26 200 VI
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 1999

nr. 12
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 21 oktober 1998

De vaste commissie voor Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de volgende vragen aan de regering ter beantwoording voorgelegd. Van deze vragen en antwoorden van de regering brengt de commissie als volgt verslag uit.

De voorzitter van de commissie,

Van Heemst

De griffier van de commissie,

Pe

1

Wanneer is indiening van een wetsontwerp herziening burgerlijk procesrecht te verwachten? (blz. 4).

Wij streven ernaar voor het einde van het lopende kalenderjaar een wetsvoorstel herziening burgerlijk procesrecht aan de Raad van State voor te leggen.

2

In hoeverre ontlast alternatieve geschillenbeslechting, zoals bijvoorbeeld mediation, de rechtelijke macht in termen van aantallen zaken? Wat zijn de verwachte besparingen voor de begroting? (blz. 5).

Alternatieve geschillenbeslechting is een verzamelnaam voor methoden van geschiloplossing buiten de rechter om. Behalve mediation worden daaronder ook begrepen vormen van bindend advies en arbitrage. In Nederland zijn – anders dan in veel, met name Angelsaksische, andere landen – het bindend advies en arbitrage al lange tijd ingeburgerd. Gewezen kan worden op bijvoorbeeld de praktijk van arbitrage in bouwzaken, de afdoening van huurprijsgeschillen door de huurcommissies en de geschillencommissies bij de Stichting Geschillencommissies voor Consumentenzaken. Hoewel via deze wegen jaarlijks vele duizenden zaken tot een oplossing worden gebracht kan niet worden vastgesteld in hoeverre dit de rechterlijke macht kwantitatief ontlast van zaken. Onbekend is of zaken die thans langs de weg van alternatieve geschillenbeslechting tot een oplossing komen anders, bij het ontbreken van een dergelijke voorziening, zouden zijn voorgelegd aan een rechter. De beschikbaarheid van mediation zal enerzijds ongetwijfeld bewerkstelligen dat meer zaken vroegtijdig door partijen zelf tot een oplossing worden gebracht en derhalve minder zaken aan de rechter behoeven te worden voorgelegd, maar zal er anderzijds ook toe kunnen leiden dat per saldo meer zaken aan geschilbeslechting – via de rechter of alternatief – worden onderworpen. Het netto kwantitatieve effect op de werklast van de rechterlijke macht is niet precies te becijferen. Datzelfde geldt voor eventuele besparingen op de begroting. Bij de berekening van de financiële consequenties moet overigens tevens rekening worden gehouden met verliezen door verminderde inkomsten uit griffierechten.

3

Bezien zal worden welke rol alternatieve de geschillenbeslechting kan spelen in de gerechtelijke procedure. Kan de regering aangeven op welke wijze dit onderzoek zal plaatsvinden en welke termijn hieraan gesteld wordt? (blz. 5).

In april 1996 is door de vorige minister van Justitie het Platform ADR ingesteld, met als taak advies uit te brengen over de ontwikkeling van alternatieve geschillenbeslechting in Nederland. Het rapport van het Platform, dat mede gebaseerd zal zijn op een evaluatie van een aantal lopende experimenten, wordt in het najaar van 1998 verwacht. Mede op basis daarvan zal worden bepaald hoe het beleid ten aanzien van alternatieve geschillenbeslechting, in relatie tot gerechtelijke procedures, de komende jaren vorm zal krijgen. Besluiten hierover kunnen derhalve in 1999 worden verwacht.

4

Ten behoeve van de implementatie van het rapport «Rechtspraak bij de tijd» (commissie-Leemhuis) is vanaf het jaar 2002 structureel circa 130 miljoen gulden beschikbaar.

Welke additionele financiële middelen worden ter beschikking gesteld ten bate van het project «zittende magistratuur 2000» en hoe verhoudt dit project zich tot het rapport van de commissie-Leemhuis? (blz. 5).

Zoals tijdens het algemeen overleg van 2 september jl. met de vaste commissie voor Justitie aan de orde is gekomen streef ik ernaar u eind 1998 een integrale beleidsnota («Contourennota») toe te zenden waarin wordt gegaan op de wijze waarop de Regeerakkoord-afspraken worden geïmplementeerd.

Hierin zal tevens worden ingegaan op de wijze waarop de additionele middelen van f 29,7 mln. in 1999 tot oplopend f 130 mln. in 2002 daarbij worden ingezet. In deze Contourennota zal ook worden aangegeven hoe wordt omgegaan met al lopende activiteiten die in het verleden zijn ingezet om de rechterlijke organisatie verder te versterken. Het project «ZM 2000» behoort daar ook toe. Zoals het zich nu laat aanzien zal het project «ZM 2000» worden geïntegreerd in de diverse deelprojecten die onderdeel vormen van de contourennota. Precieze informatie daarover kunt u in deze Contourennota verwachten.

5, 6, 56, 8

Op basis van welke analyse is besloten tot een bezuiniging van 115 miljoen gulden op het gevangeniswezen? Zal deze bezuiniging gevolgen hebben voor de werkgelegenheid? Zo ja, in welke mate? Hoe zullen de ombuigingen in het gevangeniswezen worden gerealiseerd? Zullen naast het toepassen van andere sanctiemodaliteiten ook versoberingen in het regime plaatsvinden? Aan welke versoberingen denkt de regering dan? Behoort het plaatsen van twee gevangenen op één cel tot de mogelijkheden? (blz. 6).

Kan nader worden aangeduid wat wordt bedoeld met de zinsnede «Dit geeft aanleiding, het gehele sanctiestelsel (inclusief het strafrechtelijk beleid en de strafvorderingsrichtlijnen) nader te bezien op onderlinge samenhang en consistentie»? Op welke wijze zal het onderzoek plaatsvinden? Wat zou moeten veranderen aan de strafvorderingsrichtlijnen en wat zou moeten verbeteren in de onderlinge samenhang en consistentie? (blz. 7).

Staan bij de invulling van de bezuinigingen van 115 miljoen gulden de uitgangspunten van de nota «Werkzame detentie» nog steeds overeind? (blz. 31).

Hoe zal DJI een bijdrage leveren aan de majeure bezuinigingsoperatie binnen het gevangeniswezen?

Welke middelen worden hiertoe ter beschikking gesteld?

Is externe ondersteuning nu reeds te voorzien? (blz. 55).

De bezuinigingstaakstelling van 115 miljoen is gebaseerd op analyses die zijn verricht en afwegingen die zijn gemaakt bij de totstandkoming van het regeerakkoord. Deze taakstelling kan alleen worden gerealiseerd door de kosten per inrichtingsplaats te reduceren en door een beperking van de noodzaak tot verdere uitbreiding van de celcapaciteit. Dit is niet mogelijk zonder ingrijpende maatregelen te treffen in zowel het functioneren van de justitiële inrichtingen als in het functioneren van de gehele strafrechtelijke keten en in de samenhang binnen het gehele sanctiestelsel. Alle mogelijke maatregelen worden daarbij bezien: «Versobering van de regiemsvoering maakt daarvan onderdeel uit. Daarbij zal zowel de lengte van het dagprogramma als de omvang van het activiteitenaanbod worden bezien.» Ik heb een interne projectorganisatie ingericht om de te nemen maatregelen te ontwikkelen en uit te werken. De Dienst Justitiële Inrichtingen, maar ook andere partners in de strafrechtsketen zijn in deze projectorganisatie vertegenwoordigd. Welk beleid ik uiteindelijk zal gaan voeren om de genoemde taakstelling te realiseren, zal ik in de loop van volgend jaar aan de Kamer berichten. In dit stadium wil ik daarop niet vooruitlopen. Vooralsnog ga ik ervan uit dat niet zozeer de uitgangspunten die aan de nota «Werkzame Detentie» ten grondslag lagen, als wel de concrete uitwerking ervan ter discussie zullen staan. De werkgelegenheidseffecten laten zich pas vaststellen als de concrete maatregelen zijn ingevuld. In combinatie met de gelden die zijn bestemd voor de capaciteitsuitbreidingen is het werkgelegenheidseffect naar verwachting per saldo positief.

7

Wanneer zal naar verwachting het wetsvoorstel tot herziening van de Vreemdelingenwet bij de Tweede Kamer worden ingediend? (blz. 7).

De activiteiten ten behoeve van het opstellen van de nieuwe Vreemdelingenwet zijn inmiddels met kracht ter hand genomen. Het gaat om een majeure operatie, die niet alleen het hart van het vreemdelingenrecht raakt, maar bovendien tal van uitvoeringsconsequenties heeft, die al bij het opstellen van de wet goed doordacht moeten worden. Gegeven het belang van een zo spoedig mogelijke en tegelijkertijd zorgvuldige tot stand koming wordt ernaar gestreefd de hoofdlijnen van het voorstel in de loop van december, en vervolgens het wetsvoorstel zelf in het eerste kwartaal van 1999 aan de Ministerraad voor te leggen.

8

Wanneer zullen naar verwachting de werkzaamheden inzake de ontwikkeling van een visie op het asiel- en immigratiebeleid en de wijze waarop Nederland in Europees en ander internationaal verband een bijdrage kan leveren aan de opvang van vluchtelingen, zijn afgerond en wanneer kan het eindresultaat aan de Kamer worden gepresenteerd? (blz. 7).

In het kader van het ontwikkelen van een visie op het asiel- en immigratiebeleid alsmede de wijze waarop Nederland in Europees en ander international verband een bijdrage kan leveren aan de opvang van vluchtelingen is het allereerst van belang dat het onderzoek zal plaatsvinden waar Uw Kamer bij motie van de heer Rijpstra (VVD) c.s. om heeft gevraagd met betrekking tot de vraag waarom Nederland Europees gezien een zo groot aandeel heeft in de opvang van asielzoekers. Verder wordt op dit moment door het Informatie- en Analysecentrum van de IND (INDIAC) onderzocht of op korte termijn het inzicht in de instroom kan worden vergroot. Zie hiervoor tevens de brief d.d. 9 oktober jl. (kenmerk 714811/98/DVB) inzake de instroomproblematiek.

9

Wanneer zijn de voorstellen te verwachten inzake de mogelijkheden voor asielzoekers om bepaalde vormen van betaald werk te verrichten? (blz. 7).

Inmiddels is de mogelijkheid gecreëerd dat asielzoekers bepaalde vormen van betaald werk verrichten.

Ingevolge het besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 1 september 1998 houdende de wijziging van het Delegatie- en uitvoeringsbesluit Wet arbeid vreemdelingen kan ten behoeve van een bepaalde categorie asielzoekers een tewerkstellingsvergunning worden verleend voor naar zijn aard kortdurend werk. Over verdergaande mogelijkheden om asielzoekers bepaalde vormen van betaald werk te laten verrichten, wordt op dit moment nader onderzoek gedaan. Uw kamer zal hierover tezamen met de resultaten van het onderzoek van de interdepartementale werkgroep Opvangmodaliteiten worden geïnformeerd.

10

Bepaalde groepen asielzoekers zullen de mogelijkheid krijgen zelf onderdak te vinden. Vindt hierover en over de de mogelijke problemen hierbij overleg plaats met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten? (blz. 7).

Ja. Er heeft, voorafgaande aan het besluit de bestaande noodmaatregel om asielzoekers de mogelijkheid te bieden zelf onderdak te verzorgen, te verlengen, overleg plaatsgevonden met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Ook over een eventuele structurele toepassing van deze maatregel en mogelijke problemen daarbij vindt momenteel overleg plaats met de VNG. Over de eventuele structurele toepassing van deze maatregel en de plaats daarvan binnen het opvangmodel wordt u zo spoedig mogelijk nader geïnformeerd naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek van de interdepartementale werkgroep Opvangmodaliteiten.

11, 12, 76

Kan concreter worden aangeduid waar de 75 miljoen gulden voor de aanpak van de jeugdcriminaliteit aan zal worden besteed? (blz. 9).

Kunnen resultaten worden gemeld van het overleg over de verdeling van de middelen, voorzover het Justitietaken betreft, voor het Grotestedenbeleid? (blz. 47).

Wanneer kan de brief inzake de budgettaire verwerking van het regeerakkoord tegemoet worden gezien? (blz. 9).

Inmiddels heeft overleg plaatsgevonden tussen de minister van VWS en de minister van Justitie over enerzijds de intensivering jeugd en geweld (75 mln. Justitie) en anderzijds de impuls sociale infrastructuur (100 mln. VWS). U bent over de uitkomsten daarvan reeds geïnformeerd met de brief van de minister van Financiën van 28 september IRF98 580m.

Daarnaast heb ik u bij brief van 6 oktober jl. geïnformeerd over de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de financiële consequenties die voortvloeien uit het Regeerakkoord.

13

Kan de regering een overzicht geven van de regels voor politiële en justitiële samenwerking die zijn gegeven in het kader van de maatregelen die zijn getroffen om de gevolgen op te vangen van de opheffing van de personencontroles aan de onderlinge grenzen en de vereenvoudiging van de goederencontroles? (blz. 10).

Met regels voor politiële en justitiële samenwerking die zijn getroffen om de gevolgen op te vangen van de opheffing van de personencontrole aan de gemeenschappelijke grenzen en de vereenvoudiging van de goederencontroles, wordt gedoeld op de in het kader van de Schengensamenwerking gemaakte afspraken. Alle besluiten die in dat verband zijn en worden genomen, worden voorafgaand aan het parlement voorgelegd in het kader van de instemmingsprocedure. Al sedert een geruim aantal jaren vindt hierover gemeen overleg plaats. Een en ander is vastgelegd in Kamerstukken II, 19 326, waarnaar ik hier kortheidshalve verwijs.

14

Wanneer kunnen de antwoorden worden verwacht op de schriftelijke vragen inzake de brief van 25 maart 1998 van de minister van Justitie over haar bezoek aan de Volksrepubliek China (25 600 VI, nr. 48)? (blz. 10).

Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar de brief terzake die u over enige dagen zult ontvangen.

15

Wat is de reden dat de informatie die nodig is om een voortdurende correcte toepassing van het EVRM te garanderen niet altijd op de juiste plaatsen voorhanden is? Welke maatregelen worden getroffen om dit probleem op te lossen? (blz. 11).

Pas onlangs zijn de toezichthoudende organen bij het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) gebruik gaan maken van voorzieningen als Internet om de uitspraken van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) toegankelijker te maken. Tot voor kort was de EHRM-jurisprudentie alleen voor abonnees beschikbaar die de uitspraken, in het algemeen, pas na verloop van langere tijd toegezonden kregen.

Een in 1997 uitgevoerd onderzoek bij rechterlijke instanties wees uit dat niet alle griffies over een abonnement beschikten. De indruk bestaat dat ook functionarissen van het openbaar ministerie niet snel over relevante uitspraken beschikten. Voor kennisneming van de jurisprudentie waren advocatuur, rechterlijke macht, openbaar ministerie en departementale ambtenaren vaak aangewezen op Nederlandse vakliteratuur. Het ministerie van Justitie beschikte – via de permanente vertegenwoordiger in Straatsburg – over uitspraken tegen Nederland steeds zodra de uitspraak was gedaan en oordeelde ad hoc over de wijze van verdere communicatie.

Een punt van aandacht is de grote toeneming van het aantal uitspraken, de casuïstische benadering van de zaken en de «beweging» in de interpretatie van de verdragsartikelen op grond van technologische en maatschappelijke ontwikkelingen. Dit maakt dat de uitleg van deze arresten en het mogelijke belang voor de Nederlandse rechtspraktijk steeds moeilijker te bepalen is. De stand van de jurisprudentie is tegenwoordig slechts vast te stellen door voortdurende monitoring en analyse van uitspraken.

Het EHRM voert binnenkort een jurisprudentie-zoeksysteem Human rights Documentations (HUDOC) in op Internet. Dit is een goede gelegenheid voor het ministerie om via de NVVR met de rechtsprekende macht en via het Parket-Generaal met het openbaar ministerie te starten met een structurele vorm van informatieverschaffing. Aldus kan tijdig de aandacht worden gericht op die EHRM-uitspraken die specifiek voor ons land van belang zijn.

16

Kan de regering, vooruitlopend op de uitgewerkte voorstellen voor de aanpak van de wetgevingsoperatie, nu al een overzicht geven van hetgeen de wetgever de komende tijd te wachten staat in verband met de invoering van de euro? (blz. 13).

De invoering van de euro maakt het noodzakelijk om alle guldensbedragen in de Nederlandse wet- en regelgeving om te zetten in eurobedragen. Een voorstel voor de aanpak van deze omvangrijke wetgevingsoperatie ligt thans voor advies bij de Raad van State. Tegelijk worden alle bedragen in de weten regelgeving geïnventariseerd. Over de resultaten daarvan zullen de Staten-Generaal medio 1999 worden geïnformeerd. Daarna zal een verzamelwetsvoorstel worden opgesteld, dat naar verwachting in het voorjaar van 2000 aan de Raad van State zal kunnen worden voorgelegd.

Voorts zijn enkele kleinere aanpassingen in het vennootschapsrecht nodig; een brief daarover zal de Kamer binnenkort bereiken.

Tenslotte wordt in Europees verband nagegaan of de strafwetgeving van de lidstaten aanvulling behoeft. Thans is nog niet duidelijk of dit ook voor de Nederlandse wetgeving gevolgen zal hebben.

17

Wanneer is het plan van aanpak inzake de gevolgen van de inwerkingtreding van het verdrag van Amsterdam voor het nationale vreemdelingenbeleid te verwachten? (blz. 14).

Het plan van aanpak inzake de gevolgen van de inwerkingtreding van het verdrag van Amsterdam voor het nationale vreemdelingenbeleid wordt in het eerste kwartaal van 1999 verwacht.

18

Tot welke concrete resultaten heeft de conferentie van juni 1998, die tot doel had de internationale samenwerking op het niveau van het openbaar ministerie te verbeteren, geleid? (blz. 14).

Tijdens de conferentie is overeenstemming bereikt over een aantal conclusies:

– Het OM van elke EU-lidstaat zal een contactpunt inrichten, dat 24 uur per dag bereikbaar is ten behoeve van onderlinge operationele samenwerking;

– Een werkgroep ontwikkelt een gezamenlijk opleidingsprogramma, waarin aandacht wordt besteed aan talenkennis, kennis van nationale rechtssystemen, politiediensten, justitiële organisaties en internationale rechtshulp;

– Er zullen voorstellen worden geformuleerd die de praktische uitwerking van procedures moeten vereenvoudigen.

19

Kan het beslag dat als gevolg van internationale afspraken op politie en justitie wordt gelegd, worden gekwantificeerd? (blz. 14).

De betreffende passage verwijst naar de in de aanhef van het onderdeel Rechtshandhaving geformuleerde constatering, dat de Nederlandse samenleving in toenemende mate geconfronteerd wordt met internationale georganiseerde criminaliteit.

Deze internationalisering van de criminaliteit maakt een internationale aanpak steeds meer noodzakelijk, hetgeen een intensivering van de (inter-)nationale samenwerking van politie en justitie betekent.

De uitvoering van het Actieplan ter bestrijding van de georganiseerde criminaliteit, welk plan in het kader van de Europese Unie werd overeengekomen, zal deze internationale dimensie van de criminaliteitsbestrijding nog verder doen versterken.

Naar verwachting zal, met de implementatie van het Actieplan, de effectiviteit van de aanpak van internationale georganiseerde criminaliteit verder kunnen toenemen. Dit zal, voor zover deze internationale criminaliteit zich in Nederland manifesteert, ook nationaal zijn vruchten afwerpen.

De mate waarin er, als gevolg van de hierboven beschreven intensivering van de internationale politie- en justitiesamenwerking, sprake is van een grotere belasting van de opsporings- en vervolgingsinstanties (bijvoorbeeld omdat er meer rechtshulpverzoeken uit het buitenland in behandeling moeten worden genomen) is thans lastig te kwantificeren.

20

Welke landen nemen nu deel aan de Europese preventieprijs? Welke andere landen binnen de Europese Unie zullen zich in de toekomst bij deze prijs aansluiten? Welke projecten zijn dit jaar voor deze prijs genomineerd? In hoeverre heeft het project «Domestic Violence Linkline», dat vorig jaar deze prijs heeft gewonnen, en waarvan de jury de goede resultaten van het project, de invloed hiervan op enerzijds het veiligheidsgevoel van slachtoffers en anderzijds de bewustwording bij maatschappij en politie van de dreiging van huiselijk geweld heeft geprezen, gevolgen gehad voor het beleid van Justitie? Zijn in Nederland inmiddels vergelijkbare projecten gestart? (blz. 15).

De Europese preventieprijs is op initiatief van België, het Verenigd Koninkrijk en Nederland in 1997 van start gegaan. Naast de genoemde landen neemt Zweden dit jaar ook deel aan de Europese preventieprijs. Het is mogelijk dat in de toekomst meer landen zich bij deze prijs gaan aansluiten. Er bestaat grote belangstelling voor de Europese preventieprijs 1998, waaronder bij landen als Spanje en Frankrijk.

Er zijn in totaal twintig projecten (vijf per land) genomineerd voor de Europese preventieprijs. De vijf projecten die door de jury van de Hein Roethofprijs, de Nederlandse preventieprijs, zijn genomineerd voor de European Crime Prevention Award zijn de volgende: een project gericht op de aanpak van drugsoverlast (Amsterdam); «Laat de jeugd niet ontsporen» (Bergen op Zoom); MultiCultBus (Den Haag); «Omslag» (Deventer) en de Integrale Wijkgerichte Aanpak (Venlo-Noord).

De European Crime Prevention Award zal dit jaar op 15 december in Londen worden uitgereikt.

Het project «Domestic Violence Linkline» , het project dat in 1997 de Europese Preventieprijs heeft gewonnen, heeft in Rotterdam navolging gevonden in het AWARE beveiligingssysteem voor vrouwen. AWARE is een project van Sara, Centrum voor Vrouwenhulpverlening en Vrouwengezondheidszorg, Politie Rotterdam-Rijnmond en een beveiligingsbedrijf. In dit project wordt intensief samengewerkt tussen vrouwenhulpverlening (casemanager) en politie enerzijds, en Openbaar Ministerie, advocatuur, reclassering en jeugdhulpverlening anderzijds. Het is tot dusverre het eerste project in Nederland dat preventief werkt bij ernstige mishandeling van vrouwen door hun ex-partners en waarin expliciet en stelselmatig kennis wordt opgedaan ten aanzien van vrouwen (en hun kinderen) die ernstig worden bedreigd door hun ex-partner. Er wordt een link gelegd tussen het civiele recht en strafrecht teneinde mogelijkheden te creëren voor een gerichte preventie van gewelddadig «stalking» gedrag. In tegenstelling tot het «Domestic Violence Linkline» project, door de reclassering wordt ook hulp geboden aan de doelgroep mannen, die hun ex-partners ernstig bedreigen en blijven achtervolgen.

Het evaluatieonderzoek van het AWARE project in Rotterdam bevindt zich op dit moment in de afrondende fase. In het evaluatie-onderzoek zal onder meer aandacht worden besteed aan de vraag naar de mogelijkheden en voorwaarden voor landelijke implementatie van het AWARE-systeem. Naar verwachting zal het evaluatierapport, dat overigens ook als Justitie-uitgave zal verschijnen, in de loop van november 1998 worden opgeleverd.

21

Kan nader worden aangeduid op welke terreinen Justitie betrokken is bij de hervorming van de Europese structuurfondsen? (blz. 15).

De voorstellen van dit moment tot hervorming van de Europese structuurfondsen hebben betrekking op een regionale «Doelstelling 2» en een horizontale «Doelstelling 3». Onder Doelstelling 2 zal Justitie bezien of bepaalde projecten, bijvoorbeeld op het gebied van de preventie op lokaal gebied, medegefinancierd kunnen worden uit deze Europese fondsen. Onder Doelstelling 3 zullen naar verwachting projecten in het kader van de arbeidstoeleiding voor gedetineerden en ex-gedetineerden medegefinancierd kunnen worden.Thans werkt Justitie overigens voor laatstgenoemde projecten reeds samen met het (huidige) Europees Sociaal Fonds. Uiteraard zal pas een volledige beoordeling van deze betrokkenheid van Justitie kunnen plaatsvinden na formele vaststelling van de wijziging van de structuurfondsen.

22

Kan worden gespecificeerd welke bijzondere aandachtsgebieden er voor Justitie bestaan ten aanzien van de naleving van de gemeenschapsrechtelijke verplichtingen wat betreft de Unie als ook ten aanzien van het EVRM en het EHRM? (blz. 15).

De zinsnede waarnaar uw Kamer verwijst moet zo gelezen worden dat de bijzondere aandachtsgebieden voor Justitie in de daaropvolgende alinea's uiteen worden gezet. Ten aanzien van de Unie betreft dat de ICER als nieuwe coördinatiestructuur voor Europees recht. De ICER-adviezen bestrijken een zeer breed terrein en zijn dan ook divers van aard. Zo zijn adviezen over interpretaties en mogelijke consequenties van verschillende arresten opgesteld, maar bijvoorbeeld ook over juridische aspecten van in voorbereiding zijn de Europese regelgeving.

23

Hoe wordt gegarandeerd dat beleidsambtenaren van het departement van Justitie op tijd de Interdepartementale Commissie Europees Recht (ICER) zullen benaderen voor advies voor een inhoudelijk, organisatorisch en procedureel adequate uitvoering van het Europees recht in Nederlands beleid, wetgeving en rechtspraktijk? (blz. 15).

Binnen Justitie is een intern afstemmingsoverleg in het leven geroepen, waaraan leden, voorzitter en secretarissen van de verschillende subcommissies van Justitie deelnemen, alsmede het Bureau Internationale Zaken dat is belast met de coördinatie van internationale aangelegenheden.

24

Bestaat nu al een situatie waarbij al of niet in Brussel aan te melden regelingen aan de ICER worden voorgelegd? Kan daarvan een overzicht worden gegeven? (blz. 15).

Zoals in de discussie met de Tweede Kamer naar aanleiding van de Securitel-zaak steeds is aangegeven, zijn de ministeries zelf verantwoordelijk voor de vereiste notificatie van regelingen in Brussel. De ICER vervult daarbij geen directe rol. Wel zijn naar aanleiding van de Securitel-zaak op alle ministeries notificatiecoördinatoren aangesteld, die binnen hun ministerie de aanmelding van regelingen en de beantwoording van opmerkingen daarbij van andere lidstaten of de Commissie, coördineren en daarbij als vraagbaak optreden.

De notificatiecoördinatoren komen maandelijks bijeen in de onder de ICER-ressorterende Interdepartementale werkgroep notificatie. Daarin komen meer algemene notificatievraagstukken aan de orde, vaak voortvloeiend uit ervaringen met notificatie van specifieke regelingen. De IWN rapporteert daarover aan de ICER.

25

Kunnen de hier genoemde analyses van Hofuitspraken aan de Kamer worden overgelegd? (blz. 16).

De jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EG wordt bezien op arresten die op het eerste gezicht interessant lijken. Indien blijkt dat er mogelijk gevolgen voor Nederlands beleid, uitvoering, rechtspraak of rechtspraktijk uit voort vloeien, wordt dit in ICER-verband verder onderzocht. Indien aanpassing van beleid of regelgeving, in welke vorm dan ook, nodig is, worden de bevindingen van de ICER aan de desbetreffende ministers gestuurd opdat deze bij de verdere uitvoering betrokken kunnen worden.

De desbetreffende minister beslist in welke gevallen de beide Kamers der Staten-Generaal op de hoogte worden gesteld van de consequenties van een specifiek arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap voor zijn of haar beleidsterrein, waarbij het ICER-advies deel uit kan maken van de toegezonden stukken. Recent heeft deze situatie zich voorgedaan met de arresten Decker en Kohll; de Minister van VWS heeft de Tweede Kamer op de hoogte gesteld van haar bevindingen met betrekking tot de twee genoemde arresten, waarbij als bijlage het advies van de ICER is gevoegd.

Ook indien de jurisprudentie van het EHRM leidt tot de conclusie dat wetgeving moet worden aangepast, worden de argumenten hiervoor weergegeven in de memorie van toelichting bij het desbetreffende wetsvoorstel.

Via deze weg wordt uw Kamer op de hoogte gehouden van de voor Nederland belangrijke arresten van het Hof van Justitie van de EG en van het EHRM.

26

Kan de evaluatie van de ICER tezijnertijd aan de Kamer worden overgelegd? (blz. 16).

Te zijner tijd zullen de beide Kamers der Staten-Generaal vanzelfsprekend op de hoogte worden gesteld van de resultaten van de evaluatie van de ICER.

27

Kan worden aangeduid wat de nadere procedurele voorziening zal inhouden, waarmee op nationaal niveau specifieke consequenties worden verbonden aan een vastgestelde schending van het EVRM? Wanneer zijn concrete voorstellen terzake te verwachten? (blz. 16).

Op dit moment kan nog niet worden aangegeven wat de nadere voorziening zal inhouden waarmee op nationaal niveau specifieke consequenties worden verbonden aan een vastgestelde schending van het EVRM, of wanneer een eventueel wetsvoorstel zal worden ingediend. Bij de inrichting van een dergelijke voorziening rijzen namelijk vele vragen van principiële aard, die momenteel bestudeerd worden. Het ligt in mijn bedoeling, voor het eind van het jaar een principebeslissing inzake deze vragen te nemen.

28

Ontbreekt na zoveel jaren rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens nog altijd een goede informatievoorziening en ondersteuning van de organisaties die voor toepassing van het EVRM verantwoordelijk zijn? Kan de regering meer concreet aangeven op welke wijze hierin zal worden voorzien? Hoe wordt deze informatievoorziening en ondersteuning tot op heden vorm gegeven? (blz. 16).

Juist door de enorme toename en steeds snellere accentverschuivingen van de EHRM-jurisprudentie doet zich de behoefte aan een goede informatievoorziening en ondersteuning pas de laatste tijd gevoelen. Toen het aantal uitspraken nog beperkt was kon bijvoorbeeld gerekend worden op aanmerkelijke aandacht voor iedere uitspraak in de vakliteratuur. De kennis over het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en de EHRM-jurisprudentie was destijds relatief gemakkelijk bij te houden. Dat ligt thans anders. Kennis van de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) is een specialisme geworden. Om de organisaties die het EVRM moeten toepassen bij de goede uitoefening van hun taken te helpen, is het toegankelijker maken van alle uitspraken een eerste vereiste. Bij het ontbreken van goede Straatsburgse informatievoorziening, was het voornemen om de op het ministerie van Justitie reeds jaren geleden opgezette en voor departementale ambtenaren toegankelijke database ook voor rechterlijke macht, openbaar ministerie en andere departementen bereikbaar te maken. In hoeverre het nodig is dit voornemen te realiseren hangt af van de snelheid waarmee het jurisprudentie-zoeksysteem Human rights Documentations (HUDOC) in Straatsburg gerealiseerd wordt. Daarmee zal echter niet worden volstaan. Het zal belangrijk blijven rechterlijke macht, openbaar ministerie en andere betrokkenen in de Rijksdienst steeds te attenderen op concrete, relevante zaken die invloed kunnen of zouden moeten hebben op de besluitvorming in Nederland. Het voornemen bestaat de attendering vanuit het ministerie te structureren. Daarover vindt thans overleg plaats met de NVVR en het Parket-Generaal van het openbaar ministerie.

29

Op welk moment zou in het kader van het pre toetredings Pact met kandidaat lidstaten van de Europese Unie het justitieel netwerk van die landen met dat van de Unie geïntegreerd kunnen worden? Is het de bedoeling die integratie aan de feitelijke toetreding vooraf te doen gaan? (blz. 17).

Het pre-toetredings Pact bevat het beginsel dat de kandidaat lidstaten ter voorbereiding op de daadwerkelijke toetreding overgaan tot het nationaal inrichten van contactpunten voor de justitiële samenwerking opdat zij op het moment van toetreding kunnen deelnemen aan het in Unie verband ingestelde Europees Justitieel Netwerk (EJN). Het EJN vormt de verzameling van de nationale contactpunten in de Lidstaten opgericht bij een Gemeenschappelijk Optreden (GO) van 29 juni 1998 en zal regelmatig bijeenkomen om de in het GO opgedragen taken uit te voeren dan wel af te stemmen.

Tot aan de toetreding kan uiteraard een operationele samenwerking ontstaan tussen de nieuwe contactpunten in de kandidaat Lidstaten onderling en tussen deze contactpunten en de EU contactpunten. In die zin ontstaat een relatienetwerk ter voorbereiding op de toetreding.

30

Kan een overzicht worden gegeven van de expertise die Justitie beschikbaar stelt in het kader van het PHARE-programma? (blz. 17).

De Europese Raad en de Europese Commissie hebben het accent gelegd op de versterking van de (overheids-)instellingen van de kandidaat-lidstaten («institution building») bij de hulpverlening in het kader van het PHARE-programma. De Europese Commissie is recent, gezamenlijk met de lidstaten, gestart met de voorbereiding van de uitvoering van dit programma voor 1998. Een definitieve toedeling van de PHARE-projecten heeft nog niet plaatsgevonden. Indien door Nederland ingediende projecten tot uitvoering komen, zal een beroep worden gedaan op expertise op het gebied van asiel, immigratie en grensbeheer, politie en van de rechterlijke macht.

31

Kan de regering concreet de gezette en de te zetten stappen aangeven ter uitvoering van de aanpak in EU- en Europolverband van georganiseerde (drugs)criminaliteit, maar ook ten aanzien van de afstemming van het begrip georganiseerde criminaliteit? (blz. 18).

De concrete stappen die door de Europese Drugs Eenheid en Europol (na 1 oktober 1998) werden c.q. zullen worden gezet, zijn opgenomen in de werkprogramma's van respectievelijk de EDE en Europol, die jaarlijks aan Uw Kamer worden toegezonden.

In het Actieplan ter bestrijding van de georganiseerde criminaliteit wordt in aanbeveling 2 (jo. aanbeveling 19, 20 en 21) van Deel III verwezen naar de rol die Europol toebedeeld kan krijgen, en die door EDE reeds werd vervuld, bij het opstellen van een jaarlijks situatieverslag over de aard en omvang van de georganiseerde criminaliteit binnen de Europese Unie.

Het EU-G.O.C situatieverslag over 1997 wordt afgesloten met een hoofdstuk conclusies en aanbevelingen. Het is een taak van de Multidisciplinaire Werkgroep Georganiseerde Criminaliteit, conform aanbeveling 22 van eerdergenoemd Actieplan, om op basis van het situatieverslag beleidslijnen te ontwikkelen ten behoeve van de coördinatie bij de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit. Ten aanzien van het begrip georganiseerde criminaliteit dient te worden opgemerkt dat binnen het kader van de Europese Unie niet wordt gewerkt met een eenduidige definitie van deze criminaliteitsvorm. Wel maken Lidstaten bij het opstellen van nationale rapportages over de aard en omvang van georganiseerde criminaliteit – ten behoeve van het EU-G.O.C. situatieverslag – gebruik van een gezamenlijke lijst met karakteristieken. Op basis hiervan bepalen Lidstaten zelf in welke mate een criminele organisatie als «georganiseerd» gekwalificeerd dient te worden.

32

Hoe verhoudt zich Europol, een organisatie waarbinnen informatie betreffende georganiseerde (drugs)criminaliteit wordt uitgewisseld en waarbinnen informatie desgevraagd wordt geanalyseerd, tot wetsvoorstel 25 398 (bijzondere politieregisters)? Dient voor de aanleg van informatieregisters en verstrekking van informatie door Europol, gegeven de uiteindelijke justitiële controle van de nationale rechter in een voorkomend geval, geen voorziening te worden getroffen in voorgenoemd wetsvoorstel? (blz. 18).

Terwijl de verstrekking van persoonsgegevens door de nationale eenheden van de lidstaten (in Nederland: de divisie CRI) aan Europol wordt beheerst door het nationale recht van de desbetreffende lidstaat, wordt de verzameling, de verwerking en het gebruik van persoonsgegevens door Europol beheerst door de regels die daarover zijn neergelegd in de Europol-Overeenkomst zelf en in de verschillende uitvoeringsregelingen die op basis van de Overeenkomst zijn vastgesteld. Het Nederlandse recht is daarop niet van toepassing. Een en ander leidt tot de conclusie dat wat dit betreft geen voorziening behoeft te worden getroffen in wetsvoorstel 25 398 (bijzondere politieregisters).

33

Hoever zijn de voorbereidingen voor aanpassing respectievelijk aanvulling van de Europol-Overeenkomst? (blz. 18).

De onderhandelingen over een aanpassing, respectievelijk aanvulling, van de Europol-overeenkomst zijn nog niet gestart. Wel wordt op dit ogenblik gesproken over een uitbreiding van het mandaat van Europol binnen het raamwerk van de Overeenkomst.

Een haalbaarheidsstudie wordt verricht naar de mogelijke betrokkenheid van Europol bij de bestrijding van valsemunterij en vervalsing van betaalmiddelen. Het gaat hier om een criminaliteitsvorm die is vermeld in de bijlage bij artikel 2 van de Europol-overeenkomst en terzake waarvan de JBZ-Raad met eenparigheid van stemmen een besluit kan nemen.

34, 35

Wanneer komt de door de minister van Justitie in mei 1998 toegezegde notitie over de verhouding tussen Europees en nationaal strafrecht? (blz. 19).

Rijst bij de regering de vraag of gewerkt moet worden in de richting van één Europees strafprocesrecht? Acht de regering het nastrevenswaardig? Heeft de regering plannen in die richting? (blz. 19).

Bij de beantwoording van vragen welke zijn gesteld in het kader van de behandeling van het wetsvoorstel tot goedkeuring van het Verdrag van Amsterdam, is uitvoerig ingegaan op de mate waarin dat Verdrag verplicht tot het harmoniseren van het strafrecht in EU-verband. Ik verwijs naar Kamerstukken II, 1997/98, 25 922 (R 1613) nr. 5, blz. 41 en 42. De kern van de uit het Verdrag van Amsterdam voortvloeiende verplichtingen is, dat deze geen algehele harmonisatie van het strafrecht inhouden, maar dat onderlinge aanpassing van bepaalde strafrechtelijke regels aan de orde kan komen indien gebleken is dat zulks noodzakelijk is voor de onderlinge samenwerking. Tegen die achtergrond is in die memorie van antwoord ook vermeld dat ik voor een notitie als door vragenstellers genoemd geen aanleiding meer zie.

Wat betreft de vragen inzake één Europees strafprocesrecht merk ik op dat hiervoor in feite hetzelfde geldt als voor het materiële strafrecht. Ik heb geen plannen en zie ook geen aanleiding om naar een harmonisatie van het strafprocesrecht te streven.

36

Is tot op heden nooit een vergelijking gemaakt tussen landen van de EG met betrekking tot aspecten die gezien kunnen worden als indicatief voor het functioneren van de rechtsstaat? Op welke wijze heeft het ministerie van Justitie dan, gegeven het feit dat kennis van de eigen prestatie in verhouding tot die van anderen onontbeerlijk is voor de verdediging van de eigen positie, de Nederlandse standpunten in de verschillende internationale gremia verdedigd? (blz. 20).

In het verleden zijn regelmatig vergelijkingen gemaakt tussen Nederland en andere landen (binnen buiten de EG) waar het ging om aspecten die gezien kunnen worden als indicatief voor het functioneren van de rechtsstaat. Ik noem in dat verband de internationale slachtofferenquêtes waarvoor het Nederlandse ministerie van justitie het initiatief heeft genomen, het met steun van het Nederlandse ministerie van justitie ontwikkelde European Sourcebook on Crime and Criminal Justice Statistics, de gegevensverzameling door de Verenigde Naties op het gebied van criminaliteit en rechtspleging, alsmede een groot aantal incidentele internationale rechtsvergelijkende studies (o.a. naar de inrichting de financiering van de zittende magistratuur, en de kosten van TBS en het gevangeniswezen). De in de begroting 1999 aangekondigde activiteiten op het gebied van benchmarking en overige internationale oriëntatie beogen slechts hierin continuïteit en verbreding tot alle justitie-terreinen te brengen, met als doel na te gaan op welke punten het Nederlandse justitieapparaat opmerkelijk afwijkt van wat in vergelijkbare landen gebruikelijk is. Dit kan een hulpmiddel zijn bij het ontwikkelen van beleid, gericht op verbetering van het functioneren van de eigen, Nederlandse instellingen.

Voor de verdediging van de eigen positie, de Nederlandse standpunten in de verschillende internationale gremia is kennis van de eigen prestatie in verhouding tot die van anderen – zoals gemeten via de benchmarking systematiek – geenszins onontbeerlijk. Daarbij spelen juridische, praktische en politieke argumenten een rol. In de EU wordt in sommige gevallen ter voorbereiding van een voorstel door het voorzitterschap van de Raad een questionnaire aan de lidstaten gestuurd ter verkrijging van gegevens.

37

Kan de regering nadere informatie geven over de platforms jeugd en veiligheid, onder andere over de vraag wie participeren en wie de regie heeft? (blz. 21).

De arrondissementale platforms jeugdcriminaliteit zijn ontstaan met de bedoeling om op arrondissementaal niveau een betere afstemming te bereiken in de aanpak van jeugdcriminaliteit door politie en justitie. De samenstelling en werkwijze kan binnen deze brede doelstelling per arrondissement een eigen vorm krijgen. Ondanks variaties behoren politie, OM, Raad voor de kinderbescherming en (jeugd)reclassering tot de vaste partners. Soms neemt de Gezinsvoogdij, het Haltbureau of ook de zittende magistratuur deel aan het overleg. De platforms zijn mede in het leven geroepen om samenhang te brengen in het aandeel van justitie-instellingen in het grote stedenbeleid. De regie, althans het voorzitterschap is in handen van het OM of van de Raad, afhankelijk van de plaatselijke afspraken.

38

Wat zijn de plannen ten aanzien van uitbreiding van het aantal JIB-bureaus? Hoe verhoudt zich dat tot de aangekondigde evaluatie? (blz. 21).

In het kader van het regeerakkoord is besloten de zichtbaarheid van Justitie op lokaal niveau verder te vergroten. Momenteel wordt gewerkt aan een plan voor de verdere ontwikkeling van het project Justitie in de buurt. Dit plan zal in december worden voorgelegd aan een adviesgroep die bestaat uit vertegenwoordigers van Justitie-onderdelen en relevante partners. De eindevaluatie van het WODC wordt in maart 1999 verwacht. Over het advies van de adviesgroep en de bevindingen van het evaluatie-onderzoek zal Uw Kamer vervolgens worden geïnformeerd.

39

Nog dit jaar worden nieuwe wijkbureaus van Justitie geopend in Haarlem, Groningen, Rotterdam Feijenoord-Charlois en Amsterdam Zuidoost. Waarom is voor deze plaatsen gekozen? (blz. 21).

In 1997 werd besloten het project «Justitie in de buurt» (Jib) door middel van vijf experimenten van start te doen gaan: Amsterdam-De Pijp, Rotterdam-Delfshaven, Arnhem-Malburgen, Maastricht-Wittevrouwenveld en Haarlem. Het heeft enige tijd geduurd voor het parket Haarlem duidelijkheid kon bieden over locatie en opzet van het project. Inmiddels is ook een Jib-kantoor geopend in Haarlem-Schalkwijk. Dit kantoor zal in het kader van de WODC-evaluatie wel worden beschreven, maar niet nader worden geanalyseerd. In de loop van 1998 bereikten het departement enkele verzoeken om meer Jib's te openen; deze werden gehonoreerd. Ten aanzien van Groningen-Oosterparkbuurt gaf hierbij de doorslag dat het plan van aanpak onderdeel uitmaakte van een breder plan naar aanleiding van de rellen in deze buurt. Voor de twee andere wijken – Amsterdam-Zuidoost en Rotterdam-Charlois/Feijenoord – geldt dat beide wijken passen binnen de doelstellingen van Jib, en dat zij op basis van ervaringen relatief snel konden worden opgezet.

40

Komt het veel voor dat allochtone meisjes worden uitgehuwelijkt in het land van herkomst? Zo ja, welke stappen onderneemt de regering hiertegen? (blz. 22).

Er is geen statistisch materiaal voorhanden dat inzicht geeft in de actuele omvang van het aantal allochtone meisjes dat wordt uitgehuwelijkt in het land van herkomst. Uit incidentele berichtgeving in de media zou kunnen worden afgeleid dat allochtone meisjes gedwongen worden een huwelijk aan te gaan met een partner in het land van herkomst. Indien zich dergelijke gevallen voordoen en deze worden gemeld, is eerst dan bemoeienis van de jeugdbescherming aangewezen, wanneer bekend wordt dat het recht van het kind op een gezonde en evenwichtige ontwikkeling en groei naar zelfstandigheid in het geding is.

41

Kan de regering aangeven welke concrete resultaten zijn geboekt bij de implementatie van het onder Nederlands voorzitterschap tot stand gebrachte EU-actieprogramma ter bestrijding van de georganiseerde criminaliteit? (blz. 24).

Het voortgangsverslag over de georganiseerde criminaliteit voor de Europese Raad van Cardiff vermeldt dat, waar het de implementatie van het onder Nederlands voorzitterschap tot stand gebrachte EU-actieprogramma ter bestrijding van georganiseerde criminaliteit betreft, de navolgende concrete resultaten werden bereikt:

* sluiting van het pretoetredingspact inzake georganiseerde criminaliteit met de kandidaat-lidstaten van Midden- en Oost-Europa, inclusief de Baltische Staten en Cyprus (Deel III Gedetailleerd Actieplan aanbeveling 3);

* het bereiken van politieke overeenstemming over een Gemeenschappelijk Optreden, waarbij het volgens de wet van elke Lidstaat een misdrijf zal worden wanneer een persoon op het grondgebied van die Staat deelneemt aan een criminele organisatie, los van de plaats waar de organisatie zich in de Unie bevindt of haar criminele activiteit uitoefent (Deel II Politieke Richtsnoeren, aanbeveling 1);

* ondertekening van overeenkomsten over douanesamenwerking en de bestrijding van corruptie en aanzienlijke vooruitgang wat betreft de ontwerpovereenkomst met betrekking tot de rechtshulp in strafzaken;

* oprichting van een Europees justitieel netwerk om de praktische samenwerking te verbeteren en overeenstemming over een gemeenschappelijk optreden inzake goede praktijken bij wederzijdse rechtshulp in strafzaken (Deel III Gedetailleerd Actieplan aanbeveling 21);

* oprichting van een systeem voor wederzijdse evaluatie, in eerste instantie vooral gericht op de redenen voor vertragingen bij het verlenen van wederzijdse rechtshulp en bij urgente verzoeken om inbeslagneming van activa (Deel III Gedetailleerd Actieplan aanbeveling 15);

* verbetering van het mechanisme voor het verzamelen en analyseren van gegevens over georganiseerde criminaliteit met het oog op de opstelling van het jaarlijks situatieverslag (Deel III Gedetailleerd Actieplan aanbeveling 2);

* goedkeuring van het Falcone-meerjarenprogramma voor de bestrijding van georganiseerde criminaliteit (Deel III Gedetailleerd Actieplan aanbeveling 11).

* Politieke overeenstemming werd, afgezien van parlementaire- en/of taalvoorbehouden, bereikt over een gemeenschappelijk optreden inzake het witwassen van geld, en de identificatie, opsporing, bevriezing, inbeslagneming en confiscatie van hulpmiddelen en van de opbrengsten van misdrijven (Deel III Gedetailleerd Actieplan, aanbeveling 26).

42

Is er een centrale registratie en evaluatie van allerlei criminaliteitspreventieprojecten die door lagere overheden – al dan niet in samenwerking met de Rijksoverheid – zijn opgezet? Is er een toegankelijk overzicht van «best practices» of tenminste een soort databank waar lagere overheden kunnen nagaan waar projecten lopen die men ook zelf overweegt? (blz. 24).

Projecten gericht op voorkoming van criminaliteit worden op verschillende plaatsen geregistreerd en geëvalueerd. Bij het ministerie van Justitie is, voor functionarissen bij gemeenten, politie, justitie en andere relevante instanties die betrokken zijn bij de preventie van criminaliteit, een databank ingericht met onder meer relevante project/evaluatieverslagen van een groot aantal projecten. Voorts worden met het tijdschrift voor samenleving en criminaliteitspreventie SEC door het ministerie van Justitie projecten en evaluaties onder de aandacht gebracht van voormelde functionarissen en instanties. Jaarlijks wordt aan het beste preventieproject de Hein Roethofprijs uitgereikt. De vijftig genomineerde projecten van de afgelopen tien jaar, die kunnen worden beschouwd als best practices op het gebied van criminaliteitspreventie, zijn opgenomen in een boek dat voor alle preventiefunctionarissen beschikbaar is.

Sinds 1 januari jl. is ook het Informatiepunt Lokale Veiligheid (ILV) operationeel. Het ILV is een samenwerkingsverband van de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Justitie en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Doel van dit informatiepunt is het uitwisselen van kennis en ervaring op het gebied van lokaal veiligheidsbeleid, waaronder criminaliteitspreventieprojecten zijn begrepen. Het ILV verzamelt, ontsluit en stelt informatie ter beschikking ten behoeve van gemeenten, politie en openbaar ministerie en andere instellingen die een bijdrage kunnen leveren aan de lokale veiligheid. Zij kunnen bij het ILV terecht voor voorbeelden van lokale projecten die elders in het land zijn uitgevoerd. Het ILV is mede opgezet om verbindingen tussen de verschillende registratie- en evaluatiepunten tot stand te brengen. Zonodig vindt doorverwijzing plaats naar andere informatiepunten en helpdesks op het gebied van het veiligheidsbeleid. Het ILV heeft inmiddels een overzicht van handleidingen en «best practices» opgesteld voor zeven actuele thema's: horeca-geweld, jeugd, cameratoezicht, lokaal veiligheidsplan, veilig ontwerpen, gebiedsgericht beleid en overlast en vandalisme. Sinds kort heeft het ILV een website in gebruik op Internet (www.ilv.nl).

43

Wiens «beroepsmoraal» zal in 1999 in het verband van het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing worden bevorderd? Als dit (ook) overheidsfunctionarissen betreft: hoe verhoudt dit zich tot de plannen van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksaangelegenheden ten aanzien van de integriteit van het openbaar bestuur? (blz. 25).

De Stichting Beroepsmoraal en Misdaadpreventie richt zich in het algemeen op het bevorderen van de beroepsmoraal in het bedrijfsleven en bij de vrije beroepen. De stichting richt zich niet op overheidsfunctionarissen. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties maakt overigens wel deel uit van het bestuur van de stichting.

44

Hoe staat de regering tegenover het bezien van de mogelijkheid of richtlijnen van het OM in wetgeving vastgelegd kunnen worden? (blz. 25).

Hoewel het zeker denkbaar is dat onderwerpen, al dan niet voorlopig, bij richtlijn worden geregeld die in wetgeving vastgelegd dienen te worden gaat het als algemeen uitgangspunt te ver om te stellen dat het regelen bij richtlijn oneigenlijk is. Het openbaar ministerie zal te allen tijde de wet moeten interpreteren en uitvoeren, en dus behoefte hebben aan bijzondere en algemene beleidsregels. Dat neemt niet weg dat de noodzaak kan worden gevoeld onderwerpen die bij richtlijn geregeld zijn in de wet te regelen. Dat gebeurt zoals bekend in het geval van bijzondere opsporingsmethodes.

In het kader van de reorganisatie van het OM is gewerkt aan het doorlichten en herschrijven van de bestaande OM-richtlijnen.

45

Wanneer kan de benoeming van een voorzitter van het College van Procureurs-generaal worden verwacht? (blz. 25).

Ten aanzien van de positie van de heer Docters van Leeuwen loopt thans een procedure bij de Centrale Raad van Beroep. Het past mijns inziens niet mij uit te laten over de vervulling van de functie van voorzitter van het College van Procureurs-generaal.

46

Hoe zal verder worden geïnvesteerd in de relaties tussen het departement en het openbaar ministerie? (blz. 26).

Met de opmerking dat verder zal worden geïnvesteerd in de relaties tussen het OM en het departement wordt bedoeld aan te geven dat beide, vanuit een specifieke eigen verantwoordelijkheid, nauw moeten samenwerken bij de totstandkoming en uitvoering van strafrechtelijk beleid. Met de oprichting van het directoraat-generaal rechtshandhaving is binnen het departement een voorziening getroffen om die samenwerking verder te faciliteren. Het zal mede fungeren als een schakelfunctie tussen OM en de overige departementale onderdelen, en als een schakelfunctie tussen OM en de vakdepartementen. Er zijn met het College afspraken gemaakt over detacheringsplaatsen van officieren bij het DG en detacheringsplaatsen van departementsambtenaren bij het OM. Er zal, zoals tot voor een paar jaren het geval was, minimaal een maal per jaar geconfereerd worden tussen de top van het departement en het OM. Overigens benadruk ik dat de samenwerking nu al intensief is. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de wijze waarop door het OM wordt geparticipeerd in de voorbereidingen op de totstandkoming van het beleidsplan Nederlandse politie en het integraal veiligheidsplan.

47

De minister van Justitie beoordeelde in de begroting voor 1998 het percentage opgehelderde misdrijven als «over de gehele linie veel te laag» (25 600 VI nr. 2, 4). Hoe heeft het ophelderingspercentage over 1998 zich ontwikkeld? (blz. 27).

In de begroting 1998 is wat betreft het ophelderingspercentage gerapporteerd over de feitelijke ontwikkeling van het percentage tot en met 1996. Inmiddels heeft het CBS ook de zogenoemde politiecijfers over 1997 bekendgemaakt. Gegevens over 1998 komen pas volgend jaar beschikbaar.

48

Kan de regering nader ingaan op de doelstellingen en het functioneren van het landelijk rechercheteam ten aanzien van fraudebestrijding? (blz. 28).

Sinds 1998 heeft het landelijk rechercheteam (LRT) een taak in het kader van de fraudebestrijding en is daartoe met 30 fte uitgebreid. Het betreft de zogenoemde fraude-units van het LRT. Op basis van de bestaande inzichten over de aard en omvang van fraude, was het wenselijk om, in aanvulling op de fraudebestrijding door de regiokorpsen – welke is vormgegeven door zogenoemde interregionale fraudeclusters – eveneens te voorzien in opsporing van (inter-)nationale horizontale fraude door het LRT. Door deze taak aan het LRT op te dragen, kunnen nu de met name bij het LRT ontwikkelde (financiële) expertise en methoden in het kader van de aanpak van georganiseerde misdaad eveneens worden ingezet ten behoeve van de aanpak van zware fraudezaken.

Om overlap met de werkzaamheden van de interregionale fraudeclusters te voorkomen, behandelt het LRT fraudezaken, waarbij sprake is van onder meer een groot economisch belang, complexe onderzoeksmaterie, noodzaak tot een multi-disciplinaire aanpak en aanwezigheid van een de fraudeclusters overstijgend en (inter-)nationaal karakter. Ook vindt overleg met het landelijk fraudeloket plaats. Dit loket is organisatorisch ondergebracht bij het Openbaar Ministerie en dient ter toedeling van fraudezaken. Daarnaast werkt het LRT samen met de BUMA STEMRA en is een liaison van de ECD aan het LRT toegevoegd. Deze ondersteuning aan het LRT laat de ondersteuning van deze organisaties aan de interregionale fraudeclusters onverlet.

49

Op 28 april 1997 heeft de Europese Raad het «Actiekader voor de bestrijding van fraude en vervalsing in verband met andere betaalmiddelen dan contanten» vastgesteld. Voorstellen worden gedaan voor gemeenschappelijk optreden jegens (pogingen tot) fraude en vervalsing van cheques, creditcards etc.

Hoe verhoudt dit actiekader zich tot de Nederlandse inspanningen op het gebied van fraudebestrijding en financieel rechercheren? (blz. 28).

Het «Actiekader voor de bestrijding van fraude en vervalsingen in verband met andere betaalmiddelen dan contanten» van de Europese Raad ziet op het afspreken van een gemeenschappelijk optreden inzake de aanpak van fraude en vervalsing in verband met andere betaalmiddelen dan contanten. Het gemeenschappelijk optreden bevat een preventie- en sanctiedeel. Wat de preventie betreft wordt gezocht naar het op gang van zetten van acties om de bescherming van de betaalmiddelen te laten beginnen bij de gebruikers, zoals de banken en consumenten. Wat de sancties betreft bevat het voorstel tot gemeenschappelijk optreden een opsomming van uniform strafbaar te stellen gedragingen, waarbij zoveel mogelijk geabstraheerd wordt van het betaalinstrument. Tot slot worden medewerkings- en informatieprocedures genoemd ten aanzien van de openbare en particuliere diensten en organisaties, die betrokken zijn bij het beheren en volgen van en het toezicht houden op de betaalsystemen.

Deze aandacht binnen Europa voor deze verschijningsvorm van fraude past goed binnen het Nederlandse beleid inzake de fraudebestrijding en de inspanningen die worden gepleegd op het terrein van financieel rechercheren. Eén van de interregionale fraudeclusters, welke binnen de Nederlandse politie vorm hebben gekregen, heeft dit ook als taakaccent. Dat er binnen Europa wordt gestreefd naar een samenhangende aanpak van deze vorm van fraude wordt dan ook ondersteund, te meer nu er duidelijk een koppeling wordt gemaakt met de mogelijkheden die de huidige informatietechnologie hiervoor biedt. Relevant in dit kader is dan ook de nota «Wetgeving voor de elektronische snelweg» (TK, 1997–1998, 25 880, nrs. 1–2). Bij de definitieve vaststelling en uitvoering van het voorgestelde gemeenschappelijk optreden is het van belang de in de genoemde nota gehanteerde uitgangspunten voor wetgeving op de elektronische snelweg uit te dragen. Met name moet aandacht worden besteed aan al dan niet technologieneutrale wetgeving, het vraagstuk over rechtsmacht en de eigen verantwoordelijkheid van de financiële sector voor de beveiliging van de in het aktiekader bedoelde betaalmiddelen. Uiteraard zal een en ander plaatsvinden in overleg met mijn ambtgenoot van Financiën.

50

Kan de regering tegen de achtergrond van de discussie in de Eerste Kamer over telecommunicatie de laatste stand melden met betrekking tot mogelijkheden voor tappen van telecommunicatie? (blz. 29).

De Telecommunicatiewet is dinsdag 13 oktober jl. door de Eerste Kamer aanvaard. Met betrekking tot het aftapbaar doen zijn van niet openbare telecommunicatienetwerken (art 13.7) heeft de regering de toezegging gedaan dit artikel niet eerder in werking te laten treden dan na aanvaarding van de wet Bijzondere opsporingsbevoegdheden van de politie (BOB) en de wet Inlichtingen en veiligheidsdiensten (I&V). De aftapbepalingen zijn verder ongewijzigd gebleven.

Vermoedelijk zal de Wet medio november in de Staatscourant worden gepubliceerd.

51

Hoe zal worden gegarandeerd dat de prioriteit voor politiële jeugdzorg landelijk geüniformeerd zal zijn? (blz. 29).

Uit onderzoek naar de politiële jeugdzorg ( zomer 1997 door de Adviescommissie Criminaliteitsbestrijding van de Raad van Hoofdcommissarissen) blijkt dat er in de praktijk niet sprake is van een ideaal-typische organisatievorm. De wijze van organisatie op het gebied van de politiële jeugdzorg kan in veel gevallen, afhankelijk van de specifieke behoefte van de regio dan ook voor ieder korps verschillen. Wel is het belangrijk dat wordt voldaan aan een aantal cruciale kwaliteitseisen en bedrijfsmatige randvoorwaarden. Het beleid is gericht op de effectuering hiervan.

52

Bij de slachtofferzorg staan modernisering en versterking van de bedrijfsvoering centraal voor 1999. Zijn hiervoor voldoende financiële middelen beschikbaar? (blz. 30).

Zoals reeds aangekondigd in de brief van 31 maart jl. aan de Tweede Kamer inzake slachtofferzorg (Kamerstukken 25 452 nr. 5), is thans in overleg met vertegenwoordigers van de bij slachtofferzorg betrokken instanties een plan van aanpak opgesteld, mede op basis van de aanbevelingen van het rapport «Slachtofferzorg in Nederland».

Een aantal onderdelen van het plan van aanpak betreft de versterking van de bedrijfsvoering bij politie en OM, samen met de bureaus slachtofferhulp de voornaamste factoren bij slachtofferzorg.

Dit plan van aanpak zal nog worden besproken in de vergadering van hoofdofficieren en de Raad van Hoofdcommissarissen.

Daarna zal het plan van aanpak met een begeleidend schrijven aan de Tweede Kamer ter kennis worden gebracht. Naar verwachting zal dat nog dit jaar het geval zijn.

53

Wat is de stand van zaken met betrekking tot het project «Herstelbemiddeling», gericht op immateriële conflictbemiddeling tussen slachtoffer en dader? (blz. 30).

Het project «Herstelbemiddeling» heeft zijn eerste jaar afgesloten. Gelet op de weerbarstigheid van de materie zijn de reeds geboekte resultaten hoopgevend. De bemiddelingsgesprekken die gevoerd konden worden bleken voor beide partijen zinvol. Daarom is besloten het project te verlengen. Het uiteindelijk doel is een overdraagbare methodiek, een helder omschreven doelgroep, een gefundeerde uitspraak over de mogelijke omvang ervan en zicht op de positionering van de functie binnen het totaal van de betrokken maatschappelijke instellingen. Dit doel dient bereikt te zijn medio 2000.

54

Hoe staat het met de uitvoering van de aanbevelingen van het rapport «Begeleiding van getuigen/slachtoffers in strafzaken» van de werkgroep onder leiding van advocaat-generaal Behling? (blz. 30).

De aanbevelingen uit het rapport «Begeleiding van getuigen/slachtoffers in strafzaken» zijn door mijn ambtsvoorgangster onder de aandacht gebracht van alle instanties die met getuigen/ slachtoffers in aanraking komen (i.h.b. politie, OM en zittende magistratuur).

In hoeverre de aanbevelingen ook in de praktijk worden opgevolgd zal worden meegenomen in de eindevaluatie van de regelgeving Terwee. De aanbevelingen uit genoemd rapport zijn in wezen een verbijzondering en deels een aanvulling op de bepalingen ten aanzien van de bejegening uit de richtlijn Terwee. Bejegening van slachtoffers en getuigen is over het algemeen een kwestie van attitude. Politie en OM hebben naast gebouwelijke voorzieningen( bv. aparte wachtruimtes) ook geïnvesteerd in opleiding van het personeel.

55

Hoe zal invulling worden gegeven aan de aan de vooravond van de algemene politiek beschouwingen door de minister-president geuite wens de jeugdkampementen nieuw leven in te blazen? (blz. 31).

Zoals de Minister-president bij de algemene politieke beschouwingen al heeft aangegeven blijken er tal van misverstanden te bestaan rond de term «kampement». De gedachte van een kampement voor zeer problematische criminele jongeren is indertijd geïntroduceerd door de toenmalige Minister President Lubbers.

De «Lubbers-kampementen» hebben vorm gekregen in wat officieel de Jeugdwerkinrichting is gaan heten. Deze term staat niet voor één bepaald kampement op één locatie, maar voor een speciale trajectmatige benadering waarbij de jeugdige delinquent na een eerste fase van disciplinering wordt voorbereid op zijn maatschappelijke integratie. Het beëindigen van het experiment heeft voornamelijk betrekking op de juridische vorm waarin een en ander plaatsvond. In de brief van mijn ambtsvoorganger van 18 juli 1997 is u bericht dat de waardevolle elementen van de trajectbenadering van het experiment met de jeugdwerkinrichting geïncorporeerd zouden worden in het reguliere beleid. Deze trajectbenadering spreekt mij zeer aan. Binnenkort zal ik u een brief zenden op welke wijze de waardevolle elementen geïntegreerd zullen worden in het penitentiaire bestel. Deze integratie zal plaatsvinden in het kader van de inwerkingtreding van de Penitentiaire Beginselenwet per 1 januari 1999. Tot die tijd blijft instroom in het bestaande traject van de «jeugdwerkinrichting» mogelijk.

57

Het Schadefonds Geweldsmisdrijven heeft zich voor 1999 twee beleidsdoelen gesteld: het verwerken van het toegenomen aantal verzoeken en het bekorten van de doorlooptijden. Uit berichtgeving is gebleken dat het fonds onvoldoende bekend is en dat derhalve veel slachtoffers van geweldsmisdrijven die wel aanspraak kunnen maken op het fonds daarvan geen gebruik maken.

Hoe wordt jaarlijks het bedrag begroot dat nodig is voor het fonds? Hoeveel ter beschikking gestelde middelen blijven onbesteed? Wordt er gewerkt aan een grotere bekendheid van het fonds? (blz. 31).

Jaarlijks wordt door het Schadefonds Geweldsmisdrijven circa f 10 miljoen toegekend aan uitkeringen t.b.v. slachtoffers van een ernstig geweldsmisdrijf, die hun schade niet elders kunnen verhalen. Het fonds kan geld dat in een jaar niet wordt besteed vasthouden ten behoeve van het opvangen van tegenvallers in volgende jaren. Het Schadefonds Geweldsmisdrijven werkt aan grotere bekendheid door het verstrekken van voorlichting aan intermediairen die direct contact hebben met slachtoffers zoals politie, OM, slachtofferhulp, advocatuur. Voorts zal het Fonds in het komende jaar acties ondernemen om betrokken te worden bij de opleiding van politiemensen, daar deze – naast slachtofferhulp – de voornaamste verwijzers van slachtoffers zijn.

58

Wanneer kan het oordeel over de wenselijkheid van aanvulling van het nu aanhangige wetsontwerp hoger beroep in vreemdelingenzaken worden verwacht? (blz. 35).

Ten behoeve van de oordeelsvorming met betrekking tot de vraag of het thans aanhangige wetsvoorstel hoger beroep in vreemdelingenzaken conform het regeerakkoord kan worden aangevuld, wordt op dit moment een uitvoeringstoets uitgevoerd. Naar verwachting zullen de resultaten van deze toets eind oktober 1998 voorliggen. Uw Kamer zal zo spoedig mogelijk daarna worden geïnformeerd over de wenselijkheid van aanvulling van het wetsvoorstel.

59

Bij de IND is een proces van organisatieverandering, uitbreiding en kwaliteitsverbetering gestart. In hoeverre wordt dit proces doorkruist door het toenemend aantal asielverzoeken? (blz. 35).

De groei van de IND-organisatie wordt zoveel mogelijk in een aparte projectorganisatie ondergebracht. Uitgangspunt is de bestaande organisatie zo min mogelijk te belasten met de effecten van een toenemend aantal asielverzoeken waardoor de IND ruimte houdt voor kwaliteitsverbetering en voor verkrijging van reeds ingediende assielverzoeken wordt voorkomen.

60

In hoeverre is het mogelijk binnen de geldende regels en dus op korte termijn de volgende maatregelen te nemen:

– sobere opvang voor Dublin-claimanten;

– beëindiging van de opvang voor uitgeprocedeerden die niet volledig aan hun uitzetting meewerken;

– geen opvang voor asielzoekers die een tweede of zelfs derde verzoek indienen? (blz. 35).

Bij besluit van 9 oktober 1998 houdende de wijziging van de Rva 1997 en de ROA, zijn Dublinclaimanten uitgesloten van verzorgde opvang. Dit besluit strekt er tevens toe uit te sluiten dat met de indiening van een tweede of volgende asielaanvraag (hernieuwd) recht op opvang op grond van de Rva 1997 ontstaat. Beide maatregelen zijn aangekondigd in mijn brief aan de Tweede Kamer van 9 oktober jl. (kenmerk 714811/98/DVB) inzake de instroomproblematiek.

Door middel van de uitvoering van het «Stappenplan beëindiging opvangvoorzieningen» worden reeds maatregelen genomen om de opvang van uitgeprocedeerden die niet meewerken aan de uitzetting, te beëindigen.

61

Kan worden aangegeven in welke mate (welk percentage) de lange periode dat veel asielzoekers in afwachting zijn van een definitief oordeel over hun asielaanvraag veroorzaakt wordt door het in bezwaar en beroep gaan tegen beslissingen? (blz. 35).

Gemiddeld dient 75% van de asielzoekers bezwaar in tegen de beslissing in eerste aanleg, 50% van de asielzoekers tekent beroep aan tegen de beslissing in bezwaar.

Bij beide categorieën gaat het om zowel mensen die een afwijzing hebben gehad, als om mensen die reeds een status hebben (VVTV resp. VTV) maar een hogere status nastreven.

62

Kan worden aangegeven of en zo ja, op welke manier in de begeleiding aandacht wordt besteed aan geestelijke verzorging van asielzoekers. Zijn daarvoor gelden beschikbaar gesteld (art. 07.02)? (blz. 35).

In de begeleiding door COA-medewerkers wordt in de regel geen aandacht besteed aan de geestelijke verzorging van asielzoekers. Daarvoor zijn geen middelen gereserveerd. Voor een nadere toelichting op het beleid ten aanzien van de geestelijke verzorging ten behoeve van asielzoekers moge ik uw Kamer verwijzen naar de antwoorden op de vragen van de leden Rouvoet en Stellingwerf van 12 juni 1996 (Tweede Kamer, 1995–1996, nr. 1411).

63

Waarom is een bezuinigingstaakstelling van 60 miljoen gulden ingeboekt in verband met mogelijke wijziging van opvangmodaliteiten asielzoekers, als de interdepartementale werkgroep haar werkzaamheden nog niet heeft afgerond? (blz. 35).

Bij de opstelling van de Voorjaarsnota 1998 is vooruitlopend op de aanbevelingen van de interdepartementale werkgroep opvangmodaliteiten een besparing bij de opvang ingeboekt.

Halverwege 1998 is het Zelfzorgarrangement als noodmaatregel ingevoerd om ruimte te creëren in de (volle) opvangcentra. Aangezien het Zelfzorgarrangement een goedkopere vorm van opvang is dan opvang in opvangcentra, levert dit een besparing van ca 15 mln. voor 1998 op en bij voortzetting een (structurele) besparing van ca 60 mln.

64, 65

Op welke manier zal aan asielzoekers in een zo vroeg mogelijk stadium tijdens hun asielaanvraag worden duidelijk gemaakt dat naast toelating ook afwijzing van het verzoek en dus terugkeer een reële optie is? (blz. 36).

Op welke manier worden hulpverleningsinstaties als Vluchtelingenwerk betrokken bij het verschaffen van duidelijke informatie aan asielzoekers over de mogelijke uitkomst van de asielprocedure en van de mate waarin medewerking wordt vereist aan het vaststellen van identiteit en aan terugkeer? (blz. 36).

In het Aanmeldcentrum is een meertalige asielbrochure beschikbaar voor de asielzoeker waarin is beschreven op welke wijze de procedure verloopt en wat de mogelijke uitkomsten van de procedure kunnen zijn. Daarbij wordt ook vermeld wat de mogelijkheden en consequenties zijn wanneer het verzoek om toelating als vluchteling wordt afgewezen of wordt toegekend. Daarnaast wordt bij de intake in het AC door de betrokken ambtenaar de asielzoeker ingelicht over de wijze van behandeling van zijn of haar asielverzoek en wat de mogelijke uitkomsten kunnen zijn.

Na de AC-procedure wordt de asielzoeker in de opvangcentra via voorlichtingsmateriaal van het COA kenbaar gemaakt dat naast toelating ook afwijzing en dus terugkeer een optie is. In het voorlichtingsmateriaal dat in de opvangcentra beschikbaar is, zit ook informatie over de mogelijkheden voor terugkeer die worden aangeboden via de gefaciliteerde terugkeerprogramma's en via het IOM-terugkeerbureau.

Vluchtelingenwerk is betrokken bij het proces van optimalisering van de communicatie met asielzoekers door de Nederlandse overheid.

In samenspraak met het COA, IND, Stichting Rechtsbijstand Asiel (SRA) en de vreemdelingendiensten wordt voorlichtingsmateriaal ontwikkeld, dan wel geoptimaliseerd dat bruikbaar is in de verschillende fases van de asielprocedure.

Hierbij wordt rekening gehouden met de rol en positie die iedere organisatie inneemt binnen de uitvoering van het asielbeleid.

Daarnaast vervult Vluchtelingenwerk eigenstandig haar rol als belangenbehartiger waarbij zij de asielzoeker gedurende de asielprocedure begeleidt en informeert over de mogelijke uitkomsten van de asielprocedure en informeert over de mate waarin medewerking wordt vereist aan het vaststellen van de identiteit en aan terugkeer.

66

Op welke manier en hoe gedetailleerd wordt asielzoekers duidelijk gemaakt wat van hen precies wordt verwacht in het kader van het meewerken aan het vaststellen van hun identiteit en aan hun terugkeer?

Hoe wordt vastgesteld of sprake is van voldoende dan wel onvoldoende medewerking?

Hoe kunnen asielzoekers aannemelijk maken dat zij voldoende medewerking hebben verleend?

Op welke manier zijn in dit verband de door de Commissie-Van Dijk geformuleerde en door het vorige kabinet onderschreven criteria in het beleid verwerkt? (blz. 36).

De criteria voor de vaststelling of een documentloze, uitgeprocedeerde asielzoeker al dan niet zijn medewerking verleent aan zijn terugkeer dan wel aan de verkrijging van de benodigde documenten zijn neergelegd in het bij circulaire van 3 juli 1997 neergelegde «stappenplan beëindiging opvangvoorzieningen». Aan de hand van de in het stappenplan opgenomen standaardformulieren kan de vreemdelingdienst vaststellen of de betrokken vreemdeling bereid is mee te werken aan zijn terugkeer dan wel de verkrijging van benodigde reis- en identiteitsdocumenten. Blijkens de opzet van het stappenplan wordt van de betrokken vreemdeling een actieve houding verwacht en wordt de vreemdeling gewezen op de consequenties verbonden aan het niet meewerken aan zijn terugkeer. Een actieve houding houdt in, dat de vreemdeling moet aantonen dat hij alles wat in zijn vermogen ligt heeft gedaan om zijn uitreis te bewerkstelligen.

Hierbij moet naast het verstrekken van informatie over de identiteit tevens worden gedacht aan het contact zoeken met familieleden in het land van herkomst, overleggen van gegevens met betrekking tot school, arbeidsbetrekkingen etc. Zoals ook is aangegeven in de brief aan de Tweede Kamer van 23 maart 1998 (Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 19 637, nr. 322) heeft de regering in het advies van de commissie Van Dijk geen aanleiding gezien om het beleid met betrekking tot het beëindigen van de opvangvoorzieningen te wijzigen.

Wel zullen de gehanteerde criteria worden verduidelijkt en beter worden geordend. Voorts zullen enige organisatorische veranderingen worden doorgevoerd, om de informatieverstrekking aan de asielzoekers en de communicatie tussen de betrokken diensten en organisaties te verbeteren. Het stappenplan zal dit kwartaal worden aangepast aan het advies van de commissie Van Dijk.

67

Op welke manier zal het begeleid uitzetten van uitgeprocedeerde asielzoekers gestalte krijgen? Welke extra menskracht en financiële middelen zijn naar verwachting hiervoor nodig? (blz. 36).

Het begeleid uitzetten krijgt als volgt gestalte. De asielzoeker die is uitgeproceerd en afgewezen krijgt een vertrektermijn om Nederland zelfstandig te verlaten. De vertrektermijn wordt meegedeeld in de zogenaamde aanzegging om Nederland te verlaten. Op de asielzoekers rust op dat moment een plicht om Nederland te verlaten. Indien de asielzoeker na ommekomst van de vertrektermijn niet is vertrokken en dus nog in de opvang verblijft, zal begonnnen worden met het gecontroleerde vertrek. Daartoe zal de vreemdelingdienst door de IND (Taakgroepen Toezicht en terugkeer (voorheen het terugkeerteam) worden geïnstrueerd.

Voor zover de asielzoeker over reisdocumenten beschikt zal een vlucht worden geboekt. Hierna zal de afgewezen asielzoeker onder begeleiding van de vreemdelingendienst naar Schiphol worden gebracht en worden begeleid naar het vliegtuig. Indien de asielzoeker niet beschikt over reisdocumenten zal direct worden gestart met het aanvragen van reisdocumenten bij de diplomatieke vertegenwoordiging. Zodra er reisdocumenten zijn verkregen volgt dezelfde procedure als voor diegenen die over reisdocumenten beschikken.

Om het hiervoor beschreven proces tijdig in werking te stellen, te intensiveren en de voortgang te bewaken zijn afspraken gemaakt voor een gezamellijk procedurebeheer tussen de IND, het COA en de vreemdelingendiensten.

68, 107

Op welke manier zal gefaciliteerde terugkeer van afgewezen asielzoekers worden uitgebreid en waar mogelijk geïntensiveerd? Aan welke landen/nationaliteiten wordt in dit verband gedacht? Kan worden aangegeven om welke aantallen het gaat, zowel in absolute zin, als in relatie tot het totaal aantal uitgeprocedeerde, terug te sturen asielzoekers?

Waarom wordt ingezet op uitbreiding en intensivering van gefaciliteerde terugkeer, als de praktijk uitwijst dat de animo voor terugkeerprojekten gering is? (blz. 36).

Hoe verhoudt de opmerking over de evaluatie van de subsidie aan de IOM (International Organization for Migration) en de algemene evaluatie van de terugkeerprogramma's zich ten opzichte van het in het regeerakkoord geuite voornemen om de mogelijkheden voor gefaciliteerde terugkeer uit te breiden, als wordt bedacht dat recente berichten erop duiden dat zeer beperkt gebruik wordt gemaakt van de bestaande terugkeerprogramma's? (blz. 68).

In de nog korte periode dat de gefaciliteerde terugkeerprogamma's worden aangeboden is er sprake van een nog gering animo voor deelname. Gelet hierop is vooralsnog besloten de voorgenomen uitbreidingen en intensiveringen van de gefaciliteerde terugkeerprogramma's aan te houden tot na de evaluatie van de subsidie van de IOM (Internationale Organisatie voor Migratie) in het kader van de terugkeerprogramma's en de algemene evaluatie van die programma's.

Bij het sluiten van het samenwerkingsprotocol met de Ethiopische regering op 22 augustus 1997 (aan de Kamer aangeboden op 26 augustus 1997) is rekening gehouden met een potentieel aantal terugkeerders van 700 tot 900. Begin september 1998 verbleven er 725 Ethiopische asielzoekers in de centrale en decentrale opvang. Hiervan zijn er 166 uitgeprocedeerd en verwijderbaar.

Op 20 augustus 1998 heeft de Staatssecretaris van Justitie besloten om uitstel van vertrek te verlenen aan asielzoekers uit Angola vanwege de de huidige onzekerheid over de veiligheidssituatie. Het gefaciliteerd terugkeerprogramma voor Angola is derhalve in zijn huidige vorm opgeschort.

In de centrale- en decentrale opvang verbleven begin september 1998 bovendien 4426 Somaliërs. Hiervan zijn er 679 uitgeprocedeerd en verwijderbaar. Ongeveer een derde deel daarvan is afkomstig uit Somaliland en komt daarmee in aanmerking voor gefaciliteerde terugkeer.

69

Wanneer zal de notitie over monitoring aan de Kamer worden toegezonden? (blz. 36).

Zoals tevens is verwoord in de brief van 9 oktober (kenmerk 714811/98/DVB) inzake de problematiek inzake de instroom van asielzoekers, streeft het Kabinet er naar om de notitie met betrekking tot toezicht op de terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers nog in oktober 1998 aan Uw Kamer aan te bieden.

70

Wat zijn de positieve alsmede de negatieve effecten van de nagenoeg vijf jaar bestaande Wet op de rechtsbijstand?

Zijn er wetswijzingen te verwachten en zo ja, welke? (blz. 38).

Artikel 65 van de Wet op de rechtsbijstand bepaalt dat binnen vijf jaar na inwerkingtreding van de Wet een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de wet in de praktijk aan de Staten-Generaal zal worden toegezonden.

De werkzaamheden in verband met de evaluatie zijn thans volop gaande. De meest gerede partijen bij het stelsel van de gefinancierde rechtsbijstand zijn betrokken bij de evaluatie en zijn in de gelegenheid gesteld hun mening omtrent de effecten van de wet kenbaar te maken.

Het verslag zal u voor het einde van het jaar worden toegezonden. Nu de evaluatie nog niet is afgerond acht ik het niet opportuun vooruitlopend op het eindoordeel nu reeds in te gaan op de opgetreden effecten en de eventuele gevolgen die hieraan verbonden moeten worden.

71

Kan de stand van het onderzoek van de Europese Commissie naar de verschillen in de rechtsstelsels van de lidstaten van de EU op het gebied van de rechtsbijstand worden aangegeven? Is het mogelijk de uitkomsten van dit onderzoek te betrekken bij de evaluatie van de Wet op de rechtsbijstand? (blz. 39).

Het onderzoek dat door de Europese Commissie op het gebied van rechtsbijstand wordt uitgevoerd betreft de knelpunten op het gebied van rechtsbijstand bij grensoverschrijdend verkeer, bijvoorbeeld indien een ingezetene van de Europese Unie in een andere lidstaat op vakantie is en daar een verkeersongeluk heeft. Waar en onder welke condities kan hij dan voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking komen? Welk land toetst of hij daarvoor qua inkomen en vermogen in aanmerking komt, mede gelet op welvaartsverschillen tussen aangesloten landen? Eind april 1998 heeft hierover een eerste conferentie plaatsgevonden. In het najaar van 1998 worden resultaten van nader onderzoek verwacht.

De Wet op de rechtsbijstand kant een in vergelijking met andere landen ruim criterium voor toelating tot het stelsel van gefinancierde rechtsbijstand voor ingezetenen van andere lidstaten. Gefinancierde rechtsbijstand kan worden verkregen voor een in de Nederlandse rechtssfeer gelegen rechtsbelang. In het bovengenoemde voorbeeld kan de ingezetene van een andere lidstaat in beginsel gefinancierde rechtsbijstand verkrijgen voor het hem in Nederland overkomen verkeersongeluk. Omdat Nederland een relatief hoog welvaartsniveau heeft komen ingezetenen van andere landen die in hun eigen land in aanmerking komen voor gefinancierde rechtsbijstand ook in Nederland doorgaans qua inkomen en vermogen daarvoor in aanmerking. In Nederland doen zich om deze redenen, zo bleek ook tijdens de conferentie, niet of nauwelijks problemen voor terzake van gefinancierde rechtsbijstand bij grensoverschrijdend verkeer. Van Nederlandse ingezetenen valt een verbetering te bereiken indien de andere landen hun toelichtingscriteria zouden verruimen. Hoewel onzeker is of de uitkomsten van het onderzoek kunnen worden betrokken bij de evaluatie van de Wet op de rechtsbijstand, welke evaluatie immers nog in 1998 aan de Tweede Kamer zal worden gezonden, lijken de uitkomsten van het onderzoek op voorhand geen noemenswaardige consequenties voor de wet te kunnen hebben.

72

Wanneer zal de Kamer worden geïnformeerd over de lijn die de regering voorstaat inzake onverenigbaarheid van nevenfuncties van rechterlijke ambtenaren? Houdt het standpunt van de regering in dat het aangehouden wetsontwerp zal worden ingetrokken? (blz. 40).

De Kamer zal in het najaar van 1998 worden geïnformeerd over het beleid inzake onverenigbaarheid van nevenfuncites van rechterlijke ambtenaren. Deze informatie zal mede een beslissing omvatten over de verdere gang van zaken omtrent het concept-wetsvoorstel waarin onder meer een onverenigbaarheid wordt gevestigd voor de rechter-plaatsvervanger die advocaat is in hetzelfde rechtsgebied.

73

Kan een overzicht worden gegeven van de «kleine praktische knelpunten» die bestaan ten aanzien van de verplichte melding en openbare registratie van hoofd- en nevenfuncties? (blz. 40).

Ten aanzien van de verplichte melding en registratie van hoofd- en nevenfuncties, bestaan onder meer de volgende (praktische) problemen:

– Moeten de rechters ook bij alle andere gerechten waar zij – van rechtswege – plaatsvervanger zijn, hun nevenfuncties opgeven?

– welke sanctie moet worden opgelegd indien niet wordt voldaan aan de wettelijke meldingsplicht?

– welke specifieke gegevens moeten worden geregistreerd?

– Over deze knelpunten is overleg gevoerd met de rechtsprekende macht. Dit heeft er toe geleid dat de presidentenvergaderingen werken aan een interne leidraad.

74

Is er op dit moment sprake van een concrete invulling van de toepassing van telehoren? (blz. 42).

In de rechtspraktijk wordt telehoren op dit moment niet toegepast. Wel wordt een experiment met telehoren voorbereid bij de de vreemdelingenbewaring. De reden daarvoor is dat de vreemdelingenbewaring zal worden geconcentreerd in de penitentiaire inrichtingen te Ter Apel en Tilburg. De vervoerskosten en de tijdbesteding voor de verplichte verhoren zijn aanzienlijk. Door het toepassen van telehoren kan waarschijnlijk efficiencywinst worden gerealiseerd.

75

Wat is de stand van zaken met betrekking tot de voorbereiding van het wetsvoorstel inzake het homohuwelijk? (blz. 43).

Het streven is het wetsvoorstel voor het eind van het kalenderjaar aan de ministerraad voor te leggen.

77

Op dit moment is er op de begroting geen budgettaire ruimte voor uitvoering van de motie, die beoogt de normvergoeding van advocaten op een meer kostendekkend niveau te brengen (25 600 VI, nr. 52). Wat betekent dit voor de toekomst? (blz. 47).

Noch op de rechtsbijstandbegroting noch elders op de Justitiebegroting kunnen thans middelen worden vrijgemaakt om het vergoedingenniveau voor advocaten structureel op een hoger niveau te brengen. Gelet op de kosten die met de uitvoering van de motie Dittrich zouden zijn gemoeid, een verhoging van de gemiddelde uurvergoeding van f 125,– (thans) naar bijvoorbeeld f 150,- kost structureel f 75 mln., zie ik voor de (nabije) toekomst geen reële mogelijkheden de motie in uitvoering te nemen. Wel heb ik de raden voor rechtsbijstand verzocht te onderzoeken of en in welke mate de huidige tarieven tot een tekort leiden in het aantal beschikbare advocaten.

78

Kan nader worden aangegeven welke keteneffecten te verwachten zijn bij de uitbreiding van de politiesterkte volgens het regeerakkoord? Wanneer zal bekend zijn hoeveel geld hiervoor nodig is? (blz. 47).

De keteneffecten van een politie-uitbreiding zijn afhankelijk van de aard van de inzet van het extra politiepersoneel. Politiemensen die uitsluitend preventieve of toezichthoudende taken verrichten, zullen eerder een ontlasting van de justitie-organisatie betekenen. Een repressief politie-optreden daarentegen zal een belangrijk keteneffect hebben op alle Justitie-onderdelen. In de Justitiebegroting is geen rekening gehouden met de keteneffecten van extra politie-inzet.

79, 80, 87, 88

Waarop is de verwachting van een daling van de instroom van asielzoekers na 1998 gebaseerd? Op basis waarvan worden dergelijke instroomprognoses gebaseerd? (blz. 52).

Is de daling in de raming van de kosten van asielzoekers wel realistisch, gelet op de toename van het aantal asielzoekers? (blz. 52).

Op grond waarvan verwacht de regering een daling van het aantal asielzoekers in 1999 ten opzichte van 1998? (blz. 62).

Op grond waarvan verwacht de regering een stijging van de uitstroom in 1999 ten opzichte van 1998? (blz. 64).

Op het moment dat de instroomprognose werd vastgesteld, werd voor 1998 een instroom van 40 000 asielzoekers verwacht en werd verondersteld dat de (aanvullende) beleidsmaatregelen op het gebied van instroombeperking en uitstroombevordering effect zouden sorteren. Verondersteld werd dat de instroom in de jaren na 1998 zou dalen naar een niveau van 35 000 in 1999 en 32 500 structureel en dat de uitstroom zou toenemen als gevolg van afhandelen van de asielaanvragen van de in de opvang verblijvende personen door de IND en rechtbanken en de terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers. Deze instroom- en uitstroomprognoses werden derhalve gebaseerd op de tijdens de begrotingsvoorbereiding bekende informatie over de gerealiseerde instroom en uitstroom en een inschatting van de effecten van getroffen en te treffen (beleids)maatregelen. Voor de meest recente instroomprognoses voor 1998 en 1999 en de gevolgen daarvan voor de IND en het COA wordt verwezen naar de brief van 9 oktober jl. inzake problematiek van de instroom van asielzoekers (kenmerk 714811/98/DVB).

Gelet op de nog steeds toenemende instroom van asielzoekers kan worden verwacht dat de kosten van asielzoekers dit jaar hoger zullen uitkomen dan bij Vermoedelijke Uitkomsten 1998 geraamd. De hiervoor noodzakelijke ramingsbijstelling zal bij Najaarsnota 1998 worden vastgesteld.

Ook kan er, rekening houdend met de toenemende instroom dit jaar, een forse tegenvaller optreden bij de kosten voor 1999 en latere jaren. De budgettaire gevolgen voor 1999 en latere jaren zullen bij de Voorjaarsnota 1999 nader in beeld gebracht worden. Dit is mede afhankelijk van de internationale situatie en van het beleid dat op korte termijn door het kabinet in gang gezet zal kunnen worden.

81

Als gesproken wordt over «Vluchtelingen uit ontwikkelingslanden», hoe moet het begrip ontwikkelingslanden in dit verband worden verstaan? Hoe verhouden de aantallen vluchtelingen uit ontwikkelingslanden zich tot de aantallen vluchtelingen uit niet-ontwikkelingslanden? (blz. 53).

Onder vluchtelingen uit ontwikkelingslanden wordt verstaan vluchtelingen uit landen die staan op de zogenaamde Development Assistance Countries I-lijst, ook wel ODA-landen genoemd: Official Development Assistance-landen.

In 1997 is aan 6 630 personen een A-Status verleend. Circa 84% van dit aantal is afkomstig uit een ODA-land.

82

Kan van een aantal verkeersdelicten worden aangegeven hoe de hoogte van de boetes zich verhoudt tot die in de ons omringende landen? (blz. 49).

In onderstaande tabel zijn de boetetarieven voor snelheidsovertredingen op snelwegen, roodlichtnegatie en rijden zonder gordel weergegeven voor Nederland, Belgi, Duitsland en Frankrijk. Vergelijking van deze tarieven leert dat de Nederlandse tarieven grosso modo overeenkomen met de tarieven in Duitsland. De Belgische en Franse tarieven liggen (maximaal) veelal een stuk hoger.

 NederlandBelgiëDuitslandFrankrijk
snelheidsovertredingen op snelwegenf 60 – f 330 voor overtredingen tot +40 km. Daarna wordt gedagvaard met tarief van f 14 per kmca. f 440 – f 825 voor overtredingen van +20 – +70 km en hoger.ca. f 35 – f 500 voor overtredingen van +10 tot +60 km en hoger.ca. f 200 –  1500 voor overtredingen tot +40 km
roodlichtf 180ca. f 55 – f 5500ca. f 112 – f 280max. ca. f 1500
rijden zonder gordelf 90ca. f 110 – f 5500ca. f 67 – f 90ca f 45 – f 70

83

Is het, gelet op het uitgangspunt van resultaatgericht management, niet méér voor de hand liggend om de agentschappen Immigratie-en Naturalisatiedienst (IND) en Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) om te vormen tot zelfstandige bestuursorganen (ZBO's), zoals bijvoorbeeld het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA)?

Wanneer wordt het COA doorgelicht op doelmatigheid en resultaatgericht management? (blz. 54).

Eén van de doelen bij het verzelfstandigen van onderdelen van de rijksdienst is het vergroten van de doelmatigheid van het overheidsoptreden. Zowel interne verzelfstandiging door middel van agentschappen, als externe verzelfstandiging in de vorm van zelfstandige bestuursorganen, zijn een uiting van dit streven.

In september 1997 hebben de toenmalige Minister en Staatssecretaris van Justitie uw Kamer een evaluatierapport inzake de verzelfstandigingsconstructie IND doen toekomen. De conclusie die in de rapport werd getrokken is dat drie jaar agentschapsconstructie IND een zekere mate van doelmatigheidsverbetering met zich mee heeft gebracht. Verder werd in de brief van 16 september 1997 (kenmerk 650 277/97/DVB) waarmee het rapport werd aangeboden aangegeven dat de resultaatverantwoordelijkheid van de districten en de produkteenheden binnen de districten zal worden ondersteund door vormen van contractmanagement tussen de verschillende managementniveaus. Ten aanzien van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) is in de onlangs afgeronde evaluatie vastgesteld dat de DJI in de periode 1995–1997 in enige mate doelmatiger is gaan werken. Hiervan werd Uw Kamer bij brief van 15 september 1998 (kenmerk 7151/98/PJS) op de hoogte gesteld. In het onderzoeksrapport wordt geconstateerd dat de mogelijkheden tot doelmatigheidswinst die de agentschapsconstructie biedt, bij de DJI nog niet volledig zijn benut. Ik ben dan ook van mening dat de inspanningen op dit punt dienen te worden geïntensiveerd. In samenhang met het proces van ontwikkeling van betrouwbare en inzichtelijke kostprijzen, kan het beginsel van sturen op afstand en op hoofdlijnen verder gestalte krijgen.

De veronderstelling in de vraag dat resultaatgericht management alleen bij ZBO's kan geschieden, wordt dan ook niet onderschreven.

Bij de behandeling van de Wet op het Centraal Orgaan opvang asielzoekers in 1994 is aan de Kamer toegezegd dat 4 jaar na inwerkingtreding van de wet de verzelfstandigingsconstructie geëvalueerd zal worden. Voorts is in de halfjaarlijkse rapportage asielketen van 14 april 1998 (Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 19 637, nr. 330) aangekondigd dat er een efficiencyonderzoek bij het COA uitgevoerd zal worden. In de komende periode zal dit onderzoek afgerond worden. Uw Kamer zal over de uitkomsten van dit rapport en de wijze waarop omgegaan zal worden met de in het rapport op te nemen aanbevelingen nader geïnformeerd worden.

Ik acht het zinvol om eerst de uitkomsten van het efficiencyrapport en de verdere implementatie van de aanbevelingen af te wachten, alvorens het COA wederom intensief en diepgravend te door te lichten.

85

Welke concrete verbeteringen stelt de regering zich voor in het kader van de scheiding tussen het strategische beleid van het kerndepartement en het uitvoeringsbeleid van DJI?

Is deze scheiding nog wel te hanteren? (blz. 56).

De scheiding tussen het strategisch beleid van het kerndepartement en het uitvoeringsbeleid van DJI staat als zodanig niet ter discussie. De aangekondigde verbeteringen hebben betrekking op de vormgeving van de afstemming tussen de beide organisatie-onderdelen.

86

Wat houdt de herinrichting van de gratieprocedure in? (blz. 59).

De herinrichting van de gratieprocedure heeft tot doel de gratieprocedure te verkorten en kwalitatief de gevalsbehandeling te verbeteren. In dit project zullen alle partners uit de gratie-keten (politie, openbaar ministerie, zittende magistratuur, het departement (DBZ) en het kabinet der Koningin) samenwerken. Er zal worden geïnvesteerd in nauwere samenwerking, vroegtijdige vastlegging van relevante (statistische) gegevens en een geautomatiseerde ondersteuning door de keten heen. De kwaliteit en zorgvuldigheid van de afhandeling van gratieverzoeken dient hierbij te worden gehandhaafd en waar mogelijk verbeterd.

89

Kan een overzicht worden gegeven van HALT-afdoeningen naar leeftijdscategorie? (blz. 73).

Neen, niet structureel. De verdeling naar leeftijdscategorieën wordt wel geregistreerd in de computer-applicatie, die door alle Haltbureaus gebruikt zal gaan worden (AuraH = Automatische Uniforme Registratie Applicatie Halt). Echter, deze applicatie zal pas eind 1998 bij alle Haltbureaus operationeel zijn.

Uit een steekproef om bruikbare gegevens uit AuraH te destilleren (totaal 553 zaken, dec. 1997) bleek dat de leeftijd gemiddeld 14,6 jaar is. Er bestaat geen verschil in leeftijdsverdeling tussen jongens en meisjes noch naar delicttypen (vermogensdelict of anderszins). Binnen de gehele steekproef behoort overigens 3,6% van de dadergroep tot de zogenaamde 12-minners, terwijl 0,7% 18 jaar of ouder is. Deze gegevens worden bevestigd in het onderzoek naar Kwaliteit en effectiviteit van de Halt-afdoening (Instituut voor Toegepaste Sociale Wetenschappen te Nijmegen, 1998).

90

Is er aanleiding om de capaciteit van het Gerechtelijk Laboratorium te vergroten? Komt het voor dat forensisch onderzoek moet worden uitbesteed aan diensten in het buitenland omdat de capaciteit bij het Gerechtelijk Laboratorium onvoldoende is? Welke kosten zijn daarmee gemoeid? Hoe staat het met de uitvoering van het actieprogramma dat is opgesteld naar aanleiding van de Contourennota 2000? (blz. 73).

Er is thans geen concrete aanleiding om de capaciteit van het Gerechtelijk Laboratorium te vergroten. Dit kan veranderen door maatschappelijke, politieke en technologische ontwikkelingen die directe gevolgen hebben – zowel in kwalitatieve als kwantitatieve zin – voor het werkaanbod van het laboratorium.

Het Gerechtelijk Laboratorium besteedt jaarlijks een gering aantal onderzoeken uit naar diensten in het buitenland. Dit is geen gevolg van een gebrek aan kwantitatieve capaciteit. Het betreft hier onderzoeken waarvoor het GL de benodigde expertise (nog) niet in huis heeft c.q. het, uit een oogpunt van economics of scale, niet zinvol vindt deze expertise binnen het GL te ontwikkelen. De kosten van de uitbestede onderzoeken bedragen jaarlijks maximaal Fl 50 000,–. Dit is circa 2% van het exploitatiebudget (Fl 2 590 000) van de onderzoeksafdelingen van het GL.

De uitvoering van het actieprogramma van de Contourennota 2000 loopt volgens planning. Het komende jaar kan hierin enige vertraging optreden als gevolg van de fusie met het Laboratorium voor Gerechtelijke Pathologie en het hieraan verbonden reorganisatieproces.

91

Kan de regering aangeven hoe succesvol in het afgelopen jaar in Nederland de opsporing is geweest van criminele organisaties, die zich met invoer van drugs naar Nederland bezighouden?

Kunnen eventuele claims voor succes worden gestaafd door waarneming van stijgende prijzen in de straathandel van cocaïne en heroïne als gevolg van verminderd aanbod? (blz. 73).

Er zijn geen harde cijfers beschikbaar over de resultaten van de activiteiten van de opsporingsautoriteiten bij de bestrijding van de invoer van drugs naar Nederland. Ten aanzien van de kernteams en het landelijk rechercheteam worden de onderzoeken op landelijk niveau toegedeeld door het College van procureurs-generaal, op advies van de Coördinatiecommissie Zware Criminaliteit (CCZwacri). Over de onderzoeken, die in 1998 door het College van PG's zijn toegedeeld zal binnenkort door het Openbaar Ministerie verslag worden uitgebracht. Zodra de landelijke voortgangsrapportage is aangeboden aan de minister van Justitie, zal uw Kamer hierover nader kunnen worden geïnformeerd.

Vanuit economisch perspectief geredeneerd (de wet van vraag en aanbod) is het bepaald niet uitgesloten dat de inbeslagneming van grote hoeveelheden verdovende middelen invloed heeft op de prijzen van de straathandel. Een dergelijke invloed zal echter zijn gebonden aan plaats en tijd. Daarnaast kunnen ook andere factoren van invloed zijn: de verlegging van aanvoerroutes, conflicten tussen de aanbieders (kartels) en dergelijke.

92

Wat zullen de gevolgen zijn voor het justitiepersoneel in de betrokken sectoren van de taakstelling arbeidsproductiviteit? (blz. 86).

De gedachte achter deze taakstelling is dat iedere organisatie door de jaren heen kleine efficiencyverbeteringen realiseert. Dit mondt uit in een taakstelling voor arbeidsproductiviteit van 0,55% per jaar, cumulatief tot 2,2% in het jaar 2002. Het percentage van 0,55% is vergelijkbaar met dat in de zakelijke dienstverlening.

Bij de te realiseren efficiencywinsten kan gedacht worden aan vormen van automatisering, het verbeteren van processen, een betere opleiding van de medewerkers (hoogwaardiger kwaliteit medewerkers), opheffen van dubbelingen (het op twee plaatsten uitvoeren van soortgelijke taken) en organisatorische verbeteringen. Vorenstaande betekent dat in dit kader – kleine efficiencymaatregelen – de werkdruk niet wezenlijk zal veranderen.

De taakstelling is financieel verwerkt op de onderscheiden begrotingsartikelen en is daarmee gemandateerd naar het hoofd van dienst op operationeel niveau. Op lokaal (operationeel) niveau zal de efficiencywinst gerealiseerd moeten worden (normatief).

93

Hoe wordt de taakstelling personeelsvolume van 5% ingevuld? (blz. 86).

De volumekorting van 5% (circa 8,2 miljoen gulden) is opgelegd op het Bestuursdepartement. Het gaat hierbij om circa 100 formatieplaatsen. De taakstelling zal onder andere worden gelegd bij de directie Algemene Zaken Bestuursdepartement (de facilitaire dienst binnen het Bestuursdepartement bestaande uit circa 240 formatieplaatsen, die thans een reorganisatieproces doorloopt, dit mede gericht op efficiencywinst) en door middel van ontwikkelingen bij andere projecten die nog lopen («ontdubbeling» in de sfeer van de BMO (Bureaus managementondersteunig)). Tenslotte maakt de vorming van hoofdkantoorfuncties bij de verzelfstandigde uitvoeringsorganisaties – zoals bijvoorbeeld bij de Raad voor de Kinderbescherming als ook bij de hoofdkantoorfunctie bij het Openbaar Ministerie en in de toekomst bij de Zittende Magistratuur – op termijn een reductie mogelijk op uitvoerend en beheersmatig niveau alsmede bij de strategische beleidsdirecties op het bestuursdepartement, met name bij de directie Preventie, Jeugd en Sancties en bij de dienst Rechtspleging. De korting zal niet gerealiseerd worden door het instellen van vacaturestops, ook gedwongen ontslagen zullen bij voldoende bereidheid tot mobiliteit in beginsel niet nodig zijn.

94, 98, 99

Waarop zijn de in artikel 07.01 onder «bijstelling asielraming» vermelde oplopende meerjarenbedragen gebaseerd? (blz. 110).

Hoe verhouden de in artikel 09.05 vermelde oplopende bedragen zich tot de op blz. 58 vermelde dalende instroomcijfers? (blz. 142).

Hoe verhouden de in artikel 09.07 vermelde oplopende meerjarenbedragen zich tot de op blz. 52 vermelde dalende instroomcijfers? (blz. 155).

Het betreft hier een bijstelling ten opzichte van de Voorjaarsnota. De mutatie «bijstelling asielraming» is gebaseerd op de wijziging van de (meerjarige) instroomveronderstelling ten opzichte van de Voorjaarsnota. Bij Voorjaarsnota werd de instroom geprognosticeerd op 32 500 (1998) aflopend naar 27 000 (vanaf 2001). De mutatie in de begroting 1999 betreft een bijstelling van de instroomprognose naar 40 000 in 1998, waarbij de buffercapaciteit volledig wordt ingezet, aflopend naar 35 000 in 1999 en 32 500 structureel. Voor wat betreft de Vreemdelingenkamers en de gefinancierde rechtsbijstand moet aanvullend opgemerkt worden dat het zwaartepunt van hun werkzaamheden later in de asielketen zit, zodat stijgende instroom bij deze organisaties over het algemeen ook later in de uitgavensfeer zichtbaar zullen zijn.

95

Hoe lang zal continuering van de huidige noodmaatregelen voortduren? (blz. 127).

Uiteraard streeft het Kabinet ernaar de regulering van de instroom van asielzoekers door middel van een afsprakensysteem gedurende een zo kort mogelijke periode van kracht te laten zijn. De onderhavige problematiek is echter dermate complex dat op dit moment niet exact is aan te geven gedurende welke periode de maatregelen van kracht zullen blijven.

In een continue proces van evaluatie zal bezien worden of de noodzaak tot het handhaven van de maatregelen nog aanwezig is.

96

Kan globaal worden aangegeven op wat voor soort gevallen de door de geneeskundige inspectie uitgebrachte adviezen ten behoeve van vreemdelingen betrekking hadden? (blz. 127).

In 1997 zijn 3612 adviezen uitgebracht over 1249 vrouwen en 2209 mannen (in 154 gevallen is het geslacht niet geregistreerd). In 1508 gevallen betrof het een lichamelijke stoornis, in 1379 gevallen een psychiatrische stoornis en in 384 gevallen een combinatie van beiden. In 60 gevallen werd geen stoornis gevonden en in 281 gevallen viel de benodigde informatie niet te achterhalen.

97

Kan nader worden toegelicht op welke wijze het rapport «Met recht tolken en vertalen» (25 600 VI, nr. 66) zal worden geïmplementeerd? Kan daarbij ook worden aangegeven op welke punten rekening zal worden gehouden met de aanbevelingen van het Tolkencentrum? (blz. 130).

Naar aanleiding van het rapport «Met recht tolken en vertalen» heb ik een Overlegplatform tolken en vertalers in het leven geroepen, waarin afnemers van tolk- en vertaaldiensten, leveranciers van tolk- en vertaaldiensten en ambtenaren van ministeries zijn vertegenwoordigd. Dat platform heeft onder meer de opdracht een implementatieplan voor te bereiden. In dat plan wordt rekening gehouden met de aanbevelingen van de gezamenlijke Tolkencentra en met de opvattingen van belanghebbenden die zitting hebben in het Overlegplatform. Naar verwachting is dat plan omstreeks januari 1999 gereed.

Ten behoeve van het platform bereidt de Werkgroep tolk- en vertaaltarieven een nieuw tariefstelsel voor. De budgettaire consequenties van dat nieuw tariefstelsel zijn nog niet duidelijk. Een stuurgroep kwaliteit en opleiding bereidt een plan voor ten behoeve van het platform op welke wijze de kwaliteit en opleiding van de tolk- en vertaaldiensten vorm kan worden gegeven.

100

Kan worden aangegeven op welke aantallen A-statushouders de opgenomen bedragen zijn gebaseerd en waarom voor de jaren 1999 tot en met 2002 een gelijk bedrag wordt aangehouden? (blz. 162).

In het Regeerakkoord is vastgelegd dat de kosten van de opvang vreemdelingen die een A-status hebben verkregen in het vervolg op declaratiebasis zullen worden toegerekend aan de ODA-uitgaven. Hierbij is vooralsnog rekening gehouden met een meerjarig bedrag van 244 miljoen op basis van het aantal in de afgelopen jaren verleende A-statussen. Er zal een verrekening plaatsvinden tussen de begrotingen van Justitie en Buitenlandse Zaken/Ontwikkelingssamenwerking.

101

Kan worden aangegeven wat overwegend de aard was van de bij de IND ingediende klachten? Om welke reden(en) is het onderzoek naar verbetering van de klachtenregistratie ingezet? (blz. 173).

De bij de IND ingediende klachten betreffen met name de aanvragen van Irakezen, zowel over de afhandeling van asielaanvragen als de aanvragen om gezinshereniging. Zoals in de Tweede rapportage asielketen van 20 november 1997 (Tweede Kamer 1997–1998, 19 637, nr. 289) is aangegeven, zouden de doorlooptijden van asielverzoeken van Afghaanse en Iraakse asielzoekers worden aangepast.

Daarbij is gesteld dat – alvorens een vvtv toe te kennen – meer onderzoek zou moeten worden gedaan in individuele asielverzoeken. Als bijkomend gevolg moest worden geaccepteerd dat de doorlooptijd van Iraakse en Afghaanse asielverzoeken in de nieuwe projectorganisatie kon toenemen. Deze langere doorlooptijden hebben geleid tot het indienen van klachten bij de Nationale ombudsman.

De IND is dit jaar begonnen met het doorlopen van een kwaliteitstraject. Als onderdeel daarvan is besloten om de registratie, beantwoording en analyse van klachten onder de loep te nemen en waar mogelijk te verbeteren. Daarnaast wordt reeds bezien in hoeverre de klachtafhandeling aangepast dient te worden aan het wetsvoorstel inzake het vastleggen van het klachtrecht in de Algemene wet bestuursrecht

102

Per welke datum is/wordt de verlenging van de AC-procedure van 24 naar 48 uur gerealiseerd? (blz. 174).

Per 1 januari 1999 zal met de verlengde AC-procedure worden gestart.

103

Wat wordt precies bedoeld met het «wegvallen» van de buffercapaciteit na 2000? Is dit «wegvallen» nog steeds aan de orde, gegeven de recente bijgestelde verwachtingen inzake de instroom van asielzoekers? (blz. 175).

Bij Voorjaarsnota 1998 zijn middelen aan de begroting toegevoegd ten behoeve van een buffercapaciteit voor de behandelorganisaties (IND, Vreemdelingenkamers, rechtsbijstand en de tolkencentra) voor 3 jaar (1998 t/m 2000), gebaseerd op de toen geldende instroomprognoses. Uiteraard zullen, als te doen gebruikelijk, in de toekomst zowel de instroomprognoses als de behoefte aan buffercapaciteit voor een langere periode, opnieuw worden bekeken (ten behoeve van de budgettaire nota's).

Bijlage 3

104

Op welke wijze wordt uitvoering gegeven aan de motie-Dittrich over de discretionaire bevoegdheid van de staatssecretaris (19 637 nr. 352)? (blz. 15).

De motie Dittrich over de discretionaire bevoegdheid van de Staatssecretaris van Justitie wordt uitgevoerd in die zin dat in zeer schrijnende individuele gevallen, bij wijze van hoge uitzondering op humanitaire gronden, alsnog in het verblijf van illegale vreemdelingen kan worden berust.

105

Hoe staat het met de uitvoering van motie 25 203, nr. 6 over het openen van de mogelijkheid dat Nederlanders in Marokkaanse gevangenissen een deel van hun straf in Nederland uitzitten? (blz. 15).

Op 29 juni jl. heeft een EU demarche plaatsgevonden om Marokko te bewegen toe te treden tot het Verdrag van de Raad van Europa inzake de overbrenging van gevonniste personen. Het Oostenrijkse Voorzitterschap heeft in de loop van de maand september gesondeerd bij de Secretaris Generaal van het Marokkaanse Ministerie van Justitie naar de stand van zaken. Het verkregen antwoord was dat het EU verzoek door de Marokkaanse autoriteiten wordt bestudeerd. Voor zover in de loop van november a.s. nog geen Marokkaanse reactie op het EU verzoek is ontvangen, zal het Oostenrijkse Voorzitterschap terzake nogmaals sonderen.

Bijlage 7

106

Kan wellicht al een globale indicatie worden gegeven van het antwoord op de vraag of het gebruik van bandopnames bij het nader gehoor van asielzoekers leidt tot een reductie van het aantal klachten, aanvullingen, of correcties? (blz. 62).

De evaluatie van het experiment bandopnamen nader gehoor zal aanvangen medio mei 1999.


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Middel (D66), Van Heemst (PvdA), voorzitter, Dittrich (D66), ondervoorzitter, Rabbae (GL), Rouvoet (RPF), Van Oven (PvdA), O.P.G. Vos (VVD), Van Wijmen (CDA), Patijn (VVD), De Wit (SP), Duijkers (PvdA), De Milliano (CDA), Niederer (VVD), Nicolaï (VVD), Halsema (GL), Weekers (VVD), Albayrak (PvdA), Van der Staaij (SGP), Wijn (CDA) en Brood (VVD).

Plv. leden: Balkenende (CDA), Verhagen (CDA), Apostolou (PvdA), Van Vliet (D66), Arib (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Barth (PvdA), De Graaf (D66), Karimi (GL), Schutte (GPV), Santi (PvdA), Van den Doel (VVD), Rietkerk (CDA), Rijpstra (VVD), Marijnissen (SP), Belinfante (PvdA), Buijs (CDA), Passtoors (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Oedayraj Singh Varma (GL), De Vries (VVD), Zijlstra (PvdA), Van Walsem (D66), Van der Hoeven (CDA) en Kamp (VVD).

Naar boven