26 200 V
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 1999

nr. 92
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 16 september 1999

Bijgaand treft u het verslag aan van mijn werkbezoek aan Uganda, dat plaatsvond tussen 21 en 26 augustus jl. In aansluiting op dit bezoek, sprak ik in Nairobi met President Moi van Kenia.

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

E. L. Herfkens

VERSLAG BEZOEK MINISTER HERFKENS AAN UGANDA EN KENIA 21–26 AUGUSTUS

Samenvatting

Van 21 tot en met 26 augustus bracht ik een werkbezoek aan Uganda. En marge van dit bezoek verbleef ik een dag in Kenia, waar ik sprak met President Daniel Arap Moi en Dr. Richard Leakey.

Uganda is een van de 17+3 landen waarmee Nederland een structurele ontwikkelingsrelatie zal aangaan. Mijn bezoek aan dit land was de eerste reis die plaatsvond nadat het parlement eind juni de door mij voorgestelde lijst had bekrachtigd. In de eerste plaats wilde ik mij op de hoogte stellen van de aard van het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsprogramma. Nederland is een van de grote donoren in Uganda: het programma is groeiende en bedraagt jaarlijks ongeveer fl. 55 miljoen. Ten tweede wilde ik tijdens gesprekken met vertegenwoordigers van de Ugandese overheid en civil society, de relatie tussen Nederland en Uganda bespreken, alsmede binnenlandse en regionale ontwikkelingen. Hierbij ging ik kritische kanttekeningen niet uit de weg. In dit verband spelen onder andere kwesties als corruptie, defensie-uitgaven en democratiseringsprocessen.

In Kampala sprak ik onder andere met President Museveni, Minister-President Nsibambi, Minister van Financien en Planning Ssendaula, Minister van Buitenlandse Zaken Kategaya, Minister of State voor Regionale Samenwerking Mbabazi en Minister van Ethics Matembe. Tijdens mijn veldbezoeken werd ik vergezeld door respectievelijk de Minister van Land, Water en Milieu Kajura en de Staatssecretarissen van Onderwijs Geraldine Namirembe Bitamaziri en van Lokaal Bestuur Betty Aketch Akullu. Ook had ik een werkdiner met onder andere de Secretaris-Generaal van Financien en de vertegenwoordigers van Wereldbank en IMF, alsmede een lunch met vertegenwoordigers van de zogenaamde Movement (de «geen-partij» van President Museveni, waar alle gekozen leiders automatisch lid van zijn) en van verscheidene oppositiepartijen. Met de Nederlandse gemeenschap in Uganda had ik een discussie over de landenselectie, de sectorale benadering en de ontwikkelingen in Uganda.

Uganda Algemeen

In 1986, met het aantreden van President Museveni, kwam er een eind aan jaren van burgeroorlog en brute dictatoriale regimes in Uganda. Idi Amin en Milton Obote lieten een geruïneerd land achter, nadat zij beiden een bewind hadden gevoerd waar etnische tegenstellingen de boventoon voerden en duizenden mensen de dood vonden. De «National Resistance Movement» van Museveni en de zijnen, die een guerrilla oorlog had gevoerd tegen zowel Amin als later Obote, had als doelstelling de rust in Uganda te laten weerkeren en een regering te creëren waar de gehele bevolking in vertegenwoordigd zou zijn. Een periode van relatieve politieke stabiliteit en indrukwekkende economische groei brak aan. Als gevolg hiervan is Uganda in de ogen van velen een voorbeeldland in de regio. In 1998 bedroeg de economische groei 7,8% en inflatie schommelde rond de 5%. Desalniettemin staat het bewind van Museveni bloot aan kritiek; corruptie is wijd verspreid, Uganda is betrokken bij het conflict in de Democratische Republiek Congo en de «geen-partij staat» komt, volgens sommigen, in feite neer op een een-partij staat, waarbij oppositiepartijen weinig bewegingsvrijheid hebben en nauwelijks middelen om hun positie te verbeteren. De Movement zelf kan gezien worden als een zeer machtige politieke partij. Dit systeem heeft weliswaar geleid tot een redelijke mate van stabiliteit, doch de vraag blijft hoe lang deze transitionele situatie gehandhaafd zal moeten blijven, voordat een meerpartijenstelsel geïntroduceerd kan worden.

In het noorden en zuid-westen van Uganda vinden veel aanvallen van rebellen plaats, waarbij mensen worden vermoord en ontvoerd. Hoewel het sinds eind vorig jaar rustiger is, is het essentieel dat de Ugandese regering de onderhandelingen met onder andere de «Lord's Resistance Army» en de regering van Sudan, die deze groep steunt, voortzet. De ontwikkeling van het achtergebleven noorden, waar het merendeel van de Nederlandse districtenprogramma's lopen, zou zeer gebaat zijn bij een vreedzame oplossing van het conflict.

Gesprekken

Mijn gesprekken met de Ugandese autoriteiten en vertegenwoordigers van civil society concentreerden zich rond vier thema's: regionale ontwikkelingen/defensie-uitgaven, corruptie, het te houden referendum over de eventuele introductie van een meerpartijenstelsel en de socio-economische situatie. Ik legde uit dat in Nederland een proces van landenselectie had plaatsgevonden, waarbij Uganda voldeed aan de criteria voor het aangaan cq. handhaven van een structurele relatie. Tegelijkertijd maakte ik mijn zorgen kenbaar over de situatie op het gebied van goed bestuur.

1) regionale situatie

Tijdens mijn gesprek met Minister of State voor Regionale Samenwerking Mbabazi kwamen de recente ontwikkelingen in de Democratische Republiek Congo ter sprake, waar Ugandese en Rwandese troepen slaags waren geraakt in Kisangani. Tevens liet ik weten verontrust te zijn over het feit dat de rebellengroepen in de DRC nog niet alle het akkoord van Lusaka van 10 juli hadden ondertekend (Op 31 augustus jl. tekenden de rebellen uiteindelijk het akkoord). Mbabazi verzekerde dat er continue gesprekken zijn tussen hem en zijn Rwandese counterparts en dat het uitbreken van gevechten tussen deze twee landen onbegrijpelijk was. Verder legde hij uit dat Uganda aanwezig is in de DRC vanwege veiligheidseisen in verband met de eigen grenzen. Hij beschuldigde de Sudanese overheid ervan een belangrijke rol te spelen bij het destabiliseren van het noorden en westen van Uganda. Ook zou de Sudanese overheid de rebellen die Uganda binnenvallen vanuit de DRC bevoorraden. Onderhandelingen tussen Uganda en Sudan zouden nog nooit iets tastbaars hebben opgeleverd. Ook Minister van Buitenlandse Zaken Kategaya was ervan overtuigd dat er geen compromissen gesloten konden worden met genocidaire regimes, zoals dat in Sudan. Ik bracht hier tegenin dat het in vrede leven van de eigen bevolking toch reden genoeg moet zijn om onderhandelingen niet af te kappen.

President Museveni verzekerde mij dat het conflict tussen Uganda en Rwanda was gesust. Ook was hij zeer positief over de te verwachten implementatie van het Lusaka akkoord, zodra de rebellen zouden tekenen. Alle andere partijen – de bondgenoten van Kabila, Kabila zelf en Rwanda en Uganda – hadden reeds ingestemd met het akkoord. Ik vertelde de President dat Nederland zich zorgen maakte over de defensie-uitgaven die vorig jaar, 35% hoger dan begroot, uitkwamen op 2,5% van het BBP. Een verdere verhoging volgend jaar zou ik niet tegenover het Nederlandse parlement kunnen verdedigen. Ik zei het erg spijtig te zullen vinden als de goede relatie tussen Uganda en Nederland in gevaar zou komen door de escalatie van het conflict in de DRC. Museveni stelde dat het plafond voor defensie-uitgaven, vastgesteld tijdens de Public Expenditure Review in mei, gerespecteerd zou worden. Hij was tevens optimistisch over het noorden van Uganda, waar de vrede nu weergekeerd zou zijn en waar serieus zaak gemaakt kon worden met de ontwikkeling van dit deel van het land.

2) corruptie

Corruptie is wijd verspreid in Uganda en de regering lijkt de aanpak hiervan serieus te nemen. Dit blijkt onder andere uit het aanstellen van een speciale Minister voor Ethics, mevrouw Matembe, die mij tijdens een gesprek de gedane stappen toelichtte, zoals het huidige onderzoek onder politie en justitie. Desalniettemin benadrukte ik de noodzaak voor het vertalen van actieplannen in daadwerkelijke arrestaties van en processen tegen (vooraanstaande) beschuldigden. De verklaringen van donoren tijdens de Consultatieve Groepvergadering in december in Kampala over dit onderwerp spraken reeds voor zich; tijdens de komende CG zullen de resultaten van het afgelopen jaar beschouwd worden. Op haar beurt vroeg mevrouw Matembe aandacht voor westerse bedrijven, die via het instrument van gebonden hulp ondermaatse producten leveren. Ik verzekerde haar dat deze kwestie hoog op mijn agenda staat en dat ik bovendien een groot voorstander ben van het ontbinden van alle hulp, onder andere omdat die corruptie in de hand werkt. Wij spraken kort over de initiatieven van de Global Coalition for Africa op dit gebied en de follow up van de Conferentie die de Amerikaanse Vice-President Al Gore in februari in Washington had georganiseerd. Nederland zal hier een rol in spelen.

Mevrouw Matembe bedankte Nederland voor de steun die het geeft aan het versterken van de institutionele capaciteit van organisaties die zich bezighouden met het bestrijden van corruptie; zelf beschikte zij slechts over een staf van 6 mensen, hetgeen zeer weinig is, doch zij wilde geen grote bureaucratie creëren. Belangrijk is dat andere ministeries ervan overtuigd raken dat zij procedures moeten opstellen die corruptie tegengaan.

President Museveni gaf aan dat het niet ontbrak aan regelgeving en instituties, maar dat capaciteit een groot probleem was, zowel binnen de politie als het justitiële apparaat. Ik stelde dat een van de criteria op basis waarvan Nederland een structurele hulprelatie met landen wil aangaan, goed bestuur is. Uganda lijkt op de goede weg te zijn; Nederland zal ontwikkelingen evenwel kritisch blijven volgen.

3) referendum

In 2000 zal een referendum gehouden worden, waarin de bevolking van Uganda zich zal kunnen uitspreken over de vraag of het Movement systeem al dan niet vervangen zal worden door een meerpartijenstelsel. Tijdens een lunch met parlementariërs van zowel Movement als oppositie vond een geanimeerd debat plaats over zowel de noodzaak voor, als de omstandigheden waaronder het referendum zal plaatsvinden. De oppositie overwoog het referendum te boycotten. Men was van mening dat het invoeren van een meerpartijenstelsel een grondrecht was, waar geen stemming over plaats hoefde te vinden. Bovendien is de verhouding Movement-oppositie van zeer ongunstige aard, vanwege de beperkingen die reeds jarenlang voor het opereren van de oppositie gelden. Verder is de zogenaamde Political Organisations Bill, die meer vrijheid en status aan politieke partijen zou moeten geven, nog steeds niet aangenomen.

Aanwezige donoren stelden dat de oppositie geen ontwikkelde politieke agenda had. Dit werd enigszins toegegeven, doch werd geweten aan gebrek aan middelen en vrijheid. Oppositiepartijen konden zich in principe vinden in het transitionele karakter van het Movementsysteem. Zij maakten zich echter zorgen dat de uitkomst van het referendum voor lange tijd de bestaande situatie in de grondwet zou vastleggen. Vertegenwoordigers van de Movement ontkenden de aantijging dat men niet zou openstaan voor debat en gaven aan dat er binnen het systeem ruimte was voor discussie; niet alle Movement parlementariërs waren overigens tegen de invoering van een meerpartijenstelsel.

Tijdens mijn gesprek met de President vroeg ik hem waarom de Movement zo bang lijkt te zijn voor het toelaten van politieke partijen. Hij stelde dat in het verleden etnische en religieuze verschillen door politieke partijen waren misbruikt, hetgeen had geleid tot bloedvergieten en jarenlange burgeroorlog. Hij gaf toe dat het Movementsysteem transitioneel was, doch dat Uganda nog niet volwassen genoeg was om een volwaardige meerpartijendemocratie te worden. Ik vroeg hem wanneer dit wel het geval zou zijn. Museveni stelde dat de bevolking zich nu realiseert dat de overheid diensten verleent in plaats van een of ander deelbelang te vertegenwoordigen en dat het dus de goede kant opging. De Movement heeft vrede en een harmonieuze samenleving gebracht; het zou riskant zijn die nu weer in de weegschaal te leggen, aangezien de maatschappij in wezen nog steeds een preïndustrieel karakter heeft, waar stammen en facties een grote rol spelen. Desalniettemin zal deze situatie op termijn veranderen; als het niet tijdens het komende referendum gebeurt, dan zal de Movement het zelf te zijner tijd doen.

4) socio-economische ontwikkelingen

Uganda is een donor darling, vooral vanwege het feit dat het reeds jaren een economische groei heeft van meer dan 6% en het een gedegen macro-economisch beleid voert. Tegelijkertijd heeft deze groei zich nog onvoldoende vertaald in het daadwerkelijk bestrijden van armoede. Ik heb mijn zorgen hierover zowel aan President Museveni als de Minister van Financiën Ssendaula meegedeeld. Zij vertelden dat het Uganda ontbreekt aan een «ondernemersklasse» en dat het voor de overheid ondoenlijk was om een welvaartstaat te creëren. De private sector moet een voorname rol spelen. Ook de gemeenschap zelf moet zich verantwoordelijk voelen voor de eigen ontwikkelingen; donorfondsen zullen niet eeuwig blijven stromen.

Tegelijkertijd is de regering druk doende per sector een duidelijke strategie te ontwikkelen, die op lokaal niveau geïmplementeerd moet worden. Ik complimenteerde de Minister van Financiën met de voortgang in Uganda op het gebied van de sectorale benadering en het proces van decentralisatie. Nederland sluit zich bijvoorbeeld aan bij het Sector Investment Programme voor onderwijs. Tevens draagt Nederland bij aan het zogenaamde Poverty Action Fund, een multidonorfonds dat tot doelstelling heeft uitgaven voor sociale sectoren te garanderen.

Tijdens mijn gesprekken met vertegenwoordigers van het Ministerie van Financiën, Wereldbank en IMF kwam het concept Comprehensive Development Framework aan de orde, het Wereldbank initiatief om effectievere armoedebestrijding te bewerkstelligen door middel van betere afstemming tussen macro-economische analyse en aandacht voor sociale aspecten van ontwikkeling. Ik benadrukte het belang van ownership van de regering hierbij en bij het omgaan met donoren in het algemeen en zegde toe een conferentie over dit concept in Kampala te willen financieren. Verder gaf ik aan dat ownership voor mij ook betekende dat indien een bepaald programma of lening niet valt binnen de eigen criteria van het ontvangende land, deze geweigerd moet worden.

De Minister van Financiën was het met mij eens dat de overeenkomst van de Wereldhandelsorganisatie over internationale aanbestedingen (Government Procurement Agreement), ook zou moeten gelden voor hulpstromen, hetgeen nu niet het geval is. Dit zou het verschaffen van gebonden hulp in de toekomst moeten bemoeilijken.

Ssendaula stelde verder dat donorlanden boter bij de vis moeten doen als het gaat om schuldverlichting en het HIPC initiatief (Heavily Indebted Poor Countries). Ook hoopte hij dat de procedures voor het Europese Ontwikkelingsfonds vereenvoudigd zouden worden. Ik voegde hieraan toe meer coördinatie na te streven tussen donoren als het gaat om procedures en criteria.

Ten aanzien van achtergebleven gebieden, zoals het noorden van Uganda, liet ik de President weten me zorgen te maken om de aanhoudende veiligheidsproblemen. Museveni liet mij echter weten dat het de laatste tijd zeer rustig was, hetgeen ik tijdens een veldbezoek ook heb kunnen constateren. Ik sprak de hoop uit dat ook dit gedeelte van Uganda zou kunnen gaan profiteren van de economische groei.

Veldbezoek

Tijdens mijn reis bezocht ik vier districten: Kisoro in het zuidwesten en Arua, Adjumani en Gulu in het noordoosten van Uganda. In het recente verleden vonden in al deze gebieden regelmatig aanvallen van rebellen plaats: de Allied Democratic Forces in het zuidwesten en de Lord's Resistance Army in het noorden. Ook nu nog zijn er sporadisch schermutselingen, doch de frequentie is de laatste tijd afgenomen.

In Kisoro bezocht ik het door Nederland gesteunde programma van de Bwindi and Mgahinga Impenetrable Forest Conservation Trust. De doelstelling van dit programma is het behoud van flora, fauna en ecosystemen van beide parken, waarbij de lokale gemeenschap actief wordt betrokken. Dit behelst onder andere inkomensgenererende activiteiten voor de Batwa, een achtergesteld, aan de pygmeeën gerelateerd volk. Zij woonden voorheen in het Bwindi woud, maar moesten daaruit vertrekken toen het bos tot national park werd verklaard. Tevens worden scholen gebouwd voor de lokale bevolking en wordt onderzoek gedaan naar de ecosystemen in de beide parken. Het trainen van parkwachters, die onder andere stropers moeten bestrijden, valt onder het programma.

In het West-Nijlgebied van Uganda voert SNV plattelandsontwikkelingsprogramma's uit, variërend van het bouwen van basisscholen en gezondheidscentra tot het uitvoeren van inkomensgenererende activiteiten. Vanwege een zwakke lokale institutionele capaciteit, is in het verleden een parallelstructuur naast de lokale overheid ontstaan. In de toekomst zullen de programma's meer geïntegreerd worden in bestaande institutionele kaders. Tijdens mijn bezoek aan Arua district kreeg ik een goede indruk van de verschillende onderdelen van het programma. De discussie onder leiding van de voorzitter van de Local Council, die 's avonds plaatsvond, was zeer onderhoudend. Men was zeer overtuigd van de noodzaak donoractiviteiten te coördineren en onder te brengen binnen de eigen sectorale programma's, waarbij «donorvlaggetjes» moeten verdwijnen. Lokale betrokkenheid bij het ontwerpen van programma's is essentieel. SNV werd geprezen om de focus die steeds meer wordt gelegd op het versterken van lokaal bestuur. Ik gaf aan dat voor mij de Nederlandse vlaggetjes niet belangrijk waren en dat ik steeds meer toe wil naar begrotingssteun, ook voor districten, maar dan moeten districten ook wel de leiding nemen. Tegelijkertijd moet het donoren wel gemakkelijk worden gemaakt tegenover de eigen belastingbetaler verantwoording af te kunnen leggen over fondsen die worden besteed aan ontwikkelingssamenwerking.

In Adjumani is UNHCR al jaren actief in het opvangen van Sudanese vluchtelingen. Noodhulp is hier in feite vervangen door structurele hulp aan vluchtelingen die reeds jaren in opvangkampen zitten en voor wie terugkeer op korte termijn geen optie is. Ik stelde grote vraagtekens bij de bestaande opzet, waarbij UNHCR in hoge mate buiten de lokale overheid om opereert, die daar zelf ook over klaagt. Een en ander kwam tot uiting tijdens een discussie die ik had met vertegenwoordigers van lokale overheid, UNHCR en NGOs. Bovendien gaat UNHCR haar mandaat ver te buiten vanwege de aard van de activiteiten die ze ontplooit. Mijn indruk was ook sterk dat de manier waarop de vluchtelingen werden geholpen elk initiatief in de kiem smoorde.

In Gulu bezocht ik het opvangkamp van World Vision dat door Nederland wordt ondersteund. Kinderen die door de Lord's Resistance Army waren ontvoerd om te dienen als soldaat of als bijzit van soldaten en daarna weer waren vrijgelaten, worden hier opgevangen en krijgen enige tijd een psychotherapeutische behandeling. Na vier tot zes weken gaan ze terug naar hun familie en weer naar school, of naar een opleidingscentrum. Ik was erg onder de indruk van de trauma's die deze kinderen hebben opgelopen. Tijdens het gesprek met de lokale autoriteiten bleek dat de rust enigszins was weergekeerd in Gulu en dat de weg nu in principe openstaat voor ontwikkeling van dit vruchtbare gebied.

In Entebbe bezocht ik tenslotte een visverwerkingsfabriek. Daar werd mij duidelijk gemaakt dat van Ugandese zijde er alles aan gedaan wordt om de omstandigheden van de visserij-industrie zodanig te verbeteren, dat het EU importverbod op vis uit het Victoriameer opgeheven kan worden. Ik vernam dat de inkomsten uit visserij, die voorheen USD 50 miljoen per jaar bedroegen, tot een vijfde daarvan waren teruggedrongen. Na koffie is vis het tweede exportproduct van Uganda. Uganda had na het rapport van de EU, waaruit bleek dat er sprake was van besmetting, onmiddellijk de visserijsector stilgelegd. Er vindt veel overleg plaats tussen Uganda, Kenia en Tanzania en men hoopte dat de EU missie, die tegelijk met mijn bezoek in Uganda aanwezig was, positief zou adviseren over hervatting van de visimport uit de landen rond het Victoriameer.

Conclusie

Mijn bezoek aan Uganda was uitermate verhelderend met betrekking tot de macro-economische ontwikkelingen in het land, de situatie aangaande lokaal bestuur en institutioneel kader, de regionale situatie en het conflict in het Grote Merengebied en de relatie tussen Nederland en Uganda, inclusief de aandachtspunten van de Nederlandse steun.

Uganda heeft sinds 1986 een zeer indrukwekkende prestatie geleverd op het gebied van economische groei en het tegengaan van interne conflicten. Desalniettemin blijft Uganda een zeer arm land en zal het veel moeten doen om de vertaalslag van groei naar armoedebestrijding te maken. Tevens is goed bestuur en het daadwerkelijk tegengaan van corruptie een grote uitdaging, die door donoren, inclusief Nederland, kritisch zal worden gevolgd.

De sectorale benadering is een concept dat in Uganda reeds in vergevorderd stadium is ingevoerd en Nederland sluit hier met zijn programma's zeer goed bij aan. Als pilotland voor het Comprehensive Development Framework van de Wereldbank loopt Uganda, niet voor het eerst, voorop in het streven naar een effectieve donorcoördinatie, onder leiding van de overheid zelf.

Ik heb duidelijk gemaakt dat ik een stijging van defensie-uitgaven tot bo- ven het plafond dat door de Ugandese regering zelf is gesteld, moeilijk zal kunnen verkopen aan het Nederlandse parlement. Ik begreep dat Uganda, niet in de laatste plaats President Museveni, optimistisch is over de implementatie van het Lusaka akkoord ten behoeve van vrede in het Grote Merengebied. Nederland zal deze ontwikkelingen kritisch blijven volgen.

Uganda is zonder twijfel een land met een groot potentieel, in termen van politieke, sociale en economische ontwikkelingen. Het proces van democratisering gaat gestaag voort, de overheid is doende een armoedebestrijdingsprogramma te implementeren, dat Nederland steunt middels macrosteun, en de trend van economische groei zet door. Ik ben ervan overtuigd dat Nederland een betrouwbare partner kan en zal zijn bij deze processen.

Kenia

Aansluitend aan mijn bezoek aan Uganda, had ik in Nairobi een ontmoeting met President Daniel Arap Moi van Kenia, alsmede met Dr. Richard Leakey, die door President Moi was gevraagd de hervormingen van de publieke sector te leiden. Ik besprak met de President de beslissing van de Nederlandse regering om de structurele hulprelatie met Kenia niet voort te zetten. In het vervolg zal Nederlandse steun slechts ten goede komen aan activiteiten op het gebied van goed bestuur, democratisering en mensenrechten.

President Moi gaf aan dat de betrekkingen met Nederland historisch goed waren en sprak zijn erkentelijkheid uit voor de hulp die jarenlang was verleend. Hij gaf aan dat Kenia veel kritiek van westerse donoren krijgt, terwijl er weinig waardering lijkt te zijn voor de stabiele rol die het land speelt in de regio. Ik erkende de rol die Kenia speelt, ook met betrekking tot de opvang van vluchtelingen. Ik merkte echter op dat het besluit over stopzetting van de hulp gebaseerd was op het ontbreken van goed bestuur, zowel in politiek als economische zin, hetgeen de afgelopen jaren geleid heeft tot een verslechterde situatie op het gebied van armoedebestrijding. Wijdverspreide corruptie en de neerwaartse trend met betrekking tot aandacht voor sociale sectoren, zijn de voornaamste redenen voor het besluit van de Nederlandse regering, dat wordt gesteund door het Parlement.

De President hoopte dat de relatie op termijn weer hersteld zou worden. Hij noemde hierbij het ambitieuze hervormingsprogramma voor de publieke sector, dat onlangs is aangekondigd en dat wordt geleid door Dr. Richard Leakey. Ik zei dat ik waardering had voor dit programma, maar dat ook de politieke elite zich moest committeren aan de hervormingen, wil het een succes worden. Nederland zal een bijdrage aan het programma overwegen, maar een herziening van de relatie tussen Nederland en Kenia is vooralsnog niet aan de orde.

Ik had verder een apart gesprek met Dr. Leakey, die speciaal door President Moi is aangesteld om het team van consultants te leiden, dat een drastische hervorming van de publieke sector moet doorvoeren. Ik had lof voor zijn inspanningen en hoopte van harte dat deze het begin zouden zijn van een nieuwe koers in Kenia. Tegelijkertijd bleef ik bij mijn standpunt dat het Nederlandse programma zich in de nabije toekomst zal beperken tot activiteiten op het gebied van goed bestuur; het is mijn beleid om resultaten, geen intenties, te financieren.

Naar boven