26 200 VI
Vaststellling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 1999

nr. 11
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 26 oktober 1998

De vaste commissie voor Justitie1 heeft over de brief van de minister van Justitie van 6 oktober 1998 inzake de invulling van de intensiveringen en specifieke taakstellingen in het regeerakkoord (kamerstuk 26 200 VI, nr. 8) vragen aan de regering ter beantwoording voorgelegd. De vragen, alsmede de daarop op 23 oktober gegeven antwoorden, zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Van Heemst

De griffier van de commissie,

Pe

1

Het nationaal politie beleidsplan zal een integraal veiligheidsplan worden waarin bestuurlijke en strafrechtelijke maatregelen worden aangekondigd ter handhaving van de openbare orde en de rechtsorde. Hoe stemt u een en ander af met uw collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties? (blz. 1).

Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Justitie werken samen aan het opstellen en uitbrengen van een integraal veiligheidsplan en een beleidsplan politie (BNP). Het BNP zal de visie en ambitie ten aanzien van de gewenste ontwikkeling van de Nederlandse politie omvatten.

2

Hoe zal u weten te bereiken dat een effectieve terbeschikkingstelling van informatie aan en van expertisecentra wordt gegarandeerd? (blz. 2).

Uitgangspunt is dat elk cluster verantwoordelijk is voor de afdoening van de zaken in de eigen regio, en daarnaast een landelijke expertisefunctie heeft met betrekking tot de aan het cluster toebedeelde specialismen. Dit laatste houdt in dat vanuit een cluster advies en assistentie wordt verleend aan de rest van het land. De aan elk cluster gekoppelde expertisecentra spelen een centrale rol bij het opbouwen en uitdragen van expertise over die specialismen. De expertisecentra zullen niet alleen fungeren als landelijke vraagbaak, maar ook zelf actief optreden om hun kennis en ervaring te verspreiden. Dit kan gebeuren in de vorm van het leveren van een bijdrage aan deskundigheidsbevordering in de vorm van cursussen, het voeren van overleg met de partners in de handhavingsketen (zowel publieke als private partners) en het bijhouden en signaleren van ontwikkelingen in de jurisprudentie. Door de voortdurende interactie tussen het cluster en de andere partners in de handhavingsketen wordt gewaarborgd dat binnen het cluster de benodigde expertise actueel blijft en verder wordt ontwikkeld. Zo nodig kan dit worden uitgebouwd door het organiseren van stages van de medewerkers van het expertisecentrum bij relevante partners in het veld. De coördinatie van de landelijke taken van de clusters (inclusief de expertisecentra) vindt plaats in de coördinatie commissie fraudebestrijding van het Openbaar Ministerie, die onder leiding staat van de portefeuillehouder fraudebestrijding van het College van procureurs-generaal. Van daaruit zal zo nodig ook bijsturing kunnen plaatsvinden.

3

Kan worden aangegeven hoe de gelden zoals genoemd in punt e. in het schema intensiveringen in het regeerakkoord (kamerstuk, 26 024 nr. 10, blz. 13) zich verhouden tot die in het schema op blz. 2 van de onderhavige brief? Waarom stemmen de totaalbedragen niet overeen en hoe is de verdeling zoals in het schema in de brief aangegeven terug te voeren op het regeerakkoord? (blz. 2).

In het schema intensiveringen van het Regeerakkoord (TK 26 024 nr. 10, blz. 13) is het totaal aan extra middelen vermeld dat de komende kabinetsperiode voor veiligheid wordt gereserveerd. De ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hebben een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid op dit beleidsterrein. Dienovereenkomstig is de reeks uit voornoemd schema gesplitst in een deel gericht op de versterking van de politie en een deel voor de justitie-keten. In het schema op blz. 2 van de onderhavige brief is het deel voor de justitie-keten gespecificeerd. Het verschil tussen de totaalbedragen uit de twee schema's is gereserveerd voor de versterking van de politie.

4

Kan worden aangegeven welk financieel beslag de onder A.1 «Versterking rechterlijke organisatie» vermelde doelstellingen zullen leggen op de regeerakkoord gelden? Hoeveel middelen zijn voor welke doelstelling bestemd?

Hoe zal worden gemeten dat de uitgetrokken middelen daaraan ook inderdaad worden besteed? (blz.3).

In de contourennota die u in december 1998 wordt toegezonden zal worden aangegeven hoe de in het Regeerakkoord beschikbaar gestelde middelen voor de versterking rechterlijke organisatie worden aangewend. Daarbij zal een relatie worden gelegd tussen de diverse beleidsthema's en de beschikbare middelen. In de middelentoedeling wordt uitgegaan van het kader zoals dat in het Regeerakkoord is opgenomen en onderstaand is weergegeven. Overigens zal op verzoek van u ook in de contourennota worden aangegeven welke aspecten uit het rapport van de Commissie Leemhuis niet uitgevoerd kunnen worden vanwege ontbrekende middelen.

Regeerakkoordmiddelen ten behoeve van de versterking van de rechterlijke organisatie

1999200020012002
f 29,7 mlnf 61,2 mlnf 90 mlnf 130 mln.

In de contourennota zal eveneens worden aangegeven op welke wijze ik u over de voortgang van de uitvoering van de contourennota en de daarmee gepaard gaande middelen denk te informeren. De relatie tussen de beleidsthema's en de uitgetrokken middelen komt daarbij aan de orde.

5

Beoogt u naast een evenwichtige situering van nevenlocaties op basis van kwalitatieve uitgangspunten, óók een dergelijke situering op basis van regionale spreiding? Waar in Nederland zijn de nevenzittingsplaatsen gedacht? (blz. 3).

In het kader van het nevenlocatiebeleid gelden niet alleen kwalitatieve uitgangspunten, maar wordt ook rekening gehouden met het belang van een evenwichtige regionale spreiding van rechtspraaklocaties. In de contourennota wordt één en ander nader uitgewerkt.

6

Welke repressieve maatregelen zult u nemen om een afvlakking van de stijgende criminaliteitscurve van jeugddelicten te bereiken? Hoe verhouden deze maatregelen zich tot de aangekondigde preventieve maatregelen? (blz. 3).

Naast voortzetting en intensivering van het in de afgelopen kabinetsperiode gevoerde jeugdcriminaliteitsbeleid wordt een aantal nieuwe acties in gang gezet.

In de repressieve sfeer betreft dit de ontwikkeling van alternatieve afdoeningsvormen voor jeugdigen (nachtdetentie, elektronisch toezicht), ontwikkeling van nieuwe afdoeningsvormen (taakstraf voor hardnekkige spijbelaars), uitbreiding capaciteit justitiële jeugdinrichtingen, aanbod van individuele trajectbegeleiding aan harde kern-jongeren binnen justitieel kader, integratie van elementen van de JWI-trajectbenadering (Jeugdwerkinrichtingen) in het reguliere penitentiaire bestel, snelle reactie op het door de jongere gepleegde delict (meer in het algemeen door middel van verkorting doorlooptijden OM en JIB-aktiviteiten (Justitie In de Buurt), meer specifiek in de vorm van diverse «lik op stuk» benaderingen). In het kader van Criem (Nota «Criminaliteit en etnische minderheden») zal toespitsing van repressieve maatregelen op specifieke groepen (allochtone) jongeren plaatsvinden.

Een effectief beleid gericht op de aanpak van jeugdcriminaliteit wordt gekenmerkt door een evenwichtig aanbod van preventieve, curatieve en repressieve maatregelen. Alleen binnen een dergelijke omvattende aanpak worden alle doelgroepen bereikt (risicojongeren, first-offenders, licht-criminelen en harde kern) en kan een dreigende ontwikkeling van «risicojongere tot criminele jongere» daadwerkelijk worden voorkomen.

7

Hoe verhoudt de Raad voor de Kinderbescherming zich tot de op te richten bureaus Jeugdzorg? Welke voordelen ziet u in dergelijke op te richten bureaus? (blz. 4).

Tussen de Raad voor de Kinderbescherming en de Bureaus Jeugdzorg, die nu worden ingericht, moet een goede samenwerking en afstemming tot stand komen. De aansluiting moet zodanig zijn dat de Bureaus Jeugdzorg ook voor de Raad als loket kunnen gaan functioneren. Om dit te bevorderen brengt de Raad haar intake onder in de Bureaus Jeugdzorg (en in de Advies- en Meldpunten voor Kindermishandeling). In zekere zin gaat de Raad als organisatie naar de tweede lijn. Alleen in bijzondere en zeer dringende gevallen zal de Raad voor de Kinderbescherming rechtstreeks zaken voor onderzoek in behandeling nemen.

De Bureaus Jeugdzorg moeten een bijdrage gaan leveren aan een effectievere uitoefening van de beschermingsfunctie. De Bureaus Jeugdzorg worden loketten voor de hele jeugdzorg met een lage drempel en een goede inbedding in de lokale en regionale netwerken voor jeugdigen. De Bureaus Jeugdzorg krijgen onder meer een screeningsfunctie.

Het voordeel van de Bureaus Jeugdzorg vanuit het perspectief van de kinderbescherming is dat in de Bureaus Jeugdzorg met participatie van de Raad voor de Kinderbescherming een screening plaatsvindt waarbij wordt beoordeeld of hulp nodig is en of hulp in vrijwillig kader of in het kader van een maatregel van kinderbescherming moet worden geboden.

Bij een aanzienlijk deel van de vragen om advies bij de Raad voor de Kinderbescherming en de aanmeldingen bij de Raad kan in de huidige situatie volstaan worden met vrijwillige hulp.

De Bureaus Jeugdzorg zijn hiervoor het juiste adres.

Het komt nu echter ook nog zeer regelmatig voor dat zaken, waar wel een indicatie voor een maatregel aanwezig is, te laat bij de Raad voor de Kinderbescherming worden gemeld. Met een goede screening van de Bureaus Jeugdzorg kan in de aangewezen gevallen ook sneller een onderzoek door de Raad plaatsvinden.

8

Kan bij de jeugdzorg worden uiteengezet hoeveel van de extra middelen voor de daar in de brief vermelde doeleinden zullen worden besteed? Hoe zal worden vastgesteld dat het geld inderdaad daaraan is besteed? Kan worden aangegeven wat voor elk van de doelstellingen de huidige situatie is? Kan precies worden aangegeven hoeveel nu aan elk van de doelstellingen wordt uitgegeven en op welke begrotingspost dat verantwoord wordt en hoe het extra bij het regeerakkoord uitgetrokken geld zal worden besteed? (blz.4).

Op blz 4. staat voor de jeugdzorg een oplopende reeks vermeld van:

 1999200020012002
 7,215,121,933,0
De besteding is als volgt onderverdeeld:     
VWS: wachtlijsten jeugdhulpverlening/AMK's (Advies- en meldpunten kindermishandeling)3,38,112,319,0
Beschikbaar voor jeugdzorg Justitie:3,97,09,614,0
Beschikbaar voor AMK's1,01,01,01,0*
Resteert:2,96,08,613,0
     
Deze middelen zullen als volgt worden besteed:     
Raad voor de Kinderbescherming:     
1. Verkorting doorlooptijden (en reductie wachtstapels) civiele zaken: beschermingszaken en scheidings- en omgangszaken.1,12,33,35,0
     
2. Werklastverlichting allochtonenproblematiek1,12,33,35,0
(tbv specifieke benadering doelgroep)     
     
3. Verbetering (forensische) diagnostiek en rapportage (bij civiele- en strafzaken)0,71,42,03,0

Ad 1. Verkorting doorlooptijden (en reductie wachtstapels) civiele zaken:

In de verslagperiode over de maanden mei t/m augustus 1998 bedroeg de wachtstapel voor beschermingszaken 738 zaken en voor scheidings- en omgangszaken 582 zaken. De gemiddelde doorlooptijden (met inbegrip van de wachtstapel) bedroeg respectievelijk 117 en 153 dagen.

In onderstaand schema wordt aangegeven dat de extra middelen zullen worden ingezet in de vorm van extra personeel en wat de gevolgen hiervan zijn voor de productie.

 1999200020012002
Extra middelen (x 1,0 mln)1,12,33,35,0
Inzet in fte11233350
Effecten aantal extra zaken3507001 0001 500

Gelet op het totaal aantal zaken op jaarbasis (beschermingszaken: 9000; scheidings- en omgangszaken 4175) is dit een toename van respectievelijk 2,7%, 5,3%, 7,6% en 11,4% in 2002.

Dit betekent dat – bij gelijkblijvende instroom – de wachtstapels in het jaar 2002 kunnen zijn ingelopen (in de verslagperiode over de maanden mei t/m augustus 1998 in totaal 1320 zaken). De beschikbare extra capaciteit kan dan worden benut voor het verkorten van de gemiddelde behandeltijd per zaak. Daarnaast geldt dat op basis van de aanbevelingen uit eerder onderzoek de werkwijze van het primair proces verbeterd wordt als gevolg waarvan de doorlooptijden zullen worden verkort. Hierover is u bericht naar aanleiding van de evaluatie van de reorganisatie van de Raad voor de Kinderbescherming (TK 25 952).

Jaarlijks worden met de raad afspraken gemaakt over de taakstellende productie. In het kader van de P&C-cyclus zal door de raad over de realisatie hiervan worden gerapporteerd.

Ad 2. Werklastverlichting allochtonenproblematiek t.b.v. specifieke benadering doelgroep.

De Raad wordt geconfronteerd met een groeiend aantal allochtone cliënten. Oplopend tot 5 mln. worden middelen ingezet voor een geïntensiveerd cliëntencontact. Het effect zal niet tot uiting komen in een productietoename, maar moet worden gezien als een kwaliteitsimpuls.

De raad zal worden gevraagd een nader plan te maken waarin gespecificeerd wordt wat meetbare effecten zijn voor de toekomst.

Ad 3. Verbetering (forensische) diagnostiek en rapportage bij civiele- en strafzaken.

Naast de systematische diagnostiek die noodzakelijk is voor een goede vraagformulering c.q. toeleiding naar de jeugdzorg op indicatie is er tevens de noodzaak om in het primair proces in het kader van justitiële beslissingen in civiele en in strafzaken de diagnostiek en rapportage te verbeteren.

Het betreft in civiele zaken ondermeer beoordeling van de mate waarin de ontwikkeling van de jeugdige bedreigd wordt en bijvoorbeeld een uithuisplaatsing moet plaatsvinden.

In strafzaken tegen jeugdigen wordt geconstateerd dat er in toenemende mate sprake is van jeugdigen met psychiatrische stoornissen. In dit verband wordt voor de screening door de Raad voor de Kinderbescherming (in vroegtijdig stadium) een instrument ontwikkeld door Prof. Doreleijers. Een dergelijk instrument kan benut worden voor de beoordeling of aanvullende specialistische diagnostiek noodzakelijk is.

De extra middelen zullen gefaseerd worden ingezet. In 1999 zullen de extra middelen primair worden besteed voor de ontwikkeling van een screeningsinstrument en de ontwikkeling van de eisen waaraan aanvullende forensische diagnostiek dient te voldoen.

Voor 2000 en volgende jaren zullen de extra middelen in samenhang met de reguliere middelen die door de raad en de gezinsvoogdij-instellingen worden besteed aan aanvullend onderzoek worden aangewend om tot een volwaardige voorziening voor de forensische diagnostiek te komen.

De raad zal worden gevraagd een nader gefaseerd plan op te stellen waarin wordt gespecificeerd wat de meetbare effecten voor de komende jaren zullen zijn.

*) Met betrekking tot de intake- en screeningsactiviteiten door de AMK's is kwaliteitsverbetering voorzien met het oog op een betere aansturing en coördinatie van de medewerkers van de AMK's, onder meer door het aanstellen van praktijkleiding. Thans wordt er in samenspraak tussen VWS, IPO en Justitie aan een implementatieplan gewerkt met betrekking tot de inrichting van de AMK's. De besteding van bedoelde middelen zal daarbij worden betrokken.

9

Wat is nu de laatste stand van zaken met betrekking tot de wachtlijsten in de jeugdzorg? Kan een uitsplitsing worden gemaakt naar type zorg en de daarbij behorende wachtlijst? Wat zouden de kosten zijn indien deze onderscheiden wachtlijsten op korte termijn worden weggewerkt? (blz. 4).

Met de brief DJB/JHV-984567 van 9 oktober jl.(van de ministeries van VWS en Justitie) aan de Tweede Kamer zijn de resultaten van het quick-scan onderzoek naar de wachtlijsten in de jeugdzorg aangeboden. In deze rapportage is het aantal wachtenden per type voorziening weergegeven. Om de wachtlijsten in de jeugdzorg te bekorten zijn voor de verschillende sectoren van de jeugdzorg middelen ter beschikking gesteld. Voor verdere informatie hierover verwijs ik u naar de genoemde brief van 9 oktober jl.

10

Programma jeugdcriminaliteit. Wat is in kwantitatief opzicht de zgn. nulsituatie ten opzichte waarvan verbeteringen moeten worden aangebracht? Kan uiteengezet worden in hoeveel meer zaken de reclassering bijstand zal kunnen verlenen? (blz.4.)

Het jaar 1998 wordt beschouwd als kwantitatieve nulsituatie, waaraan veranderingen zullen worden gerelateerd.

De prognose is dat het aantal begeleidingen door de (gezins)voogdij-instellingen in het kader van jeugdreclassering zal toenemen. Voor de verwachte toename van het aantal jeugdreclasseringszaken is de komende vier jaar extra geld gereserveerd.

 1999200020012002
extra f mln.1,12,33,35,0
toename aantal mogelijke zaken op jaarbasis150360515780

11

Wie is op de hoogte gesteld van de gezamenlijke aanpak die is ontwikkeld voor effectief wijkgericht preventiebeleid? Wat is de inhoud van deze gezamenlijke aanpak? (blz.5).

Bij brief van 8 april 1998 is mede namens mijn ambtsvoorganger de Tweede Kamer door de vorige Staatssecretaris van Volksgezondheid,Welzijn en Sport in de beleidsbrief «Naar een solide basis» geïnformeerd over vroegtijdig preventief beleid in het kader van het tegengaan van maatschappelijke uitval van jongeren. Als een van de uitwerkingen van dit beleid is genoemd een preventief wijkgerichte aanpak in achterstandswijken. Deze aanpak houdt in dat de afstemmings,- samenwerkings,-en aansturingsproblemen, die in het werkveld spelen, via een sterke regie van de gemeente en een wijkgerichte aanpak, worden tegengegaan. Problemen beperken zich immers vaak niet tot het gezin maar zijn breder van aard en hebben te maken met wijkproblematiek.Een samenhangende aanpak gericht op het kind, het gezin, instellingen waarmee kinderen te maken hebben en de wijk of de leefgemeenschap van het gezin heeft duidelijk meer effect dan de som der afzonderlijke delen. Enkele van deze wijkgerichte aanpakken zijn «Heel de buurt» en «Communities that care». Deze aanpak past in de aanpak van de derde pijler van het Criem-project.

12

Wat bedoelt u met de interculturalisatie van Justitiediensten? Nu interculturalisatie geen doel in zich kan zijn, wat wordt daarmee dan wel beoogd? (blz. 5).

Het voeren van allochtonenpersoneelsbeleid alsmede een gericht cliëntenbeleid door middel van deskundigheidsbevordering en methodiekontwikkeling is voor de instellingen voor de jeugdbescherming nog altijd de belangrijkste aanpak om algemene voorzieningen voor alle groepen uit de samenleving toegankelijk te maken. Daarnaast wordt ook netwerkvorming als onderdeel van op etnische minderheden gericht beleid beschouwd. Daarbij komt dat mede ten gevolge van voornoemde nota Criem en de adviezen van de commissie Marokkaanse jeugd, het betrekken van etnische minderheden bij beleidsvorming nader aandacht verdient. In beginsel wordt met deze elementen beoogd te komen tot interculturele organisaties die toegankelijk, herkenbaar en deskundig zijn ten aanzien van cliënten van allochtone afkomst.

13

Hoeveel middelen zullen worden uitgetrokken voor Justitie in de buurt (JIB's)? Kost elk type aanpak zoals gekozen door de diverse JIB's evenveel? Kan een kosten-baten analyse in financiële termen worden gegeven? (blz.5).

Voor «Justitie in de Buurt» zal in deze regeerperiode een bedrag worden uitgetrokken van 1,5 miljoen in 1999 oplopend tot 7,0 miljoen in 2002 e.v.

De projecten «Justitie in de Buurt» zijn divers in hun opzet en gedeeltelijk ook in hun aanpak. Zo heeft het JIB in Haarlem gekozen voor een zeer brede variant, waarbij meerdere partners tezamen met het OM in een JIB-kantoor deelnemen, terwijl in de Maastrichtse variant het OM eenmaal per week een dag zitting houdt in een wijkgebouw. Door deze diversiteit variëren de kosten die de projecten met zich meebrengen.

De kosten voor het opzetten van de JIB-bureaus variëren van 250 000,– tot 500 000,– op jaarbasis. De baten van de JIB-projecten zijn niet in financiële termen weer te geven; wel voert het WODC een onderzoek uit naar de JIB's waarvan de eindrapportage in het voorjaar van 1999 is voorzien.

14

Hoe verhoudt tabel 3 «invulling middelen sanctiecapaciteit» (m.n. onderdeel jeugdinrichtingen) zich tot het onderdeel «jeugdzorg» waaronder de wachtlijsten vallen in tabel 2? (blz.5).

In het onderdeel «jeugdzorg» in tabel 2 zijn bedragen opgenomen voor het beperken van de wachtlijsten in de jeugdhulpverlening. Het gaat daarbij om de plaatsings-problematiek van jongeren voor opname bij verschillende varianten van de jeugdhulpverlening, zoals ambulant, pleegzorg en residentieel.

De capaciteitsuitbreiding jeugdinrichtingen is bedoeld voor een andere categorie jongeren, namelijk de jongeren die in het kader van een strafrechtelijke of civielrechtelijke maatregel op gezag van de rechter worden opgenomen in een justitiële jeugdinrichting, alsmede de jongeren die een vrijheidsstraf opgelegd hebben gekregen.

15

Kan worden uiteengezet hoeveel jongeren op een civiele plaatsing in een jeugdinrichting wachten? Is bekend hoe vaak rechters hun toevlucht nemen tot een strafrechtelijke veroordeling teneinde een strafrechtelijke plaatsing gerealiseerd te krijgen omdat een civiele plaatsing te lang duurt? (blz.5).

Jeugdigen op wie een civielrechtelijke (kinderbeschermings)maatregel van toepassing is en waarvoor de kinderrechter een machtiging tot plaatsing in een inrichting heeft afgegeven, kunnen worden geplaatst in justitiële jeugdinrichtingen. Laatstgenoemde instellingen zijn bedoeld voor de meest problematische en ongemotiveerde jeugdigen, die nergens anders te handhaven zijn.

Volgens de meest recente gegevens van de afdeling Individuele Jeugdzaken van de Dienst Justitiële Inrichtingen, die in 1998 is begonnen met de centrale selectie en plaatsing van jeugdigen met een civielrechtelijke maatregel, wachten momenteel circa 250 jongens en 220 meisjes die door de kinderrechter onder toezicht of onder voogdij zijn geplaatst, op een plaats in een justitiële jeugdinrichting. Het gaat om minderjarigen die door de selectiefunctionaris van de afdeling Individuele Jeugdzaken bij een justitiële jeugdinrichting zijn aangemeld.

Het komt echter ook – nog steeds – voor dat (gezins)voogdij-instellingen hun pupillen rechtstreeks bij een justitiële jeugdinrichting aanmelden. Hoe vaak dat gebeurt, is evenwel onbekend. De hiervoor genoemde aantallen aangemelde jongens en meisjes dienen dan ook als een ondergrens te worden beschouwd. Ter vergelijking: de bruikbare capaciteit in de justitiële jeugdinrichtingen bedraagt momenteel circa 1400 plaatsen, waarvan ruim 800 behandelplaatsen.

Opgemerkt dient nog te worden dat aanmelding bij een justitiële jeugdinrichting niet hetzelfde is als plaatsing op de wachtlijst van die inrichting. Nadat de jeugdige is aangemeld, bepaalt de inrichting namelijk of haar behandelaanbod (het meest) passend is voor de jeugdige. Is dat het geval, dan wordt de jeugdige op de wachtlijst geplaatst. Is dit niet het geval, dan wordt de jeugdige afgewezen en bij een andere inrichting aangemeld.

Om een strafrechtelijke plaatsing in een justitiële jeugdinrichting te kunnen realiseren, moet sprake zijn van een veroordeling wegens het plegen van een strafbaar feit. Het opleggen van een strafrechtelijke maatregel of een vrijheidsstraf teneinde de plaatsing in een justitiële jeugdinrichting te bespoedigen is dan ook alleen mogelijk indien er sprake is van het plegen van een (nieuw) misdrijf.

De – beleidsmatige – voorrangsregeling van strafrechtelijk boven civielrechtelijk kan voor de kinderrechter een overweging vormen in zijn afweging tussen een strafrechtelijke of een civielrechtelijke afdoening van een strafzaak. Sommige kinderrechters hebben ook publiekelijk te kennen gegeven, in voorkomende gevallen een strafrechtelijke maatregel of een vrijheidsstraf op te leggen omdat de jeugdige dan sneller geplaatst wordt en de gewenste behandeling krijgt dan bij een civielrechtelijke maatregel het geval zou zijn. Hoe vaak dit gebeurt – in aantallen – is niet bekend.

16, 17 en 18

In welke mate is de genoemde uitbreiding van de sanctiecapaciteit naar verwachting voldoende? (blz.5).

Wat houdt de zinsnede op blz.6 in dat de taakstelling van 115 miljoen gulden voor het gevangeniswezen niet los kan worden gezien van ontwikkelde en verder te verfijnen prognoses van de sanctiecapaciteit en de hierboven genoemde heroriëntatie op het bestaande sanctiestelsel?

Waaraan wordt gedacht als wordt gesproken over een herziening van het strafrechtelijk sanctiestelsel als geheel? (blz.6).

Neemt u in het kader van de herziening van het strafrechtelijk sanctiestelsel behalve nieuwe combinaties van sanctie- of executiemodaliteiten, ook een mogelijke versobering van de detentieregimes in ogenschouw? Acht u verdere versobering haalbaar en zo ja, hoe en waar zijn deze te realiseren? (blz. 6).

De bezuinigingstaakstelling oplopend tot 115 miljoen gulden structureel voor de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) volgens het Regeerakkoord, is een zeer omvangrijke, zowel in absolute termen gezien als naar het beslag op de totale DJI-begroting. Integrale budgetkortingen (de «kaasschaafmethode») bieden dan geen soelaas meer. Om aan deze taakstelling adequaat en verantwoord invulling te geven, dient zij te worden bezien vanuit het integrale penitentiaire stelsel. Dit stelsel heeft geen statisch karakter. Zowel de benodigde sanctiecapaciteit als geheel, als de -omvang en samenhang van de gewenste- sanctie-modaliteiten daarbinnen, zijn aan verandering onderhevig.

Om in de geprognosticeerde capaciteitsbehoefte in de sectoren GW, TBS en JJI in deze kabinetsperiode te voorzien is, naast de bij RA voorziene uitbreiding van de capaciteit in de genoemde sectoren, aanvullend beleid noodzakelijk. Teneinde te waarborgen dat de invulling van de taakstelling en het aanvullende beleid niet ten koste gaan van een zo volledig mogelijke en zorgvuldige tenuitvoerlegging, heb ik aan een projectgroep opdracht gegeven om het bestaande sanctiestelsel te beoordelen op wenselijke of noodzakelijke wijzigingen. Dit is een omvangrijke exercitie waarop ik niet vooruit wil lopen. Omdat voornoemde bezuinigingstaakstelling van grote invloed kan zijn op de Dienst Justitiële Inrichtingen, en dus op de wijze waarop de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende maatregelen en straffen door deze Dienst gestalte krijgt, heeft de projectgroep tevens tot taak de mogelijkheden voor de ten uitvoerlegging mee te nemen bij de herbezinning op het sanctiestelsel. Zowel bij de bezuinigingstaakstelling als de capaciteitsprognoses en de oriëntatie op het sanctiestelsel, zijn de mogelijkheden van beperking van de instroom en bevordering van de uitstroom bij justitiële inrichtingen belangrijke te onderzoeken thema's.

De projectgroep dient vanuit een brede benadering invulling te geven aan zijn opdracht. De mogelijkheden voor verdere versobering van de regimesvoering, zowel in termen van de lengte van het dagprogramma als in de omvang van het activiteitenaanbod daarbinnen, zullen zeker aan de orde komen. Mede op basis van de rapportage van de projectgroep zal ik een standpunt innemen inzake mogelijke versoberingen. Hierover zal ik de Kamer in de loop van volgend jaar kunnen informeren.

19

Waarom moet het een half jaar duren voordat een algemene maatregel van bestuur ter verhoging van de tarieven van boetes en transacties is geëffectueerd? Kan een nauwkeurig tijdschema worden gegeven? Wat zijn de alternatieven waaraan wordt gedacht om dezelfde opbrengsten te genereren? (blz.6).

Als alternatief voor de tariefsverhoging wordt op dit moment bezien of via een intensivering van de verkeershandhaving primair de verkeersveiligheid kan worden vergroot, waarbij tevens de taakstelling uit het Regeerakkoord kan worden gerealiseerd.

Bij een voorgenomen aanpassing van de tarieven wordt eerst de commissie Feiten en Tarieven om advies gevraagd. In het voorbereidingstraject voor de AMvB wordt ook de Kring van Kantonrechters door de Commissie Feiten en Tarieven van het OM geraadpleegd. De concept-AMvB wordt behandeld in de Ministerraad met het oog op aanhangig maken voor advisering bij de Raad van State.

Afgezien van de eventuele noodzaak tot hernieuwde behandeling van de AMvB in de Ministerraad naar aanleiding van een negatief advies van de Raad van State, treedt de AMvB (na het opstellen van het nader rapport) niet eerder in werking dan 4 weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide Kamers der Staten-Generaal (gecontroleerde delegatie).

Tevens dient te worden vermeld dat het invoeringstraject meer behelst dan alleen het formele traject. Zo dienen ook aanpassingen in geautomatiseerde systemen plaats te vinden en de uitvoerders in de handhaving te worden voorgelicht (onder andere via een nieuw tarievenboekje).

Mede op basis van ervaringen in het verleden is gebleken dat het bovenstaande traject tussen de zes en acht maanden duurt.

20

Hoe is het mogelijk dat in tabel 4 «Justitie-aandeel in rijksbrede taakstellingen» onder «arbeidsproduktiviteit collectieve sector» 36,1 miljoen gulden wordt bezuinigd terwijl op blz. 19 van het regeerakkoord onder 1 wordt aangegeven dat politie, rechterlijke macht, O.M. en gevangeniswezen zijn uitgezonderd van deze korting?

Aan welke budgethouders is deze taakstelling opgedragen en hoe verhoudt zich dat tot bovengenoemde afspraak in het regeerakkoord? (blz.7).

Behalve voor politie (Korps landelijke politiediensten), rechterlijke macht, OM en gevangeniswezen is Justitie verantwoordelijk voor onder meer asielzoekers, preventie, jeugdbescherming, reclassering en rechtsbijstand. Deze onderdelen, met een loonsom van circa 1,6 miljard, zijn in het Regeerakkoord niet uitgezonderd van de arbeidsproductiviteitskorting. De taakstelling is opgedragen aan de volgende budgethouders.

Kerndepartement 3,6 mln
Immigratie- en naturalisatiedienst2,4 "
Opvang asielzoekers 3,9 "
Raad voor de Kinderbescherming2,5 "
Preventie, Jeugdbescherming en Reclassering10,3 "
Schadefonds geweldsmisdrijven 0,1 "
Centraal Justitieel Incassobureau0,3 "
Dienst Justitiële Inrichtingen (particuliere tbs- en jeugdinrichtingen)3,1 "
Bestuurszaken 0,4 "
Gerechtelijke Laboratoria0,5 "
Gefinancierde Rechtsbijstand 8,6 "
Schuldsanering0,4 "
Totaal36,1 mln

21

Kunt u uiteenzetten hoeveel externe advisering ten behoeve van Justitie blijft bestaan, na mindering hierop in het kader van de rijksbrede ombuigingstaakstellingen? Wilt u de externe advisering verder terugdringen? (blz. 7).

De taakstelling is budgettair verwerkt in de onderscheiden begrotingsartikelen. De uitgaven voor externe advisering zullen worden beperkt met een korting van 5% per jaar oplopend tot 15% in het jaar 2001. De uitgaven voor externe advisering voor automatisering zijn hiervan uitgezonderd (conform het vermelde in het Regeerakkoord).

Parallel aan deze ombuiging is het onderwerp «inzet van externe deskundigen» onderwerp van discussie teneinde tot een scherpere afweging te komen; door het werken met raamcontracten wordt bereikt dat de inhuur tegen een zo voordelig mogelijke prijs geschiedt.


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Middel (D66), Van Heemst (PvdA), voorzitter, Dittrich (D66), ondervoorzitter, Rabbae (GL), Rouvoet (RPF), Van Oven (PvdA), O.P.G. Vos (VVD), Van Wijmen (CDA), Patijn (VVD), De Wit (SP), Duijkers (PvdA), De Milliano (CDA), Niederer (VVD), Nicolaï (VVD), Halsema (GL), Weekers (VVD), Albayrak (PvdA), Van der Staaij (SGP), Wijn (CDA) en Brood (VVD).

Plv. leden: Balkenende (CDA), Verhagen (CDA), Apostolou (PvdA), Van Vliet (D66), Arib (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Barth (PvdA), De Graaf (D66), Karimi (GL), Schutte (GPV), Santi (PvdA), Van den Doel (VVD), Rietkerk (CDA), Rijpstra (VVD), Marijnissen (SP), Belinfante (PvdA), Buijs (CDA), Passtoors (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Oedayraj Singh Varma (GL), De Vries (VVD), Zijlstra (PvdA), Van Walsem (D66), Van der Hoeven (CDA) en Kamp (VVD).

Naar boven