26 141
Kaderovereenkomst inzake handel en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar Lid-Staten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds; Luxemburg, 28 oktober 1996 (Trb. 1997, nr. 84)

nr. 410
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 28 augustus 1998

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 2 september 1998.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 2 oktober 1998.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen de op 28 oktober 1996 te Luxemburg tot stand gekomen Kaderovereenkomst inzake handel en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar Lid-Staten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds (Trb. 1997, 84).1

Een toelichtende nota bij dit verdrag treft U eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen

TOELICHTENDE NOTA1

IInleiding3
   
IIArtikelsgewijze toelichting4
 Preambule4
 Artikel 1 Grondslag van de samenwerking4
 Artikel 2 Doelstellingen van de samenwerking4
 Artikel 3 Politieke dialoog4
 Artikel 4 Behandeling als meestbegunstigde natie4
 Artikel 5 Commerciële samenwerking4
 Artikel 6 Landbouw en visserij5
 Artikel 7 Maritiem vervoer5
 Artikel 8 Scheepsbouw5
 Artikel 9 Bescherming van intellectuele, industriële en commerciële eigendom6
 Artikel 10 Technische voorschriften, normen en conformiteitsbeoordeling6
 Artikel 11 Overleg6
 Artikel 12 Economische en industriële samenwerking6
 Artikel 13 Bestrijding van drugs en witwassen van geld7
 Artikel 14 Wetenschap en technologie7
 Artikel 15 Milieugebied7
 Artikel 16 Energie7
 Artikel 17 Cultuur, informatie en telecommunicatie7
 Artikel 19 Gemengde Commissie8
 Artikel 23 Niet-uitvoering van de Overeenkomst8
 Artikel 24 Toekomstige ontwikkelingen8
   
IIIKoninkrijkspositie8

I Inleiding

Op 28 oktober 1996 werd te Luxemburg de Kaderovereenkomst inzake handel en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar Lid-Staten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds, getekend. Dit verdrag is het eerste verdrag van meer algemene aard tussen de Europese Gemeenschap (EG) en Korea.

Het onderhavige verdrag is, alhoewel eenvoudiger van opzet, voor wat betreft de samenwerking te vergelijken met de op 15 december 1995 te Madrid tot stand gekomen Interregionale Kaderovereenkomst voor samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar Lid-Staten, enerzijds, en de Mercado Común del Sur en zijn deelnemende Staten, anderzijds (Trb. 1996, 120; hierna te noemen het Mercosur-verdrag). Zoals ook bij de toelichting op het Mercosur-verdrag is beschreven, gaat het hier om een ander soort verdrag dan de Europa-akkoorden, de Partnerschaps- en samenwerkingsakkoorden en de Euro-mediterrane verdragen. De kaderovereenkomsten vormen een kader voor samenwerking met landen die niet in Europa of de mediterrane regio liggen. De Europa-akkoorden worden gesloten met landen die een toetredingsperspectief tot de Europese Unie geboden wordt. De Partnerschapsen samenwerkingsverdragen worden gesloten met de voormalige Sovjet-Republieken. De Euro-mediterrane verdragen zijn vrijhandelsakkoorden zonder toetredingsperspectief.

De kaderovereenkomsten kennen geen handelspreferenties toe en brengen geen vrijhandelszone tot stand, maar vormen een kader waarbinnen samenwerking kan plaatsvinden op verschillende terreinen. Wel wordt middels deze verdragen ernaar gestreefd om de handelsbetrekkingen te intensiveren en belemmeringen voor de handel weg te nemen. Het verdrag met de Mercosur was het eerste van dit soort verdragen. Naast het Mercosur-verdrag zijn soortgelijke verdragen tot stand gekomen met Chili (21 juni 1996 te Florence, Trb. 1996, 291) en Mexico (8 december 1997 te Brussel, Trb. 1998, 107).

Echter, in tegenstelling tot de hierbovengenoemde verdragen is in het onderhavige verdrag geen sprake van een tweefasenakkoord. Het is in de relatie met Korea niet de bedoeling om te komen tot volledige liberalisering van de handel. Het gevolg daarvan is dat op institutioneel niveau geen Samenwerkingsraad wordt ingesteld. Wel bevat de kaderovereenkomst met Korea de gebruikelijke afspraken over de politieke dialoog (zij het in een aparte politieke verklaring uitgewerkt, niet gepubliceerd) en over samenwerking op overige gebieden.

Het betreft een verdrag met een gemengd karakter, dat voor onbepaalde tijd is gesloten. Het verdrag is voor het communautaire gedeelte gebaseerd op artikel 238 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (EG-verdrag).

Begin jaren '90 vormden de voortvarende ontwikkelingen op zowel politiek als economisch terrein, zoals de voortgang van het democratiseringsproces en de (destijds) sterke groei van de Koreaanse economie de aanleiding tot een intensievere samenwerking tussen de Europese Unie (EU) en Korea. In de conclusies van de Algemene Raad van 9 juni 1993 bevestigde de EU een nieuw samenwerkingsverdrag met Korea aan te willen gaan. Tijdens de Europese Raad van Essen (9–10 december 1994) werd de Mededeling van de Europese Commissie «Naar een nieuwe strategie voor Azië» (Doc.nr. 10 841/94 ) aangenomen, waarin een aanzet wordt gegeven voor een versterkte oriëntatie van de Europese Unie op Azië.

Na vaststelling van de onderhandelingsrichtsnoeren door de Algemene Raad van 6 maart 1995 begonnen de onderhandelingen met Korea. Belangrijkste discussiepunten bij deze onderhandelingen waren de verwijzing naar de politieke dialoog in de preambule, de artikelen inzake landbouw en dan met name de phyto-sanitaire maatregelen, scheepsbouw, maritiem transport en intellectuele eigendom.

De materie die door het verdrag wordt bestreken, reikt verder dan de bevoegdheden van de Gemeenschap, met name artikel 1 en daarmee samenhangend artikel 23 over de schending van de democratische beginselen en mensenrechten, die het Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid van de Unie raken. Dat is ook de reden waarom de lidstaten partij dienen te worden bij het verdrag.

II Artikelsgewijze toelichting

Preambule

De preambule bevat zoals gebruikelijk een opsomming van intenties en grondslagen, die tezamen de context vormen van het verdrag. De basis van de samenwerking wordt gevormd door het respect voor democratie en de fundamentele rechten van de mens.

Artikel 1 Grondslag van de samenwerking

Met dit artikel wordt aangegeven dat het respect voor de democratie en de fundamentele mensenrechten de basis vormt van het verdrag. Het artikel vormt de weerslag van het besluit van de Algemene Raad van mei 1995, waarin werd vastgelegd dat elk verdrag van de EU met derde landen een mensenrechtenbepaling diende te bevatten, gekoppeld aan een clausule die het mogelijk maakt passende maatregelen te nemen in geval van schending van het verdrag. Genoemde clausule is opgenomen in artikel 23 van het verdrag.

Artikel 2 Doelstellingen van de samenwerking

In dit artikel wordt de belangrijkste doelstelling van het verdrag weergegeven, te weten het bevorderen van de samenwerking op economisch gebied.

Artikel 3 Politieke dialoog

De instelling van een geregelde politieke dialoog vormt een onderdeel van de versterking van de betrekkingen die met het onderhavige verdrag wordt beoogd. De politieke dialoog is bedoeld om gelegenheid te scheppen voor overleg over bilaterale kwesties tussen de EU en Korea, alsook voor afstemming van standpunten over zaken die in multilaterale fora spelen. De dialoog voorziet in contacten op politiek (Minister van Buitenlandse Zaken) en ambtelijk niveau.

Artikel 4 Behandeling als meestbegunstigde natie

Partijen kennen elkaar in artikel 4 de status van meestbegunstigde natie (MFN oftewel Most Favoured Nation) toe conform de rechten en verplichtingen die zij hebben op grond van de op 15 april 1994 te Marrakech totstandgekomen Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (Trb. 1995, 130; hierna te noemen het WTO-Verdrag).

Artikel 5 Commerciële samenwerking

Het verdrag is van niet-preferentiële aard. Het doel van het verdrag is in eerste instantie om de economische banden tussen de EU en Korea onder meer via samenwerking op economisch en handelsgebied te versterken. Het verdrag dient onder meer ertoe bij te dragen dat bedrijven uit de EU en Korea op bevredigende wijze toegang tot elkaars markt krijgen en daar op langere termijn hun concurrentiepositie kunnen behouden en versterken. De in artikel 5 genoemde aandachtsgebieden concentreren zich op het verbeteren van de wederzijdse markttoegang op het gebied van goederen en diensten (inclusief telecommunicatie en financiële diensten), het wegnemen van handelsbarrières, de ontwikkeling en diversificatie van de handel en totstandbrenging van samenwerking op handelsgebied in het wederzijds belang van de partijen.

Met betrekking tot de in het tweede lid, onder d, genoemde bevordering van de samenwerking tussen de douanediensten van partijen is inmiddels op 10 april 1997 te Brussel de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Korea betreffende samenwerking en de wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken (PbEG L121) totstandgekomen.

Ook op het gebied van de in het tweede lid, onder f, en de in het vierde lid genoemde verdere openstelling van de markten in de telecommunicatiesector zijn inmiddels al concrete resultaten bereikt. Op 29 oktober 1997 zijn tussen de Europese Gemeenschap en Korea een Overeenkomst inzake aanbestedingen in de telecommunicatiesector en een Overeenkomst in de vorm van een memorandum inzake aanbestedingen van particuliere telecommunicatiebedrijven tot stand gekomen (PbEG L321).

Artikel 6 Landbouw en visserij

Dit artikel behandelt het streven van partijen te komen tot versterking van de samenwerking op landbouwgebied. Bovendien verplichten partijen zich tot het naleven van de Overeenkomst inzake sanitaire en phyto-sanitaire maatregelen (Bijlage 1A bij het WTO-Verdrag).

Artikel 7 Maritiem vervoer

Het onderhavige verdrag bevestigt de toepassing van de beginselen van vrije en eerlijke concurrentie en nationale behandeling in het internationale zeevervoer op commerciële basis, zoals die reeds zijn overeengekomen in het op 3 februari 1995 te Seoul totstandgekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Korea inzake scheepvaart (Trb. 1995, 181). Het onderhavige verdrag voegt daar aan toe de mogelijkheid tot het verzorgen van «door-to-door»-vervoer (vervoer waarbij een gedeelte van het traject over zee wordt afgelegd en een gedeelte van het traject middels een andere vorm van vervoer plaatsvindt) door internationale vervoersondernemingen.

Voorts is van belang dat Korea zich verplicht tot geleidelijke uitfasering van ladingreservering van bepaalde bulkgoederen voor onder Koreaanse vlag varende schepen gedurende een overgangsperiode tot 31 december 1998. Daarbij dient evenwel gewezen te worden op de bij de ondertekening van het onderhavige verdrag door de Republiek Korea afgelegde unilaterale verklaring bij deze bepaling, op grond waarvan Korea zich het recht voorbehoudt om in uitzonderlijke gevallen in toekomstige bilaterale verdragen met derde landen bepalingen inzake vrachtverdeling met betrekking tot bulkgoederen op te nemen.

Artikel 8 Scheepsbouw

In artikel 8 wordt verwezen naar de op 21 december 1994 totstandgekomen OESO-Overeenkomst inzake de scheepsbouw (PbEG 95/C355/01). Deze overeenkomst heeft ten doel de normale concurrentievoorwaarden in de scheepsbouwindustrie te bevorderen door het afschaffen van steunmaatregelen. Deelnemers aan het scheepsbouwakkoord zijn de EU, Korea, Japan, Noorwegen en de Verenigde Staten. De OESO-scheepsbouwovereenkomst zal een maand na ratificatie door alle ondertekenaars van kracht worden. De Verenigde Staten is het enige land dat het verdrag nog niet heeft geratificeerd. Over de termijn waarop de Verenigde Staten de OESO-overeenkomst zou kunnen bekrachtigen is momenteel niets te zeggen.

Artikel 9 Bescherming van intellectuele, industriële en commerciële eigendom

De samenwerking op dit gebied is bedoeld om verstoringen in de handel tussen partijen te voorkomen en investeringen, technologie-overdracht, handelsverkeer en daarmee samenhangende economische activiteiten te bevorderen. Daartoe verbinden partijen zich om de intellectuele eigendomsrechten te beschermen waarbij verwezen wordt naar de regelgeving van de in het kader van de WTO op 15 april 1994 te Marrakesh tot stand gekomen Overeenkomst inzake de handelsaspecten van het intellectuele eigendom (Trb. 1995, 130; het zogeheten TRIPS-verdrag). Belangrijkste principes uit dit verdrag zijn het beginsel van nationale behandeling van buitenlanders en het MFN-beginsel.

Wat betreft de voetnoot bij artikel 9 heeft Korea te kennen gegeven alle noodzakelijke juridische stappen te nemen om per 1 juli 1998 aan de bepalingen te voldoen op het gebied van de bescherming van geografische indicaties in het TRIPS-Verdrag.

Artikel 10 Technische voorschriften, normen en conformiteitsbeoordeling

Doel is om zoveel mogelijk gebruik maken van internationaal erkende normen en stelsels van conformiteitsbeoordeling ter bevordering van de handel en ter voorkoming van onnodige handelsbelemmeringen.

Dit probeert men onder meer te bereiken door uitwisseling van informatie op het gebied van normalisatie, erkenning, metrologie en certificatie en door samenwerking op het gebied van kwaliteitsbeheer en technische normen. Dit laatste tracht men met name te bereiken door het sluiten van wederzijdse erkenningsverdragen inzake conformiteitsbeoordeling. Het doel van een dergelijk verdrag is het vergemakkelijken van het handelsverkeer tussen partijen, waarbij een eerste stap gezet kan worden in de richting van de tenuitvoerlegging van een geharmoniseerd normalisatie- en certificatiesysteem.

Artikel 11 Overleg

Op grond van deze bepaling zijn partijen verplicht elkaar tijdig te informeren over voor elkaar relevante handelsmaatregelen, zoals bijvoorbeeld over het instellen van invoerrechten en antidumpingprocedures.

Tevens worden mogelijkheden gecreëerd om over genoemde onderwerpen overleg te plegen, ook in het geval van eventuele geschillen. Ook wordt gesteld dat de inhoud van dit artikel geen beletsel kan zijn voor interne procedures en geschillenprocedures in het kader van de WTO.

Artikel 12 Economische en industriële samenwerking

Deze bepaling heeft betrekking op de totstandbrenging van economische samenwerking op gebieden van gemeenschappelijk belang, waaronder wetenschappelijke en technologische samenwerking en industriële samenwerking. Het artikel noemt een aantal algemene internationale aandachtsgebieden, zoals duurzame ontwikkeling, milieu en bescherming van persoonlijke gegevens.

Daarnaast geeft dit artikel aandacht aan de bevordering van de samenwerking tussen ondernemingen van de partijen (waaronder ook het middenen kleinbedrijf), het vergemakkelijken van wederzijdse investeringen en stimulering van het wederzijds begrip.

In dit verband kan tevens worden gewezen op de op 16 oktober 1974 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Overeenkomst inzake de bevordering en de wederzijdse bescherming van investeringen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Korea (1974, 220). Op 25 oktober 1978 is te Seoul de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Korea tot het vermijden van dubbele belastingen en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (Trb. 1979, 13) totstandgekomen.

Artikel 13 Bestrijding van drugs en witwassen van geld

Ten aanzien van de aanpak van de drugsproblematiek is een bepaling opgenomen, waarin – conform het vigerende Nederlandse beleid – een geïntegreerde aanpak van de drugsproblematiek is voorzien, namelijk samenwerking op zowel het gebied van preventie als dat van bestrijding van drugsmisbruik. Daarnaast is voorzien dat op het terrein van precursoren (chemische stoffen, die zowel voor het maken van legale produkten als voor het produceren van illegale drugs gebruikt kunnen worden) samengewerkt kan worden. Tenslotte is samenwerking mogelijk op het gebied van voorkoming van witwassen van door middel van drugshandel verkregen gelden. Belangrijk in dit verband is dat alle gezamenlijke acties dienen plaats te vinden binnen reeds bestaande internationale kaders.

Artikel 14 Wetenschap en technologie

In artikel 14 wordt overeengekomen dat zal worden samengewerkt op het gebied van wetenschap en technologie en worden onder andere een aantal vormen van wetenschappelijke en technische samenwerking genoemd die verdere uitwerking behoeven. In het laatste lid van het artikel wordt overeengekomen dat de nadere uitwerking van deze samenwerking zal plaatsvinden in een meerjarenprogramma dat partijen samen zullen opstellen. Voorts zullen onderwijsinstellingen en het bedrijfsleven actief bij de samenwerking betrokken worden.

Artikel 15 Milieugebied

Evenals in de samenwerkingsverdragen van de EU met Mercosur en Chili is ook in het onderhavige verdrag een bepaling opgenomen inzake de samenwerking op het gebied van milieu.

Artikel 16 Energie

De samenwerking tussen de EG en Korea zoals neergelegd in artikel 16 beslaat het gehele energiegebied en is zowel gericht op eenschonere en efficiëntere productie als op een efficiënter energiegebruik. Daarmee wordt voldaan aan de doelstellingen welke in het Witboek van de Commissie «een Energiebeleid voor de Europese Unie» (COM (95)682) zijn aangegeven voor internationale samenwerking, te weten het bevorderen van energie-efficiëntie, duurzame energie en van de overdracht van schone en efficiënte technologieën.

Artikel 17 Cultuur, informatie en telecommunicatie

De aandacht in het verdrag voor samenwerking op de gebieden van informatie en communicatie heeft tot doel de versterking van bestaande banden tussen de bevolkingen van partijen. Hierbij worden informatie-uitwisseling en begrip voor elkaars cultuur als voorwaarden gezien voor goede wederzijdse betrekkingen. Het verdrag schept de mogelijkheid tot intensivering van de betrekkingen op deze gebieden.

Artikel 19 Gemengde Commissie

Evenals bij andere verdragen van de EU met derde landen, stelt het verdrag een Gemengde Commissie in, die toezicht houdt op de toepassing van de handels- en samenwerkingsartikelen van het onderhavige verdrag. Hiertoe komt de Commissie eens per jaar bijeen, afwisselend in Brussel en Seoul. De Commissie kan gespecialiseerde sub-commissies instellen, die verslag uitbrengen aan de Gemengde Commissie.

Voor de samenstelling van de Gemengde Commissie geldt hetzelfde als bij de eerdere verdragen met Mercosur en Chili, namelijk dat de Gemeenschap vertegenwoordigd zal worden door de Commissie en de lidstaten door de leden van de Raad van de Europese Unie. Dit geldt ook voor de sub-commissies. In het geval van de Gemengde Commissie en de sub-commissies is het niveau van vertegenwoordiging afhankelijk van het vereiste niveau van expertise, dat wil zeggen dat de commissies zowel op laag als hoog ambtelijk niveau kunnen samenkomen.

Artikel 23 Niet-uitvoering van de Overeenkomst

Dit artikel vormt een weerslag van het besluit van de Algemene Raad van mei 1995, waarin werd bepaald dat in alle verdragen van de EU met derde landen een dergelijke clausule opgenomen diende te worden. Het artikel machtigt partijen om bij schending van het verdrag, passende maatregelen te nemen. Dit betekent ook dat uiteindelijk het verdrag opgeschort zou kunnen worden bij schending van de mensenrechten.

Artikel 24 Toekomstige ontwikkelingen

Dit artikel biedt de mogelijkheid om de samenwerking uit te breiden naar nieuwe gebieden. Ook kunnen met betrekking tot specifieke sectoren nieuwe verdragen gesloten worden.

Overigens dient geen enkel terrein waarop zou kunnen worden samengewerkt a priori van de samenwerking in het kader van het onderhavige verdrag te worden uitgesloten. Partijen kunnen immers gezamenlijk in het kader van de Gemengde Commissie nagaan welke aanvullende concrete samenwerkingsmogelijkheden er in het wederzijds belang kunnen worden overwogen.

III Koninkrijkspositie

Evenals de eerdere verdragen met derde landen zal het onderhavige verdrag voor wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, alleen voor Nederland gelden.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen

De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,

D. A. Benschop


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

XNoot
1

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).

Naar boven