26 142
Goedkeuring van de op 24 november 1997 te Brussel totstandgekomen Euro-Mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië, anderzijds (Trb. 1998, 136)

nr. 6
VERSLAG

Vastgesteld 15 december 1998

De algemene commissie voor Europese Zaken1, belast met het voorbereidend onderzoek inzake bovenstaand wetsvoorstel, brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen.

Met een tijdige beantwoording van de gemaakte opmerkingen en gestelde vragen acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inleidende opmerkingen

De minister heeft deze overeenkomst, met een toelichtende nota, op 28 augustus 1998 ter stilzwijgende goedkeuring aan de Kamer doen toekomen (26 142, nr 1). Vervolgens is door 35 leden van de Tweede Kamer op 23 september 1998 verzocht om de overeenkomst voor uitdrukkelijke goedkeuring aan de Kamer voor te leggen. Als gevolg hiervan is het onderhavige wetsvoorstel op 28 oktober bij de Tweede Kamer ingediend.

Vragen en opmerkingen vanuit de commissie

Alvorens met dit wetsvoorstel te kunnen instemmen wil de PvdA-fractie haar tevredenheid uitspreken over het feit dat door deze overeenkomst, waar dat bij de soortgelijke overeenkomst met Israël helaas niet het geval was, wél expliciet ruimte is geschapen voor een mensenrechtendialoog. Die dialoog moet volgens de leden van de PvdA-fractie natuurlijk wel serieus worden ingevuld, maar in de Overeenkomst wordt niet duidelijk met welke inzet van Nederlandse kant die dialoog wordt aangegaan en op welke manier resultaten van de dialoog op heldere en concrete, voor de Kamer toetsbare wijze, zullen worden overlegd. Kan de minister aangeven hoe hij dit concreet zal invullen?

In het licht van de Overeenkomst merkt de PvdA-fractie op dat tot nu toe vanuit Nederland relatief weinig aandacht is besteed aan de mensenrechtenproblematiek in Jordanië. In het beleidsdocument Midden-Oosten, bijvoorbeeld, worden geen voorbeelden genoemd van mensenrechtenschendingen in Jordanië, terwijl daarover volgens de PvdA-fractie toch nog het één en ander te zeggen valt. Graag verneemt de PvdA-fractie van de minister welke zijn inschatting is van de onderdrukking van de oppositie sinds het sluiten van het vredesakkoord met Israël in oktober 1994. Volgens Amnesty International neemt het aantal doodstraffen en het aantal misdrijven waarvoor de doodstraf opgelegd kan worden toe, vormt de zogenaamde Pers- en publicatiewet een beperking op de vrijheid van meningsuiting – gevangenneming in het kader van deze wet is geen uitzondering – en worden n.a.v. pro-Irak en anti-Israël-demonstraties mensen zonder vorm van proces opgepakt en weer vrijgelaten. De PvdA-fractie zou graag zien dat de minister deze punten op korte termijn expliciet bij de Jordaanse autoriteiten aan de orde stelt.

De PvdA-fractie is benieuwd naar de laatste ontwikkelingen in de zaak Nahed Hattar, een communist die zich d.m.v. artikelen op kritische wijze uitlaat over het Jordaans-Israëlische vredesakkoord en die door onbekenden in het bijzijn van zijn vrouw en kinderen in elkaar is geslagen. Volgens Amnesty International houdt de politie zich afzijdig en doet weinig om de daders te vinden. De PvdA-fractie vraagt zich af in hoeverre de minster bereid is bij de Jordaanse autoriteiten aan te dringen op een grondig onderzoek en voorkoming van een herhaling.

De PvdA-fractie spreekt tenslotte haar verbazing uit over het feit dat i.t.t. de overeenkomsten met Marokko en Tunesië geen hoofdstuk is opgenomen waarin de sociale en culturele rechten van de Jordaanse werknemers in de EU zijn vastgelegd en vraagt zich af of de minister daar een toelichting op zou kunnen geven.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij merken hierbij op dat zij gelet op het belang van dergelijke Overeenkomsten om uitdrukkelijke goedkeuring door de Kamer hebben gevraagd. Zij geven het kabinet in overweging ook de nog komende verdragen met Egypte, Libanon, Algerije en eventueel Syrië direct middels een wetsvoorstel aan de Kamer voor te leggen daar deze leden ook hier een uitdrukkelijke goedkeuring door de Kamer op prijs zouden stellen. Deze leden verzoeken het kabinet een en ander toe te zeggen waarbij deze leden nu reeds aangeven anders in ieder geval zelf telkenmale om uitdrukkelijke goedkeuring op grond van artikel 127 van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zullen verzoeken.

Als verlengstuk van het proces van Barcelona beklemtonen de leden van de VVD-fractie dat zij het met het kabinet zeer wenselijk vinden dat op grond van Euro-Mediterrane verdragen de betrekkingen tussen de Europese Unie en landen in het Middelandse-Zeegebied worden versterkt om zo bij te dragen aan een atmosfeer van vrede, veiligheid en stabiliteit. Bovendien zal een versterking van de economische banden tussen landen in het Midden-Oosten als Jordanië enerzijds en de EU anderzijds de economische kracht en vitaliteit van deze landen kunnen versterken en ook de onderlinge handel kunnen bevorderen hetgeen bij kan dragen aan de regionale stabiliteit en naast een regionaal dus ook een Europees belang dient, zo is de overtuiging van deze leden. Niettemin roept de onderhavige Overeenkomst met Jordanië op onderdelen bij deze leden de nodige vragen op.

De leden van de VVD-fractie vinden het teleurstellend dat in de Overeenkomst geen terug- en overnameclausule ten aanzien van illegale immigranten is opgenomen omdat dit voor Jordanië niet aanvaardbaar was. Wat waren precies de bezwaren van Jordaanse zijde tegen opname hiervan, zo vragen deze leden het kabinet aan te geven. Waarom heeft EU hiermee ingestemd en niet gepersisteerd in opname van voornoemde clausule? Het gegeven dat een gezamenlijke verklaring terzake integraal onderdeel van het verdrag uitmaakt staat immers geenszins gelijk aan een formele terug- en overnameclausule in het verdrag. Deelt het kabinet deze mening? Welke verschillen ziet het kabinet – formeel en materieel – hier precies en welke praktische consequenties zijn hieraan verbonden als het gaat om de het terugnemen van illegalen? Tevens is overeengekomen dat verdragspartijen verdragen zullen sluiten ten aanzien van het verplicht terugnemen van onderdanen van derde staten die het grondgebied van de ene partij zijn binnengekomen vanuit het grondgebied van de andere partij. Zullen deze onderhandelingen spoedig aanvangen, zo ja wanneer? Ziet het kabinet met de leden van de VVD-fractie de grote importantie hiervan vanwege Iraakse vluchtelingen die mogelijk via Jordaans grondgebied direct door de lucht of zee danwel indirect de Europese Unie bereiken? Deze leden zien een uitgebreide reactie op dit punt van het kabinet met belangstelling tegemoet. Betekent het gegeven dat het verdrag is gesloten voor onbepaalde duur overigens dat het niet aannemelijk is dat in de toekomst alsnog een terug- en overnameclausule aan het verdrag zal worden toegevoegd? Deze leden zouden dat betreuren. Zij gaan er daarbij van uit dat de EU in komende overeenkomsten meer persistent zal zijn en dergelijke clausules integraal onderdeel van nieuwe overeenkomsten zal zijn.

De leden van de VVD-fractie onderkennen dat, mede gelet op het doel van overeenkomsten als de onderhavige, enige vorm van asymmetrie als het gaat om wederzijdse rechten en plichten te voorzien is en wellicht zelfs beoogd. Zo staat in het tweede lid van artikel 59 van de Overeenkomst terecht vermeld dat economische samenwerking als doel heeft Jordanië te steunen in zijn activiteiten ter bevordering van duurzame economische en sociale ontwikkeling. Deze leden onderschrijven dit van harte maar vragen zich ten aanzien van het verdrag met Jordanië af of de asymmetrie hier niet iets te ver is doorgeschoten. Zo is het gegeven dat Jordaanse industrieproducten reeds tientallen jaren vrije toegang tot de EU hebben en de invoerrechten in Jordanië van industrieproducten uit de EU in ten hoogste twaalf jaren worden afgebroken weliswaar gelijk aan de termijnen als opgenomen in de verdragen met Tunesië en Marokko maar niettemin in dit kader aan de erg lange kant. Deelt het kabinet deze mening? Waarom is geen kortere termijn overeengekomen zo vragen deze leden het kabinet. Verwacht het kabinet dat de term «ten hoogste» kan betekenen dat de periode aanzienlijk korter kan worden? Hoe reëel is die kans? Welke overwegingen en argumenten kunnen daarvoor worden aangevoerd? Kan het kabinet ten aanzien van het overeengekomene helder en concreet aangeven wat de resultaten zullen zijn voor de Nederlandse industrie? Kan het kabinet aangeven of Jordanië voornemens is lid te worden van de Wereldhandelsorganisatie?

Ten aanzien van de liberalisering van het handelsverkeer van landbouwproducten zijn de onderhandelingen niet vlekkeloos verlopen, zo constateren deze leden. Jordanië eiste, zo begrijpen deze leden uit de toelichtende nota, aanzienlijke concessies van de EU ten aanzien van de preferentiële invoer van Jordaanse producten. Uiteindelijk werd, mede door verzet van Spaanse zijde tegen het eerdere voorstel een compromis gevonden in de verhoging van het contingent tomatenconcentraat in ruil voor het laten vervallen van de mogelijkheid tot herziening van de contingenten zodra deze uitgeput zouden zijn. De leden van de VVD-fractie vragen het kabinet aan te geven hoe de Europese Commissie naar haar oordeel in eerste aanleg tot opname van een dergelijke revisie-clausule in het verdrag is gekomen, te meer daar deze handelwijze door de Raad van Ministers werd gezien als het overschrijden van haar mandaat. Is deze Overeenkomst overigens al door het Spaanse parlement geratificeerd? Kan het kabinet ten aanzien van het uiteindelijk en thans voorliggende resultaat helder en concreet aangeven wat de gevolgen zullen zijn voor de Nederlandse landbouw?

De leden van de VVD-fractie zijn verheugd over hetgeen in artikel 2 van de Overeenkomst is opgenomen ten aanzien van democratische beginselen en de fundamentele rechten van de mens en spreken de hoop uit dat een en ander geen wassen neus zal blijken te zijn. Kan het kabinet aangeven hoe zij de mensenrechtensituatie in Jordanië thans beoordeelt? Deelt het kabinet de mening dat bijvoorbeeld de rechten van de vrouw Jordanië nog te wensen over laat en mogelijk in strijd is met supranationale wetgeving? Hoe beoordeelt het kabinet de in Jordanië vaak voorkomende misdrijven ter verdediging van de persoonlijke eer? Deelt het kabinet voorts de mening dat de vrijheid van meningsuiting en persvrijheid in Jordanië nog verre van gerealiseerd is? Kan het kabinet zich in dat kader bijvoorbeeld nog herinneren dat tijdens de laatste verkiezingscampagne in Jordanië de publicatie van een dertien tijdschriften door botte overheidsinterventie is opgeschort? Is er naar de mening van het kabinet in Jordanië wel sprake van een democratie? Deelt het kabinet de mening dat uit artikel 2 van de Overeenkomst kan worden afgeleid dat Jordanië gehouden is de mensenrechten en democratische situatie fors te verbeteren en dat er anders sprake is van strijd met artikel 2 van de Overeenkomst?

Kan het kabinet expliciet aangeven in welke gevallen opschorting van het verdrag danwel het nemen van andere passende maatregelen op grond van het tweede lid van artikel 101 juncto artikel 2 zal dienen plaats te vinden naar de mening van de Nederlandse regering, zo vragen de leden van de VVD-fractie het kabinet aan te geven. Wanneer is er naar de mening van het kabinet concreet sprake van een ernstige schending van de mensenrechten of democratie waardoor het treffen van passende maatregelen danwel opschorten van het verdrag gerechtvaardigd is? Dient er overigens niet eerst sprake te zijn van volledig respect van mensenrechten en democratie omdat het verdrag na inwerkingtreding anders meteen al tot passende maatregelen zou moeten leiden? Hoe ziet het kabinet dit? Ergo: hoe verhoudt de huidige situatie in Jordanië als het gaat om democratie en mensenrechten zich met deze bepalingen? Wordt overigens met het treffen van passende maatregelen wederom gedacht aan demarches, openbare verklaringen en dreigingen met het aan de orde stellen van bepaalde problemen in de mensenrechtencommissie zoals het vorige kabinet stelde? Of is hierin wijziging gekomen mede gelet op de tekst van de Gemeenschappelijke Verklaring betreffende artikel 101 waar wordt gesproken over maatregelen overeenkomstig het internationale recht. Welke geschillenbeslechting wordt in deze Verklaring bedoeld en heeft deze een opschortende werking? Is een en ander al eens ten aanzien van de al in werking getreden Overeenkomst met Tunesie geschied? Kan het kabinet uitgebreid aangeven, zo vragen deze leden, wat ten aanzien van mensenrechten precies is besproken bij de eerste Associatieraad met Tunesie op 14 juni 1998.

Ten aanzien van de politieke dialoog kunnen de leden van de VVD-fractie instemmen met hetgeen is bepaald in artikel 3 al tekenen deze leden daar wel bij aan dat als het gaat om het bepaalde in het tweede lid zij niets tegen een verdergaande dialoog hebben noch tegen de bevordering van de regionale veiligheid en stabiliteit – integendeel – , doch dat een en ander geen springplank voor de EU mag zijn om een grotere politieke rol in het vredesproces in het Midden-Oosten te spelen. Zij gaan er natuurlijk ook vanuit dat zulks geenszins het geval is noch wordt beoogd. Zoals ook aangegeven in de Gemeenschappelijke Verklaring betreffende artikel 62 is de steun van Europa aan Jordanië en daarmee aan de stabiliteit in de regio van een geheel andere orde. Deze leden zien de rol van de EU althans in politieke zin slechts complementair aan die van de Verenigde Staten welk land hier het absolute voortouw heeft, getuige ook de recente ontwikkelingen. De EU kan echter een zeer belangwekkende en belangrijke economische rol spelen die niet mag worden onderschat zo menen deze leden. De onderhavige Overeenkomst kan daartoe overigens een uitstekend middel kan zijn. Deze leden verzoeken het kabinet aan te geven of zij deze mening deelt.

Als het gaat om de economische situatie in Jordanië verzoeken de leden van de VVD-fractie het kabinet om een actualisering, waarbij zij ook inzicht in de economische effecten voor Jordanië van het embargo op Irak op prijs zouden stellen. Naar de mening van deze leden is het structurele handelstekort van Jordanië vooral het gevolg van het handelsembargo dat Iraq – overigens terecht – treft. Hoe worden de economische doelstellingen die Jordanië zichzelf voor dit jaar heeft gesteld als terugdringing van het financieringstekort door overheidsuitgaven terug te brengen tot 35% van het BBP en een economische groei van 6.5%, beoordeelt? Wordt een en ander voor 1998 reëel geacht? Ook zouden deze leden meer inzicht van het kabinet willen verkrijgen in de gevolgen voor de Jordaanse economie van de gesloten vrede met Israël en de economische activiteiten tussen beide landen. Vrede met Israël lijkt de Jordaanse burger vooralsnog weinig economische vooruitgang gegeven. Kan de EU hier een positieve en katalyserende rol spelen? Zo ja, op welke wijze? Heeft Jordanië naast haar eigen haven in Aqaba overigens een vrije doorgang om goederen via de Israëlische havenstad Haifa te verschepen? Kan meer inzicht worden gegeven in de economische relatie, kwalitatief en kwantitatief tussen Jordanië en Syrië, Jordanië en Libanon en Jordanië en Saudi-Arabie?

Kan het kabinet aangeven waar in eerste instantie van EU-zijde op zal worden ingezet na de inwerkingtreding van dit verdrag als het gaat om de onderhandelingen om te komen tot verdere liberalisering van grensoverschrijdend dienstenverkeer, het luchtvervoer, het wegvervoer, de binnenvaart en het spoorvervoer? Wanneer zullen deze onderhandelingen aanvangen? Deze leden stellen een meer uitgebreide toelichting op dit punt op prijs.

Ten aanzien van het bepaalde in artikel 82 van de Overeenkomst betreffende de positie van vrouwen in Jordanië – deze leden spraken eerder in dit verslag al hun bezorgdheid en kritiek hierop uit – vragen deze leden zich af wat precies wordt bedoeld met het gestelde het tweede lid onderdeel c van dit artikel. In genoemd onderdeel staat terecht de bevordering van de participatie van vrouwen in het sociale en economische ontwikkelingsproces centraal. Aan dit onderdeel is evenwel toegevoegd de zinsnede «overeenkomstig het Jordaans beleid op dit gebied». De leden van de VVD-fractie vragen het kabinet aan te geven wat precies met deze toevoeging wordt bedoeld en beoogd. Gelet op de vaak te wensen overlatende positie van vrouwen in Jordanië kan deze toevoeging van het artikellid een wassen neus maken hetgeen deze leden ten zeerste zouden betreuren. Deze leden verzoeken het kabinet daar op in te gaan.

De leden van de VVD-fractie constateren dat Jordaanse ondernemingen recht krijgen op een «nationale behandeling» waardoor men nieuwe vennootschappen kan oprichten en zelf filialen en dochterondernemingen kan oprichten, beheren danwel overnemen. Ten aanzien van de het recht Jordaanse onderdanen als «werknemer met een sleutelpositie» in dienst te nemen vragen deze leden naar een nadere onderbouwing daarvan, de criteria voor het hebben van een «sleutelpositie» en de wijze waarop een ander wordt gecontroleerd. Deze leden vragen het kabinet of zij de Kamer op de hoogte wil houden over maatregelen die nodig zijn om te komen tot wederzijdse erkenning van diploma's zoals nog zal worden onderzocht door de Associatieraad.

Voorts vragen deze leden waaraan concreet wordt gedacht als het gaat om het treffen van beperkende maatregelen ten gevolge van openbare orde, openbare veiligheid en volksgezondheid zoals genoemd in artikel 41.

Als het gaat om de ook door deze leden als wenselijk ervaren uitbreiding van de culturele samenwerking tussen de lidstaten van de EU en Jordanië vragen de leden van de VVD-fractie het kabinet aan te geven aan welke concrete projecten respectievelijk activiteiten wordt gedacht en in hoeverre Nederland thans reeds culturele samenwerkingprojecten met Jordanië heeft en waaruit deze bestaan.

In artikel 65 wordt onder meer gesproken over milieu en samenwerking die met name geconcentreerd word op passend beheer van de watervoorraden. Deze leden zouden graag nader over de concrete voornemens op dit punt worden geïnformeerd. Welke projecten heeft de EU reeds lopen in Jordanië op het punt van het waterbeheer en speelt de verdeling van het schaarse water mogelijk onttrokken aan de Jordaan tussen Jordanië, Israël en de Palestijnen hier nog een rol, zo vragen deze leden waarbij zij verwijzen naar het door Nederland ondersteunde project voor de Gaza strook en Jordaanse Azraq-bazin gericht op het voeden van de vervuilde of verzilte ondergrondse watervoorraden met vers oppervlaktewater. Hoe is het overigens ten algemene met het milieubeleid in Jordanië gesteld, zo vragen deze leden.

Kan het kabinet meer uitgebreid ingaan op de voortgang van het «Harvard Middle East Water Project» en het «Competetive Advantage in the Middle East Project» dat mede op verzoek van Jordanië is geïnitieerd? Wat was de precieze reden dat partijen geen overeenstemming konden bereiken over het laatstgenoemde project en hoe staat het met de plannen en besluitvorming over een mogelijk vervolg hierop?

De CDA-fractie heeft met instemming kennis genomen van deze overeenkomst. Zij vindt de overeenkomst vooral van belang in verband met de positieve rol die het Koninkrijk Jordanië speelt in het vredesproces van het Midden-Oosten.

Op één punt met betrekking tot de wenselijkheid van terug- en overnameclausule in EU-verdragen heeft de CDA-fractie wel enkele vragen:

Waarom wilde Jordanië geen terug- en overnameclausule in de Overeenkomst?

Waarom heeft de regering uiteindelijk toegestemd met een gezamelijke verklaring bij het verdrag, hetgeen volgens de leden van de CDA-fractie wel degelijk tot een precedent zal kunnen leiden?

De D66-fractie heeft met instemming kennis genomen van het verdrag. Ze onderschrijft het belang van de versterking van het Middellandse-Zeebeleid van de Europese Unie.

De D66-fractie wil nog wel verduidelijking op enkele punten.

In de inleiding staat dat de samenwerking tussen de verdragspartijen, op het gebied van de bestrijding van illegale immigratie, moeizaam is verlopen. De Europese Unie heeft op dit punt met Jordanië een overeenkomst gesloten die «geen precedent zou vormen voor de onderhandelingen met andere Euro-mediterrane landen». Kan de regering aangeven hoe deze precedentwerking voorkomen zal worden? Andere landen weten nu immers welke uitkomst van de onderhandelingen mogelijk is.

Vervolgens vraagt de D66-fractie zich af of de bepalingen vastgelegd in artikel 2 standaard opgenomen zijn in soortgelijke overeenkomsten. Bovendien is de fractie benieuwd naar de reactie van Jordanië op de bepalingen in artikel 2.

Voor wat betreft het bevorderen van de politieke dialoog (artikelen 3–5) vraagt de D66-fractie zich af aan welke concrete voornemens gedacht moet worden om de dialoog vorm te geven?

Bij de economische samenwerking (artikelen 59–79) staat vermeld dat de samenwerking een scala van sectoren bestrijkt. Zijn dit standaardsectoren, of zijn deze sectoren toegespitst op Jordanië?

Onder de titel sociale en culturele samenwerking staat vermeld dat in tegenstelling tot voorgaande overeenkomsten met Marokko en Tunesië, met Jordanië geen hoofdstuk met rechten voor werknemers is opgenomen. Wat is de reden dat een dergelijk hoofdstuk niet is opgenomen?

In relatie tot de artikelen 80 en 81 betreurt de D66-fractie dat de terugen overnameclausule niet in de overeenkomst is opgenomen.

Ten slotte vraagt de D66-fractie zich af, of de bepalingen vastgelegd in artikelen 101 en 102 standaard opgenomen zijn in vergelijkbare overeenkomsten.

De voorzitter van de commissie,

Patijn

De griffier van de commissie,

Van Overbeeke


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Weisglas (VVD), Scheltema-de Nie (D66), Van Middelkoop (GPV), Voorhoeve (VVD), Voûte-Droste (VVD), Hessing (VVD), Hoekema (D66), Marijnissen (SP), Verhagen (CDA), Rouvoet (RPF), Van Oven (PvdA), ondervoorzitter, De Haan (CDA), Koenders (PvdA), Patijn (VVD), voorzitter, Van den Akker (CDA), Ross-van Dorp (CDA), Karimi (GroenLinks), Bussemaker (PvdA), Timmermans (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Bos (PvdA), Weekers (VVD), Albayrak (PvdA), Eurlings (CDA) en Van Dok-Van Weele (PvdA).

Plv. leden: Blaauw (VVD), Dittrich (D66), Van den Berg (SGP), Orgü (VVD), Klein Molekamp (VVD), Remak (VVD), Ter Veer (D66), Van Bommel (SP), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), De Graaf (D66), Valk (PvdA), Van der Knaap (CDA), vacature PvdA, Verbugt (VVD), Balkenende (CDA), Mosterd CDA, M.B. Vos (GroenLinks), Feenstra (PvdA), Zijlstra (PvdA), Harrewijn (GroenLinks), Crone (PvdA), Geluk (VVD), vacature PvdA, Visser-van Doorn (CDA) en Gortzak (PvdA).

Naar boven