelijk 13,3% en 7,1%. Het aantal jongens dat onder toezicht wordt gesteld is hoger dan het aantal meisjes. Gemiddeld over de laatste vijf jaren is de verdeling 55% jongens en 45% meisjes.

– Uit de beschikbare cijfers blijkt dat het percentage thuis verblijvende kinderen de laatste jaren licht toeneemt. Het bedraagt nu circa 54%. De circa 46% uithuisverblijvende jongeren verblijven respectievelijk: in een pleeggezin 18%, residentieel 18%, op kamers 2% of elders 8%. Het aantal jongeren in een justitiële jeugdinrichting (onderdeel residentieel) naar verblijfstitel ondertoezichtstelling bedroeg in 1991 352. In 1997 was het aantal ondertoezichtstelling in de justitiële jeugdinrichtingen opgelopen tot een aantal van 496. (Justitie in Kengetallen 1998).

Wanneer het gaat om gegevens over de wachtlijsten, gegevens over de instroom en de uitstroom voor de jeugdzorg in de volle breedte d.w.z. voor alle voorzieningen die tot de jeugdzorg moeten worden gerekend is het nu nog niet mogelijk «harde» cijfers te leveren. Er is wat dit betreft sprake van een stapsgewijs proces van verbetering van de informatievoorziening. Dat is ook de reden waarom het instrument van de Quick- scan is gehanteerd. Vanaf begin 1999 moeten meer toegespitste gegevens over de instroom en de uitstroom beschikbaar komen uit het intersectorale informatiesysteem dat wordt gebouwd.

De harde, betrouwbare gegevens over frictie tussen de geïndiceerde vraag en het aanbod zullen pas beschikbaar komen wanneer de Bureaus jeugdzorg c.q. de Toegang tot de jeugdzorg met een stapsgewijze screening, diagnostiek, indicatiestelling en zorgtoewijzing volledig zijn ingericht. Dit is een ingrijpende grote operatie die de transparantie van het stelsel voor jeugdzorg wezenlijk moet verbeteren. Het Regeerakkoord geeft aan dat deze structuurwijziging met kracht verder zal worden doorgezet en ook wettelijk zal worden verankerd.

Een nader plan van aanpak voor de verdere implementatie maar ook voor de «Wet op de jeugdzorg» is nu in voorbereiding. De Kamer zal hierover nog dit najaar (voor het Kerstreces) worden geïnformeerd.

Voor de vermindering van de wachtlijstproblematiek voor de jeugdhulpverlening worden in 1999 en verdere jaren Regeerakkoordgelden ingezet.

In dit verband wordt een bedrag uit de gelden van de intensiveringsmiddelen uit de cluster Jeugd en Geweld oplopend tot f 15 miljoen in 2002 ingezet ten behoeve van de wachtlijsten in de jeugdhulpverlening.

Over de inzet van genoemde f 15 miljoen dienen nog nader afspraken tussen het Rijk en de provincies en grootstedelijke regio's te worden gemaakt.

Deze middelen komen bovenop de intensiveringsmiddelen genoemd op blz. 4 van de brief over de motie lid Kalsbeek-Jasperse cs. (25 600 VI, nr. 67).

Aan de inzet van de extra middelen zullen concrete doelstellingen worden verbonden.

Over de inzet van intensiveringsmiddelen uit het Regeerakkoord op de Justitiebegroting is de Kamer in mijn brief van 6 oktober jl. nader geïnformeerd en voorts is in de genoemde Nota naar aanleiding van het verslag in het antwoord op vraag 8 een nadere explicitering gegeven van de intensiveringsmiddelen Jeugdzorg. Naar aanleiding van dit laatste zijn aanvullende vragen gesteld die ik hieronder zal beantwoorden. Alvorens dit te doen geef ik om misverstanden te voorkomen een totaal overzicht van de inzet van de intensiveringsmiddelen Jeugd en Geweld en een totaal overzicht van het in 1999 voor jeugd beschikbare budget.

Intensiveringsgelden Jeugd en geweld

Artikel 08.01 Raad voor de kinderbescherming

 1999200020012002
– versnelling civiele zaken1,12,33,35,0
– budget tbv forensische diagnostiek0,71,42,03,0
– werklastverlichting tbv allochtonen1,12,33,35,0
– bijdrage aan de AMK's1,01,01,01,0
– toename aantal strafzaken1,83,65,48,0
totaal raad voor de kinderbescherming5,710,615,022,0

Artikel 08.02 Subsidies Preventie, Jeugdbescherming en Reclassering

– gvi's: toename aantal jeugdreclasseringszaken1,12,33,35,0
– gvi's: uitvoering programma CRIEM, waaronder individuele trajectbegeleiding3,57,110,015,0
– crim.pr.: CTC-projecten0,51,02,03,0
– crim.pr.: projecten preventie geweld0,91,82,64,0
– gsb: justitie in de buurt1,53,14,87,0
– amk's (via VWS) 1,32,34,0
– wachtlijsten jeugdhulpverlening (via VWS)3,36,810,015,0
totaal subsidies10,823,435,053,0

Totaal beschikbaar in 1999 voor Jeugd (incl. intensiveringsgelden):1

Beschikbaar

08.01 Raad voor de kinderbescherming1999 
Personele uitgaven131,7  
Materiële uitgaven33,9  
Huisvestingskosten (voorheen RGD)18,8  
Projectgelden taakstraffen 7,4
 191,8  
   
08.02 Subsidies Preventie, Jeugdbescherming en Reclassering  
Gezinsvoogdij-instellingen/projecten324,5  
Alleenstaande minderjarige asielzoekers164,1  
HALT-bureaus17,8  
VWS (wachtlijsten en AMK's)3,3 
 509,7 

1 excusief Justitiële Jeugdinrichtingen en Openbaar Ministerie

De Kamer stelt terecht eisen met betrekking tot de concrete doelstellingen die aan de inzet van de intensiveringsmiddelen zijn verbonden. Ik vraag er van mijn kant begrip voor dat deze uitwerking op voldoende concreet niveau, enige tijd vraagt. Hierover zal de Kamer nog nader worden geïnformeerd.

In het overzicht in de beantwoording van vraag 8 in de Nota naar aanleiding van het verslag, van de besteding van de intensiveringsmiddelen zijn twee maal de AMK's opgenomen.

Genoemd is een totaal bedrag oplopend naar f 19 miljoen in 2002. Dit bedrag valt uiteen in een bedrag voor vermindering van de wachtlijsten jeugdhulpverlening van f 15 miljoen en voor de AMK's van f 4 miljoen via VWS vanuit de Justitiebegroting.

Voorts wordt genoemd een bedrag van f 1 miljoen voor de financiële participatie door het ministerie van Justitie voor de implementatie van de AMK's.

In verband met de specificatie van de aanpak voor het wegwerken van de wachtstapels bij de Raad voor de kinderbescherming is nadere verduidelijking gevraagd bij een genoemd aantal zaken van 1320. Dit geeft de laatst gemeten hoogte van de wachtstapel aan.

Met het getal van in totaal 1320 zaken wordt bedoeld, dat de wachtstapel op het laatste meetpunt, in de in de rapportage van de Raad voor de kinderbescherming over de verslagperiode van mei t/m augustus 1998, in totaal 1320 zaken bedroeg, te weten: 738 beschermingszaken en 582 scheidings- en omgangszaken.

De heer Van de Camp constateert dat gegevens die in verschillende brieven en rapportages zijn opgenomen van elkaar verschillen. Als antwoord geef ik dat dit niet altijd is uit te sluiten.

Bijvoorbeeld de gegevens opgenomen in de Voortgangsrapportage Beleidskader Jeugdzorg zijn van een bepaalde peildatum. Wanneer het financiële gegevens betreft kan het zijn dat deze gegevens lopende het jaar nog moeten worden bijgesteld met betrekking tot een aanpassing in verband met de loon- en prijsontwikkeling.

Wanneer de cijfers planningsgegevens betreffen dan zullen deze gegevens in principe afwijken van cijfers die betrekking hebben op de feitelijke realisatie.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Naar boven