nr. 4
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 22 oktober 1998
Tijdens de behandeling van de begroting 1999 van het Fonds economische
structuurversterking (Fes; Kamerstukken II, 1998/99, 26 200E nr. 1) heb
ik toegezegd een korte brief te sturen over het Fes inzake:
– de voor- en nadelen van het onder het Fes brengen van alle middelen
voor ICES-investeringen onder gelijktijdige verruiming van de Fes-criteria,
om deze investeringen te vrijwaren van de in de tijd wisselende politieke
prioriteitenstellingen;
– de beoogde systematiek bij de Regeerakkoord-afspraak dat meevallers
bij de voor het Fes bestemde aardgasbaten kunnen worden benut voor (extra)
uitgaven.
In deze brief ga ik, mede namens de Minister van Financiën, op beide
punten in.
Verruiming van de Fes-criteria
Aan het Fes ligt oorspronkelijk de wens ten grondslag om «ondergronds»
vermogen (aardgas) om te zetten in «bovengronds» vermogen. Later
zijn ook andere bestanddelen van het staatsvermogen hierbij betrokken («vermogen
voor vermogen»). Dit blijkt uit de Fes-wet (Staatsblad 1996, nr. 51
en 52) die begint met het omschrijven van de ontvangsten van het Fes. Het
fonds is bedoeld om veilig te stellen dat deze ontvangsten niet kunnen worden
ingezet voor consumptieve uitgaven. Daarom hanteert de Fes-wet strikte criteria
die garanderen dat de geoormerkte ontvangsten alleen kunnen worden ingezet
voor investeringen van nationaal belang die de economische structuur versterken.
Ik onderschrijf de overweging dat overheidsinvesteringen zoveel mogelijk
gevrijwaard dienen te worden van in de tijd wisselende politieke prioriteiten.
Het daartoe in het Fes onderbrengen van alle ICES-investeringen, is echter
niet de juiste oplossing. De in die situatie benodigde verruiming van criteria
zou de kernfunctie van het Fes aantasten, omdat daarmee de Fes-deur op een
kier komt te staan voor claims die normaal binnen de reguliere
begrotingen zouden moeten worden opgelost. Afwenteling van dergelijke claims
op het Fes wordt dan mogelijk. Een aanpassing van de Fes-wet op dit vitale
punt acht het kabinet daarom niet wenselijk en is dan ook niet aangekondigd
in het Regeerakkoord.
De budgettaire dekking van de niet Fes-waardige onderdelen van het Regeerakkoord-pakket
is gereserveerd op een Aanvullende post. Deze middelen zullen aan de departementale
begrotingen worden toegevoegd. Zoals eerder toegezegd, wordt u over de concrete
uitdeling zeer binnenkort geïnformeerd. Daarbij zal ook de monitoring
van het hele pakket (dus ook van de onderdelen die niet uit het Fes worden
gefinancierd) aan de orde komen.
Systematiek rond meevallers bij de aardgasbaten
Uit het budgettair totaaloverzicht in de ontwerpbegroting 1999 blijkt
dat de in het Fes geraamde uitgaven in de periode 1998–2010 (f 35 072
mln, waarvan f 15 240 mln voor het Regeerakkoord-pakket) nog niet
geheel gedekt zijn met de beschikbare middelen in dezelfde periode (f 34 352
mln). Het nog niet gedekte deel van de uitgaven is f 720 mln. Dit is
geen fictief tekort, maar een daadwerkelijk budgettair gat dat uiteindelijk
moet worden weggewerkt met meevallers bij de ontvangsten(ramingen), of met
een herprioritering van de uitgaven. In de Fes-begroting en de meerjarenramingen
mogen immers geen negatieve saldi worden geraamd.
Meevallers bij de ontvangsten ten opzichte van de bij Miljoenennota 1999
geraamde ontvangsten zullen dus allereerst moeten worden gereserveerd voor
de dekking van de al voorgenomen uitgaven. Pas wanneer alle voorgenomen uitgaven
zijn gedekt, ontstaat bij verdere ontvangstenmeevallers ruimte voor extra
uitgaven uit het Fes. De ijklijn voor het bepalen van ontvangstenmeevallers
wordt derhalve gevormd door de totale uitgavenraming voor de periode 1998–2010
(i.c. f 35 072 mln).
Bij zowel de Voorjaarsnota als bij de Miljoenennota kan op basis van een
meerjarige doorkijk bezien worden in hoeverre er in het Fes ruimte is voor
extra uitgaven. Dit is dus het geval wanneer de totale ontvangsten in de periode
1998–2010 hoger zijn dan f 35 072 mln.
De Minister van Economische Zaken,
A. Jorritsma-Lebbink