Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | 26200-D nr. 3 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | 26200-D nr. 3 |
Bijlage 1: | Overzicht van de economische en functionele codering van de uitgaven- en ontvangstenartikelen | 1 |
Bijlage 2: | Overzicht stand van zaken wetgeving | 3 |
Bijlage 3: | Overzicht aanvaarde moties en toezeggingen | 4 |
Bijlage 4: | Overzicht van de aan de provinciebesturen en het IPO verzonden circulaires vanaf 1 juli 1997 | 5 |
Bijlage 5: | Periodiek onderhoudsrapport provinciefonds 1999 | 6 |
Bijlage 6: | Verklarende woordenlijst | 13 |
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1000) met de economische en functionele codering
Artikel | Verplichtingen | Uitgaven | codering | |||||||||
1997 | 1998 | 1999 | 1997 | 1998 | 1999 | economisch | functioneel | |||||
Algemene uitkering1 | 764 500 | 1 547 300 | 1 649 300 | 742 500 | 1 547 300 | 1 609 300 | 43C | 13.2 | ||||
Integratie-uitkering Decentralisatie-impuls/ Financiering uitvoering Nationaal Milieubeleidsplan (FUN)2 | 21 200 | – | – | 21 200 | – | – | 43C | 13.2 | ||||
Integratie-uitkering rivierdijkversterking/ hoofdwaterkeringen.2 | 124 100 | 126 600 | 131 600 | 124 100 | 126 600 | 131 600 | 43C | 13.2 | ||||
Integratie-uitkering Decentralisatie-impuls Natuur en Landinrichting | 16 300 | – | – | 16 300 | – | – | 43C | 13.2 | ||||
Integratie-uitkering afschaffing milieuleges | – | 31 100 | 36 500 | – | 31 100 | 36 500 | 43C | 13.2 | ||||
Integratie-uitkering personele lasten VERDI | – | 7 700 | 7 700 | – | 7 700 | 7 700 | 43C | 13.2 | ||||
Integratie-uitkering precariobelasting omroepkabels | – | 100 | 200 | – | 100 | 200 | 43C | 13.2 | ||||
Uitkering ex art. 249 Provinciewet3 | 733 800 | – | – | 715 800 | – | – | 43C | 13.2 | ||||
Totaal | 1 659 900 | 1 712 800 | 1 825 300 | 1 619 900 | 1 712 800 | 1 785 300 |
1 Onder de Provinciewet vond deze uitkering plaats op grond van artikel 238.
2 Onder de Provinciewet vond deze uitkering plaats op grond van artikel 247.
3 Deze uitkering komt onder de Financiële-verhoudingswet niet meer voor.
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1000) met de economische en functionele codering
Artikel | Ontvangsten | codering | ||||||
1997 | 1998 | 1999 | economisch | functioneel | ||||
Ontvangen aandeel in de rijksbelastingen1 | 1 584 670 | – | – | 36,37,56 | 13.6 | |||
Ontvangsten ex artikel 4 van de Financiële-verhoudingswet | – | 1 712 900 | 1 785 300 | 36,37 | 13.6 |
1 Onder de Financiële-verhoudingswet is deze inkomstenpost niet langer relevant.
De Slotwet van het Provinciefonds voor het jaar 1996 is vastgesteld bij wet van 19 november 1997 (Stb. 1998, 11).
Bij wet van 23 januari 1997 (Stb. 1997, 51) is de begroting 1997 vastgesteld.
De eerste wijziging 1997 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota) is vastgesteld bij wet van 11 september 1997 (Stb. 1997, 479).
De tweede wijziging 1997 (wijziging samenhangende met de Najaarsnota) is vastgesteld bij wet van 29 januari 1998 (Stb. 1998, 105).
De wijziging van de begroting van het Provinciefonds voor het jaar 1997 (slotwet) is op 11 juni 1998 bij de Tweede Kamer ingediend (kamerstukken II 1997/98, 26 074).
Bij wet van 5 februari 1998 (Stb. 106) is de begroting 1998 vastgesteld.
De eerste wijziging 1998 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota) is vastgesteld bij wet van 2 juli 1998 (Stb. 1998, 494).
A. Door de Staten-Generaal aanvaarde moties
Omschrijving van de motie | Vindplaats | Stand van zaken |
---|---|---|
geen |
B. Door de bewindslieden gedane toezeggingen
Omschrijving van de motie | Vindplaats | Stand van zaken |
---|---|---|
Zodra de beheerders van het Provinciefonds een standpunt hebben bepaald over de notitie inzake de mogelijke invoering van een vereveningsmethodiek voor herverdeeleffecten bij overhevelingen naar het Provinciefonds, zal de Tweede Kamer hiervan op de hoogte worden gesteld. | Nota naar aanleiding van het verslag van de Tweede Kamer bij de ontwerp-begroting van het Provinciefonds voor 1996 (kamerstukken II, 1995/96, 24 400 D, nr. 4, blz. 4) | De Raad voor de financiële verhoudingen heeft op 16 april 1998 een advies uitgebracht over de handelwijze ten aanzien van de cumulatie van herverdeeleffecten bij mutaties in het gemeentefonds en het provinciefonds. Het standpunt van het Kabinet over dit onderwerp zal worden bepaald zodra de uitkomsten bekend zijn van enkele lopende onderzoeken naar het zogenoemde verzamelcluster van het gemeentefonds. Naar verwachting zijn de resultaten van deze onderzoeken begin 1999 beschikbaar. Wij zijn voornemens eveneens in het voorjaar van 1999 het Kabinetsbesluit over de cumulatie van herver-deeleffecten voor beide fondsen gelijktijdig te bepalen. In het reguliere voorjaars-overleg met het IPO van 1999 zullen wij dit onderwerp aan de orde stellen, waarna wij ons definitieve standpunt zullen formuleren. |
– Nog geldende circulaires, verzonden voor 1 juli 1997: geen.
– Aan de provinciebesturen en het IPO verzonden circulaires van 1 juli 1997 tot 1 juli 1998.
Datum | nummer | onderwerp | geldigheidsduur |
---|---|---|---|
15-9-1997 | FO97/U1331 | Uitkeringen uit het provinciefonds voor 1998 en enkele andere jaren | tot 1 juli 1998 |
3-12-1997 | FO97/U2025 | Uitkeringen uit het provinciefonds voor 1997 en 1998 | n.v.t. |
27-1-1998 | FO98/U130 | Gewijzigde bevoorschotting op de uitkeringen uit het provinciefonds voor 1998 | n.v.t. |
20-5-1998 | FO98/U506 | Uitkeringen uit het Provinciefonds voor 1999 en enkele andere jaren | tot 1 juli 1999 |
Met ingang van 1998 is een nieuw verdeelmodel voor het provinciefonds ingevoerd. Dit model berust op dezelfde uitgangspunten als het gemeentefonds, namelijk kostenoriëntatie en rekening houden met het vermogen om eigen inkomsten te genereren. Naast deze overeenkomsten zijn er veel inhoudelijke verschillen tussen beide modellen, zoals er ook veel verschillen bestaan tussen gemeenten en provincies. Neem de omvang van de populatie (12 provincies, respectievelijk 548 gemeenten) en de omvang van de middelen (f 1,7 miljard provinciefonds respectievelijk f 22 miljard gemeentefonds). Inhoudelijk belangrijker zijn de verschillen wat betreft het karakter van het takenpakket en de wijze van taakuitoefening. In algemene zin kan hierdoor het verdeelmodel provinciefonds globaler blijven dan het verdeelmodel gemeentefonds. Dat wil zeggen minder clusters, die breder zijn van inhoud. Ook het aantal verdeelmaatstaven is beperkter. Deze globalere aanpak is ook terug te vinden in het voorliggende periodieke onderhoudsrapport. Deze bevat – in een beperkte uitwerking – de onderdelen die ook bij het gemeentefonds worden onderscheiden, namelijk de lopende onderhoudsagenda, de scan en de beleidsvoornemens van het Rijk. Zij resulteren in de onderhoudsagenda voor het komende jaar.
2. DE LOPENDE ONDERHOUDSAGENDA
Bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de Financiële-verhoudingswet in verband met de herziening van het verdeelstelsel voor het provinciefonds zijn als concrete aandachtspunten voor het verdeelstelsel genoemd de maatstaf Water, de maatstaf Electriciteitsverbruik en de reorganisatiebestendigheid van het verdeelstelsel in verband met de maatstaf Vast bedrag. Voor geen van de drie onderwerpen is een bepaald moment van onderzoek genoemd.
Het meest concrete punt, dat ook al in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel werd aangegeven, is de herziening van de maatstaf Electriciteitsverbruik en de mogelijke vervanging daarvan door een maatstaf Warmte-krachtkoppeling, waarmee verschillen in intensiteit (en kosten) van provinciaal milieubeleid tot uitdrukking kunnen worden gebracht. Deze vervanging is op termijn noodzakelijk, omdat het CBS de meting van het electriciteitsverbruik per provincie door technische oorzaken niet kan voortzetten. Zodra gegevens per provincie over warmte-krachtkoppeling beschikbaar komen zal worden bezien of en hoe deze in het verdeelmodel kunnen worden ingepast. In zijn advies van 7 augustus 1998, Rfv 16.13/002.003, over de verdeling van de compensatiebedragen voor de afschaffing van de provinciale milieuleges dringt ook de Raad voor de financiële verhoudingen aan op het vinden van een alternatief voor de maatstaf Elektriciteitsverbruik.
Nader onderzoek naar de werking van de maatstaven Water (oppervlakte binnen- en buitenwater) en Vast bedrag heeft in de afgelopen periode niet plaatsgehad.
De scan van het provinciefonds betreft de ontwikkeling van de provinciale inkomsten en uitgaven (netto-lasten) in de periode 1993–1998. Met de scan wordt getoetst hoe de dynamiek van het verdeelmodel spoort met de feitelijke dynamiek van de provinciale huishoudingen.
In de paragrafen 3.1 en 3.2 wordt een toelichting gegeven op de gevolgde aanpak en de gehanteerde cijfers. In paragraaf 3.3 worden de bevindingen gepresenteerd. Paragraaf 3.4 bevat de conclusies. Het cijfermateriaal is in een bijlage opgenomen.
3.1 macro-, meso- of micro-scan
Het verdeelmodel voor het provinciefonds heeft twee ingangen, namelijk de verdeling over de provincies en de verdeling over de clusters. De meest globale meting van de kwaliteit van de verdeling betreft de clusters. Het gaat bij deze macro-scan om het verschil per cluster tussen enerzijds feitelijke inkomsten en uitgaven van de gezamenlijke provincies en anderzijds de uitkomst van het verdeelmodel. Het meest gedetailleerde niveau van onderzoek betreft de netto-lasten per cluster per provincie. Dit is de micro-scan. Een tussenliggend niveau (de meso-scan) zou groepen provincies betreffen. Dit tussenniveau ligt niet direct voor de hand, aangezien in het onderzoek herziening provinciefonds geen duidelijk te onderscheiden groepen provincies naar voren zijn gekomen (bij gemeenten is dit wel het geval; duidelijke onderscheidende criteria zijn hier onder meer centrumfunctie en sociale structuur).
Dit onderhoudsrapport bevat een macro-scan van het provinciefonds. Onderzoek op micro-niveau wordt met het oog op de gewenste globaliteit met terughoudendheid toegepast. Dit niveau levert immers gedetailleerde informatie op over de inkomsten en uitgaven en het gevoerde beleid van de individuele provincies. Tot een micro-scan kan worden besloten wanneer op enig moment (bijvoorbeeld uit de macro-scan) aanwijzingen voor scheefgroei in de verdeling naar voren komen.
3.2.1 kernbegrip: netto-lasten
Bij deze macro-scan wordt aangesloten bij de systematiek van het onderzoek herziening provinciefonds. In dit onderzoek zijn vijf clusters van uitgaventerreinen en een middelencluster (opcenten motorrijtuigenbelasting en algemene uitkering) onderscheiden. Voor elk cluster worden de netto-lasten berekend; voor de uitgavenclusters zijn deze positief, voor het middelencluster negatief. Onder netto-lasten wordt het saldo van lasten en cluster-specifieke baten, zoals specifieke uitkeringen van het rijk, leges en onttrekkingen aan bestemmingsreserves verstaan. Tevens wordt bij de berekening van de netto-lasten van de uitgavenclusters rekening gehouden met een zekere dekking uit overige eigen middelen (rente-baten, inkomsten uit deelnemingen en onttrekkingen aan de algemene reserve).
De feitelijke netto-lasten per cluster kunnen worden afgeleid uit de provinciale rekeningen of begrotingen. Belangrijk hierbij is de vertaling van de opstelling volgens (hoofd-)functies naar clusters.
Voor de berekening van de netto-lasten per uitgavencluster volgens het verdeelmodel is de omvang van elk cluster volgens de verdeling 1993 het vertrekpunt. Vervolgens wordt de toename van de middelen na 1993 als volgt toegerekend aan de uitgavenclusters:
• de stijgende MRB-opbrengsten, berekend op basis van een voor alle provincies gelijk rekentarief, zijn evenredig (met de uitkeringsfactor) over de uitgavenclusters verdeeld.
• de ontwikkeling van de algemene uitkering bestaat uit specifieke mutaties (toegevoegd aan de betreffende cluster) en algemene mutaties (uitkeringsfactor).
In de periode 1993–1998 zijn de middelen met 500 miljoen gulden toegenomen, waarvan 325 miljoen gulden verdeeld is met de uitkeringsfactor en 175 miljoen gulden aan specifieke clusters is toegevoegd (grotendeels cluster Water/milieu en cluster Voorzieningen).
3.2.2 te onderscheiden tijdvakken
De berekeningen zijn uitgevoerd voor de jaren 1993, 1996 en 1998. De dynamiek van de feitelijke netto-lasten en van het verdeelmodel kan dus voor de periode 1993–1996 en de periode 1996–1998 afzonderlijk worden berekend. Dit is mogelijk van belang, omdat het onderzoek en het wetgevingstraject van de herziening in die periode plaatsvonden en invloed kunnen hebben gehad op het bestedingsgedrag van de provincies.
* een relatief forse toename van de beschikbare middelen
Het bedrag aan algemene middelen waarmee bij de verdeling is gerekend ligt in 1998 500 miljoen gulden hoger dan in 1993. Dat is een groei van 21,8% (gemiddeld 4% per jaar). Algemene middelen zijn de middelen uit het provinciefonds en uit het belastinggebied (berekend tegen rekentarief). Na correctie voor de verruiming van het belastinggebied in 1996, bedroeg de groei van het onderdeel provinciefonds gemiddeld per jaar 2,7%. De oorzaak voor de sterkere groei van de totale algemene middelen is de ontwikkeling van de opbrengsten uit de opcentenheffing, waarbij de verruiming van het provinciale belastinggebied als hefboom heeft gewerkt.
In reële termen moet rekening worden gehouden met een prijsontwikkeling BBP van 9,9% in de beschouwde periode. De reële stijging van de provinciale middelen in de hele periode 1993–1998 bedraagt dus circa 11%, ofwel 2% per jaar.
* toename van de middelen grotendeels voor taken aangewend
De toename van de genormeerde middelen is grotendeels vertaald in een toename van de netto-lasten in de uitgavenclusters. Van de toename van de middelen tot en met 1998 met 500 miljoen is 434 miljoen gulden aangewend in de uitgavenclusters (gemiddelde jaarlijkse groei in de beschouwde periode: 2,2%). Een bedrag van 22 miljoen gulden is aangewend voor verlaging van het opcententarief. De resterende 44 miljoen gulden was nodig ter compensatie van tegenvallende inkomsten uit het provinciefonds (14 miljoen gulden) en doordat de overige eigen middelen achterbleven bij de veronderstelling van het verdeelmodel.
Overigens moet bij de overige eigen middelen worden opgemerkt dat deze zowel in 1996 als in 1998 negatief zijn beïnvloed door toevoegingen aan de algemene reserves (221 miljoen in 1996 – gevolg van de onverwachte meevaller bij de opcenten – en 36 miljoen in 1998). De andere componenten (rentebaten en inkomsten uit deelnemingen) vertoonden een forse groei ten opzichte van 1993 en waren op zich feitelijk voldoende om de veronderstelling die bij de verdeling wordt gehanteerd (11,3% dekking van de netto-lasten in de uitgavenclusters) te halen. Dit is van belang omdat op de langere termijn wordt verondersteld dat toevoegingen en onttrekkingen aan de algemene reserve elkaar opheffen.
* uiteenlopende groei per uitgavencluster
De ontwikkeling van de feitelijke netto-lasten per cluster in de periode 1993–1998 loopt sterk uiteen, van 6,4% in de cluster Infrastructuur tot 71,3% bij Water/milieu. Ook Ruimte neemt relatief sterk toe.
Deze uiteenlopende groei wordt in grote lijnen gevolgd door de verdeling. In 1998 is de groei van de feitelijke lasten ten opzichte van 1993 het kleinst in cluster Bestuur en cluster Infrastructuur; hetzelfde geldt voor de groei van die clusters conform de verdeling. De sterkste groei van zowel de feitelijke netto-lasten als de netto-lasten conform de verdeling is te zien bij cluster Water/milieu. Voor deze drie sectoren geldt dat de uitslag in de feitelijke netto-lasten groter is dan de uitslag in de verdeling. De provincies doen als het ware met hun feitelijke netto-lasten een schepje bovenop de verschillen in de verdeling. Bij cluster Ruimte en bij cluster Voorzieningen is het beeld anders: de provincies tonen zich relatief minder geïnteresseerd in Voorzieningen en juist meer in Ruimte dan bij de verdeling is verondersteld (Bijlage tabel 1a en 1b).
De ontwikkelingen vóór 1996 wijken af van die in de periode 1996–1998. De feitelijke netto-lasten in de clusters Bestuur en Infrastructuur worden in 1996 nog tamelijk naadloos gevolgd door de verdeling, terwijl in dat jaar voor de overige clusters het patroon van 1998 al is gevestigd. Voor Water/milieu en Ruimte is dit de relatief sterke stijging van de feitelijke netto-lasten. Voor cluster Voorzieningen is dit de geringe stijging van de feitelijke netto-lasten.
De verhouding tussen feitelijke netto-lasten en verdeling kunnen worden uitgedrukt in een dekkingspercentage: de mate waarin de verdeling voorziet in de feitelijke netto-lasten. Daaruit komt naar voren dat de verdeling meer middelen toekent voor Bestuur, Infrastructuur en Voorzieningen dan feitelijk wordt uitgegeven. Voor Water/milieu en Ruimte wordt in 1998 in de verdeling 90% toegekend van wat feitelijk wordt uitgegeven (Bijlage tabel 2).
* grote verschillen tussen provincies
De verschillen in groei per cluster kunnen uiteenlopende oorzaken hebben. Grosso modo kan er sprake zijn van objectieve kostenfactoren die niet in het model zijn meegenomen óf er kan sprake zijn van provinciale beleidskeuzen. In 1993 werd op basis van een vrij ruime spreiding van de feitelijke netto-lasten per provincie rond de geconstrueerde ijkpunten vastgesteld dat de beleidsruimte van provincies eveneens betrekkelijk ruim is. Uit de gegevens over 1996 en 1998 komt naar voren dat de afwijkingen per provincie in het algemeen zijn blijven bestaan en dat de provincies nog steeds vrij ruime marges rond het ijkpunt aanhouden.
De indruk dat provinciaal beleid belangrijk blijft bij de besteding van de middelen wordt nog versterkt doordat een uitgesproken beleidsprofiel op bepaalde onderdelen in 1993, ook in 1998 nog zichtbaar is: in de meeste gevallen waarin een provincie in 1993 in een uitgavencluster meer dan 20% van het ijkpunt-bedrag afweek (19 van de 60 mogelijke gevallen) bestond in 1998 nog steeds zo'n groot verschil.
3.4 conclusies naar aanleiding van de scan
De voornaamste toets van het verdeelmodel is de mate waarin de verdeling de feitelijke uitgaven volgt. Uit de hier uitgevoerde scan blijkt de dynamiek van de feitelijke totale netto-lasten per cluster groter te zijn dan die van het verdeelmodel. De sterke groei van de clusters Water/milieu en Ruimte wordt door het model onderschat. Het model overschat daarentegen de geringe groei van de feitelijke netto-lasten in de drie overige clusters.
De vraag is vervolgens of de verschillen in dynamiek moeten worden toegeschreven aan objectieve factoren of aan provinciaal beleid. In het eerste geval kan er aanleiding zijn de verdeling te herzien; in het tweede geval is daar minder aanleiding toe. Met de hier uitgevoerde scan kunnen op deze vraag slechts indicatieve antwoorden worden gegeven. Met name twee constateringen zijn van belang.
* de middelen van de provincies zijn sterk toegenomen; sterker nog dan uit het verdeelmodel blijkt, gezien de grote toevoegingen aan de algemene reserves.
* er zijn aanwijzingen dat de rol van het provinciaal beleid bij de allocatie van de middelen onveranderd groot is gebleven.
Op grond van deze constateringen kan niet worden geconcludeerd dat er sprake is van scheefgroei in de verdeling van het provinciefonds. Hierbij kan er op worden gewezen dat 1998 waarschijnlijk nog geen uitgekristalliseerd provinciaal bestedingspatroon ten opzichte van de nieuwe verdeling laat zien. Ten eerste moet het grootste deel van het overgangstraject van het nieuwe verdeelmodel nog worden afgelegd. Ten tweede is nog onduidelijk of de meevallende belastingopbrengsten van de provincies structureel zijn en hoe deze door de provincies zullen worden aangewend; vooralsnog zijn deze baten immers vooral toegevoegd aan de algemene reserves.
Deze paragraaf bevat een overzicht van beleidsvoornemens van het Rijk als bedoeld in artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet. De facto zijn het relevante voornemens uit het nieuwe regeerakkoord. In algemene zin kan worden gewezen op de verhoging van de reële groei van de algemene uitkering vergeleken met de vorige kabinetsperiode, op het voornemen om opnieuw met de mede-overheden tot een bestuurs- akkoord te komen en op voortzetting van het streven naar decentralisatie.
Specifieke inhoudelijke voornemens:
• Om de openbaar vervoersprojecten op regionaal niveau te versnellen zal de samenwerking tussen diverse OV-bedrijven, provincies en gemeenten worden bevorderd (cluster Ruimte)
• In de besluitvormingsprocessen in het kader van de ruimtelijke structuurversterking krijgen de provincies de taak om de integrale, sturende visie van het rijk in samenspraak met gemeenten regionaal verder uit te werken (cluster Ruimte)
• Versterking van de rol van de provincies bij de handhaving in de afvalsector (cluster Milieu/water)
• Verbetering van het jeugdbeleid, waartoe ook met de provincies een resultaatverplichting zal worden overeengekomen (cluster Voorzieningen)
Voor deze voornemens zijn nog geen concrete budgetten genoemd.
5. ONDERHOUDSAGENDA VOLGENDE PERIODE
Samenvattend komen uit het bovenstaande, naast de reguliere macro-scan, de volgende activiteiten voor de komende periode naar voren:
• onderzoek naar de werking van de maatstaf Warmte-krachtkoppeling (mits tijdig beschikbaar)
• het beoordelen van de consequenties van de beleidsvoornemens uit het regeerakkoord voor de verdeling.
Tabel 1a: ontwikkeling van de netto-lasten per cluster (1993 = 100)
1993 | 1996 | 1998 | |||
---|---|---|---|---|---|
cluster | netto-lasten | feitelijkenetto-lasten | verdeling | feitelijkenetto-lasten | verdeling |
bestuur | 100 | 100,1 | 100,9 | 107,4 | 113,0 |
infrastructuur | 100 | 103,0 | 103,2 | 106,4 | 115,7 |
water/milieu | 100 | 151,1 | 137,3 | 171,3 | 155,3 |
ruimte | 100 | 120,1 | 103,3 | 132,3 | 119,6 |
voorzieningen | 100 | 107,5 | 113,5 | 114,6 | 125,5 |
totaal | 100 | 111,3 | 108,2 | 119,0 | 121,8 |
Tabel 1b: ontwikkeling van de netto-lasten per cluster in guldens per inwoner
1993 | 1996 | 1998 | |||
---|---|---|---|---|---|
cluster | netto-lasten | feitelijkenetto-lasten | verdeling | feitelijkenetto-lasten | verdeling |
bestuur | 14 | 14 | 15 | 16 | 16 |
infrastructuur | 62 | 64 | 64 | 66 | 72 |
water/milieu | 14 | 21 | 19 | 23 | 21 |
ruimte | 27 | 33 | 28 | 36 | 33 |
voorzieningen | 29 | 31 | 33 | 33 | 37 |
totaal | 147 | 164 | 159 | 175 | 179 |
Tabel 2: genormeerde netto-lasten volgens de verdeling als percentage van de feitelijke netto-lasten in 1996 en 1998
Cluster | 1996 | 1998 |
---|---|---|
bestuur | 100,9% | 105,3% |
infrastructuur | 100,2% | 108,8% |
water/milieu | 90,9% | 90,7% |
ruimte | 86,0% | 90,4% |
voorzieningen | 105,5% | 109,6% |
totaal | 97,2% | 102,4% |
Lijst van belangrijke termen en hun betekenis
Accres | Bedrag waarmee het beschikbare bedrag van het provinciefonds jaarlijks wordt aangepast op basis van de normeringsmethodiek. |
Algemene uitkering uit het provinciefonds | Uitkering aan alle provincies die ten goede komt aan de algemene middelen. |
Behoedzaamheidsreserve | Gedeelte van de algemene uitkering (f 40 miljoen) dat niet aan de provincies wordt uitgekeerd, maar als reserving apart wordt gehouden. Eventuele fluctuaties in de hoogte van de algemene uitkering uit hoofde van de normeringsmethodiek worden na afloop van het begrotingsjaar verrekend met de behoedzaamheidsreserve. Een positief resultaat wordt alsnog aan de provincies uitgekeerd, een negatief resultaat leidt tot een korting op de algemene uitkering. |
Cluster | Samenhangend geheel van beleidsterreinen uit oogpunt van kostenoriëntatie en verdeling. Aggregatieniveau voor het verdelen van middelen voor één of meer maatregelen over een uitkeringsjaar. |
Financiële-verhoudingswet | Wet waarin de wijze van verdeling van het provinciefonds en het gemeentefonds is vastgelegd. Per 1 januari 1997 is de wet voor het gemeentefonds geheel herzien. Per 1 januari 1998 is het provinciefonds in de Financiële-verhoudingswet verankerd. |
Integratie-uitkering uit het provinciefonds | Uitkering die wordt toegepast als overheveling ineens van een specifieke uitkering naar de algemene uitkering bezwaarlijk is vanwege de omvang van de herverdeeleffecten. De integratie-uitkering voorziet dan in een geleidelijke overgang van specifieke uitkering naar algemene uitkering. |
IPO | Interprovinciaal Overleg, landelijk samenwerkingsverband van alle Nederlandse provincies. |
Loon- en prijscompensatie taakmutaties | Structurele compensatie ten behoeve van het provinciefonds op basis van vrijvallende rijksuitgaven, bovenop de overdracht van middelen voor zogenoemde taakmutaties. |
Meicirculaire, junicirculaire, septembercirculaire | Rondzendbrieven van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mede namens de staatssecretaris van Financiën, aan de provincies met mededelingen over de verdeling van de provinciefondsuitkeringen voor een aantal uitkeringsjaren. |
Netto gecorrigeerde rijksuitgaven | Grondslag voor het normeren van het accres van het provinciefonds. De netto-rijksuitgaven zijn de bruto-rijksuitgaven minus de niet-belastingontvangsten van het Rijk. Correcties hierop vormen met name de uitgaven voor de rente op de staatsschuld, de uitgaven voor de ontwikkelingssamenwerking, de afdrachten aan de Europese Unie, het gemeentefonds en het provinciefonds. |
Normeringsmethode | Bepaling van het accres van het provinciefonds op basis van een norm. De norm is de jaarlijkse procentuele ontwikkeling van de netto gecorrigeerde rijksuitgaven. De methode is sinds 1995 van toepassing. |
Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv) | Adviesorgaan op het terrein van de gemeentelijke en de provinciale financiën. |
Verdeelmaatstaf | Maatstaf ter verdeling van de algemene uitkering die verband houdt met de provinciale behoefte aan algemene middelen. De Financiële-verhoudingswet bevat 11 verdeelmaatstaven voor het provinciefonds. |
VNG | Vereniging van Nederlandse Gemeenten, landelijk samenwerkingsverband van alle Nederlandse gemeenten. |
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26200-D-3.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.