Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | 26200-D nr. 4 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | 26200-D nr. 4 |
Vastgesteld 1 oktober 1998
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de regering een aantal vragen ter beantwoording voorgelegd. Met de beantwoording bij brief van 30 september 1998 acht de commissie de openbare beraadslaging genoegzaam voorbereid.
Is het bedrag van f.355 miljoen als raming voor de verhoging van de algemene uitkeringen uit het gemeente- en provinciefonds nog steeds de meest actuele?
Ja. De intensiveringen uit het Regeerakkoord leiden, voorzover deze de ombuigingen overtreffen, tot een opwaartse bijstelling van het gemeentefonds en het provinciefonds ten opzichte van de basisraming. Dit vloeit voort uit de normeringsmethode die ook in de vorige kabinetsperiode op de fondsen van toepassing was. Het gaat conform de stand Miljoenennota 1999 om een bedrag van f 355 miljoen in het jaar 2002. Daarnaast is er de ontwikkeling van de basisraming zelf. Deze is neerwaarts beïnvloed door de gunstige macro-economische effecten van het regeringsbeleid en de overige nieuwe inzichten van het CPB voor de middellange termijn. Het regeringsbeleid heeft onder meer een geringere reële loonstijging alsook lagere bijstandsuitgaven tot gevolg. Ook de gemeenten en de provincies hoeven dan minder uitgaven te doen.
Waarop baseert de regering de stellige verwachting dat, bij hantering van dezelfde normeringssystematiek een volumegroei van 2% per jaar te verwachten is in tegenstelling tot de gemiddelde reële groei van 0,3% over de afgelopen periode?
Er is geen sprake van een stellige verwachting, maar van een raming die gebaseerd is op de meest actuele inzichten in de uitgaven en niet-belastingontvangsten van het Rijk in de komende kabinetsperiode. Conform de normeringsmethode die in de vorige kabinetsperiode van toepassing was, zijn het gemeentefonds en het provinciefonds gekoppeld aan de ontwikkeling van de zogenoemde netto gecorrigeerde rijksuitgaven. De netto gecorrigeerde rijksuitgaven groeien naar verwachting in de komende kabinetsperiode harder dan in de afgelopen kabinetsperiode het geval was. Gerekend met het gewogen gemiddelde van de loon- en prijsstijging van de overheidsconsumptie (de sectorspecifieke prijsontwikkeling) resulteert een geraamde volumegroei van het gemeentefonds en het provinciefonds van gemiddeld circa 2% per jaar. Gerekend met de prijsstijging van het BBP resulteert een reële groei van gemiddeld circa 1,8% per jaar.
Aan welke andere bestemmingen, anders dan de realisatie van regionale bureaus voor de jeugdzorg, wordt gedacht bij de besteding van de te verwachten extra groei van het provinciefonds ten behoeve van de versterking van de sociale infrastructuur voor achterstands- en risicogroepen?
Het kabinet zal conform het Regeerakkoord in overleg treden met het IPO om na te gaan of de extra groei van het provinciefonds ingezet kan worden voor sociale infrastructuurversterking, waaronder de realisatie van regionale bureaus jeugdzorg. Het kabinet realiseert zich ten volle dat de middelen uit het provinciefonds ter vrije besteding zijn voor provincies. Het kabinet wil evenwel verkennen of het mogelijk is om met het IPO afspraken te maken over een gerichte inzet van middelen.
Op welke wijze zal de integrerende en arbitrerende rol van de provincies bij de regionale regie worden versterkt?
Onze gedachten gaan in eerste instantie uit naar een intensiever gebruik van de bestaande provinciale bevoegdheden (bijvoorbeeld op grond van de Wet ruimtelijke ordening). Om dit te bewerkstelligen is een cultuurverandering bij de provincies nodig, waarbij – uiteraard – de provincies zelf het voortouw hebben. De eerste aanzetten daarvoor zijn reeds zichtbaar en geven hoop voor de toekomst. De regering kan dit proces bevorderen door de provincies voortdurend op het belang ervan te wijzen. Resultaat van deze cultuuromslag moet zijn een flexibele taakopvatting, gericht op de oplossing van concrete problemen in samenwerking met gemeentelijke en zonodig andere instanties. Dit gedachtegoed zal ten grondslag liggen aan het af te sluiten bestuursakkoord nieuwe stijl. Dat betekent dat in dat verband ook nadere afspraken worden gemaakt over de wijze waarop de provincies hun integrerende en arbitrerende rol kunnen invullen.
Welke oorzaken liggen ten grondslag aan de verwachte stijging van de gecorrigeerde netto rijksuitgaven van 5.12% voor 1999 ten opzichte van 1998 waar dit percentage eerder is gesteld op 4.27%?
Hoe valt het lagere percentage van 3.30% voor het jaar 2000 te verklaren?
De in de begroting van het provinciefonds 1999 genoemde groeipercentages van de netto gecorrigeerde rijksuitgaven voor 1999 en 2000 (5,12% respectievelijk 3,30%) zijn nog gebaseerd op de inzichten van de Voorjaarsnota 1998. Conform de afspraken die het Rijk in het voorjaar van 1997 met de VNG en het IPO heeft gemaakt, worden actuele inzichten in september van enig jaar namelijk wel aan de gemeenten en de provincies kenbaar gemaakt, maar is het najaar als bijstellingsmoment vervallen.
De veranderingen in de voor 1999 en 2000 geraamde groei van de netto gecorrigeerde rijksuitgaven ten opzichte van de percentages genoemd in de begroting van 1998 (4,27% respectievelijk 3,62%), gebaseerd op de inzichten van de Voorjaarsnota 1997, zijn niet tot enkele majeure posten te herleiden. De oorzaken zijn gelegen in een veelheid van veranderingen in de voor de normeringsmethode relevante uitgaven en niet-belastingontvangsten van het Rijk.
Thans wordt op basis van de Miljoenennota 1999 een groei van de netto gecorrigeerde rijksuitgaven in 1999 en 2000 van respectievelijk 6,02% en 3,78% geraamd. In deze raming komt de doorwerking van het saldo van intensiveringen en ombuigingen van het Regeerakkoord tot uitdrukking, alsmede de gunstige macro-economische doorwerking van het regeringsbeleid en de overige nieuwe inzichten van het CPB voor de middellange termijn. Zoals hiervoor is aangegeven, zijn de meest actuele inzichten wel aan de medeoverheden kenbaar gemaakt, maar vindt er in het najaar geen bijstelling van de fondsuitkeringen plaats. Deze vindt plaats in het voorjaar van 1999.
Wat is de staatsrechtelijke betekenis van de zinsnede (bij a.2. afschaffing milieuleges) dat «het Rijk en het IPO een besluit hebben genomen» (over kostencompensatie)?
Deze zinsnede geeft aan dat het Rijk en het IPO kort geleden de afspraak hebben gemaakt in de periode 1998 tot en met 2001 geleidelijk over te gaan tot volledige kostencompensatie voor de gevolgen van de afschaffing van de milieuleges. Dit laat uiteraard onverlet dat deze afspraak is gemaakt onder het voorbehoud, dat de Staten-Generaal instemmen met de financiële gevolgen die de realisatie van de afspraak in de komende jaren heeft voor de begroting van het provinciefonds.
Bestaat inzicht in de effecten voor het bedrijfsleven van de afschaffing van de milieuleges?
In het kader van de lokale lastenverlichting zijn de gemeentelijke en provinciale milieuleges per 1 januari 1998 afgeschaft. Gemeenten en provincies worden hiervoor gecompenseerd door een toevoeging aan respectievelijk het gemeente- en provinciefonds met een bedrag van 63,0 en 31,1 mln in 1998. Voor het bedrijfsleven treedt derhalve een lastenverlichting met deze omvang op. Deze lastenverlichting treedt met name op bij bedrijven die een aanvraag voor een milieuvergunning doen, bijvoorbeeld omdat er een investering in een milieuvriendelijker productieproces gedaan wordt.
Hoe is het bedrag van f 0,2 miljoen opgebouwd dat wordt gecompenseerd voor het wegvallen van precariobelasting voor omroepkabels?
Bij drie provincies is sprake van compensatie voor de wegvallende opbrengsten van de precariobelasting op omroepkabels.
Het betreft:
Provincie | Bedrag afgerond op duizenden guldens (op jaarbasis) |
---|---|
Overijssel | 7 000 |
Zuid-Holland | 207 000 |
Limburg | 1 000 |
Totaal | 215 000 |
Wanneer verschijnt de Euro-monitor voor de provincies?
Worden de provincies cq. het IPO hierbij betrokken?
Op praktische gronden is eerst een euro-monitor voor de gemeenten opgesteld. Gelet op de omvang is daarvoor een extern bureau ingeschakeld. Het eerste onderzoek vindt thans plaats. Binnenkort zullen ook de provincies worden benaderd over dit onderwerp.
Wat zijn de perspectieven voor spoedige invoering van een herziening voor de maatstaf Elektriciteitsverbruik en de mogelijke vervanging daarvan door een maatstaf Warmtekrachtkoppeling die ook uit milieu-oogpunt wenselijk is?
Het CBS verwacht nog dit kalenderjaar de gegevens over warmtekracht-koppeling per provincie beschikbaar te hebben. Dat betekent dat in het eerstvolgende periodiek onderhoudsrapport voor het provinciefonds, na advies van de Raad voor de financiële verhoudingen, concreet zal kunnen worden aangegeven of en zo ja, hoe deze gegevens kunnen worden betrokken bij het verdeelmodel van het provinciefonds.
Op welke termijn is de beoordeling gereed van de consequenties van de beleidsvoornemens uit het regeerakkoord voor de verdeling uitkering provinciefonds?
Uitgangspunten bij de verdeling van het provinciefonds zijn kostenoriëntatie en verschillen in vermogen om eigen inkomsten te genereren. De beleidsvoornemens uit het Regeerakkoord leiden niet tot een specifieke aanpassing van de verdeling.
Op welke termijn kan de indruk worden bevestigd dat de verschillen in dynamiek vooral moeten worden toegeschreven aan provinciaal beleid in plaats van objectieve factoren die op scheefgroei in de verdeling van het fonds zouden kunnen wijzen?
De in de vraag bedoelde termijn is niet aan te geven.
Uit de nu uitgevoerde scan komt naar voren
– dat er soms forse verschillen zijn tussen feitelijk bestedingspatroon en de veronderstellingen van het verdeelmodel;
– dat die verschillen echter grotendeels ook al aanwezig waren in de ten behoeve van het nieuwe verdeelmodel onderzochte periode.
De beleidskeuzes, tot uitdrukking komend in het bestedingspatroon van de provincies, lijken in die zin dus betrekkelijk stabiel. Dit is grond voor de conclusie dat zich sinds het onderzoek geen nieuwe objectieve kostenfactoren hebben aangediend. Toekomstige scans zullen dit beeld wel of niet herbevestigen; daarover valt nu nog niets te zeggen.
Is het kabinet bereid om in het kader van het met het IPO te sluiten «bestuursakkoord nieuwe stijl» (meerjaren-)afspraken te maken over de uitkering achteraf aan de provincies van de zogenaamde «behoedzaamheidsreserve»?
In november 1997 heeft het Rijk na overleg met de VNG en het IPO besloten om eenmalig en zonder precedent het gehele bedrag van de oorspronkelijke behoedzaamheidsreserve van 1997 (gemeentefonds f 460 miljoen, provinciefonds f 40 miljoen) uit te betalen, ongeacht het verdere verloop van de uitgaven en niet-belastingontvangsten op de rijksbegroting in 1997. Het gemeentefonds en het provinciefonds worden op gelijke wijze behandeld.
De behoedzaamheidsreserve heeft tot doel eventuele neerwaartse effecten op het gemeentefonds en het provinciefonds van onderuitputting op de rijksbegroting op te vangen. Komen de gerealiseerde netto rijksuitgaven (voorzover relevant voor de normeringsmethode) in enig jaar overeen met de raming in de Voorjaarsnota van datzelfde jaar, dan wordt de behoedzaamheidsreserve volledig uitgekeerd. De afspraken over de behoedzaamheidsreserve zijn in het voorjaar van 1997 in overleg met de VNG en het IPO gemaakt. Er is geen aanleiding om af te wijken van deze afspraken.
Samenstelling: Leden: Terpstra (VVD), Schutte (GPV), Te Veldhuis (VVD), ondervoorzitter, De Cloe (PvdA), voorzitter, Van den Berg (SGP), Van de Camp (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Zijlstra (PvdA), Van der Hoeven (CDA), Van Heemst (PvdA), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Dankers (CDA), Hoekema (D66), Rijpstra (VVD), Cornielje (VVD), Rehwinkel (PvdA), Luchtenveld (VVD), De Boer (PvdA), Belinfante (PvdA), Buijs (CDA), Rietkerk (CDA), Barth (PvdA), Halsema (GroenLinks), Kant (SP) en Balemans (VVD).
Plv. leden: Van den Doel (VVD), Rouvoet (RPF), Van Beek (VVD), Duijkers (PvdA), Ravestein (D66), Van Wijmen (CDA), Augusteijn-Esser (D66), Wagenaar (PvdA), Bijleveld-Schouten (CDA), Noorman-den Uyl (PvdA), Rabbae (GroenLinks), Schreijer-Pierik (CDA), Dittrich (D66), Cherribi (VVD), Nicolaï (VVD), Van Oven (PvdA), Brood (VVD), Kuijper (PvdA), Apostolou (PvdA), De Milliano (CDA), Eurlings (CDA), Albayrak (PvdA), Van Gent (GroenLinks), Poppe (SP) en Essers (VVD).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26200-D-4.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.