nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 28 augustus 1998
Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen
op 2 september 1998.
De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal
wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door
ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de
Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 2 oktober 1998.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste
lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State
gehoord, heb ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen
het op 18 september 1997 te Brussel tot stand gekomen bijkomend Verdrag aan
het Verdrag van 9 februari 1994 inzake de heffing van rechten voor het gebruik
van bepaalde wegen door zware vrachtwagens inzake een vrijstelling voor het
gecombineerd vervoer (Trb. 1998, 17)1.
Een toelichtende nota bij dit verdrag treft U eveneens hierbij aan.
De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
J. J. van Aartsen
TOELICHTENDE NOTA
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt omdat het
uitsluitend een opmerking van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde
lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).Het onderhavige Verdrag is
een aanvulling op het op 9 februari 1994 te Brussel tot stand gekomen Verdrag
inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door zware
vrachtwagens (Trb. 1994, 69); hierna te noemen het Eurovignetverdrag.
In het bijkomend Verdrag wordt aan de partijen bij het Eurovignetverdrag
de mogelijkheid geboden tot het creëren van een vrijstelling van het
in dat Verdrag bedoelde gebruiksrecht (in Nederland: de belasting zware motorrijtuigen;
Wet belasting zware motorrijtuigen), voor die motorrijtuigen die worden gebruikt
voor het zogenoemde gecombineerd vervoer.
In het kader van het bijkomend Verdrag wordt onder gecombineerd vervoer
verstaan hetgeen daaronder wordt begrepen in de Richtlijn 92/106/EEG van 7
december 1992 van de Raad van de Europese Gemeenschappen houdende vaststelling
van gemeenschappelijke voorschriften voor bepaalde vormen van gecombineerd
vervoer van goederen tussen Lid-Staten (PbEG L 368). De in die richtlijn opgenomen
definitie luidt: «Onder «gecombineerd vervoer» wordt verstaan:
het goederenvervoer tussen lid-staten waarbij de vrachtwagen, de aanhangwagen,
de oplegger met of zonder trekker, de wissellaadbak of de container van 20
voet en meer gebruik maken van de weg voor het eerste of het laatste gedeelte
in het traject, en voor het andere gedeelte van het spoor of de binnenwateren,
of van een zeetraject wanneer dat traject meer bedraagt dan 100 km hemelsbreed
gemeten, en het begin- of het eindvervoer over de weg verrichten:
– hetzij tussen de laadplaats van de goederen en het dichtstbij
gelegen geschikte station van inlading, voor wat het beginvervoer betreft,
en tussen het dichtstbij gelegen geschikte station van uitlading en de losplaats
van de goederen, voor wat het eindvervoer betreft;
– hetzij binnen een afstand van ten hoogste 150 km hemelsbreed gemeten,
vanaf de rivier- of zeehaven van in- of uitlading.»
Het bijkomend Verdrag biedt de mogelijkheid om op het grondgebied van
partijen vrijstelling van het gebruiksrecht te verlenen voor de motorrijtuigen
die op enigerlei wijze bij het gecombineerd vervoer in vorenstaande zin zijn
betrokken. Dat kan zijn een motorrijtuig (met aanhanger of oplegger) dat voor
een deel van het totaal af te leggen traject op de trein of in een (binnen)schip
wordt geplaatst, maar ook een motorrijtuig dat wordt gebruikt voor het aan-
en afvoertransport naar en van de overslagpunten.
Het bijkomend Verdrag biedt een aantal mogelijkheden tot realisering van
de vrijstelling. Er kan gekozen worden tussen een volledige en een gedeeltelijke
vrijstelling, terwijl ook de mogelijkheid bestaat de vrijstelling te verlenen
bij wijze van teruggaaf van reeds betaalde belasting. De wijze van realisering
van de vrijstelling laat onverlet dat elke vorm van discriminatie moet worden
uitgesloten. Dat wil zeggen dat iedere vervoerder (ongeacht de nationaliteit)
van de vrijstelling moet kunnen genieten (artikel 1, eerste lid).
In Nederland bestaat reeds een (beperkte) vrijstelling van de motorrijtuigenbelasting
voor die vrachtwagens (vrachtwagencombinaties) die worden gebezigd in het
gecombineerde rail-wegvervoer. Het voornemen bestaat om – in overleg
met de betrokken brancheorganisaties – de indiening van een wetsvoorstel
te bevorderen om te komen tot een vrijstelling van de belasting zware motorrijtuigen
voor vrachtwagens die zijn betrokken bij het aan- en afvoertransport naar
en van de overslagpunten.
Van de andere bij het Eurovignetverdrag aangesloten landen overweegt –
naar thans bekend – Duitsland momenteel om gebruik te maken van de door
het bijkomend Verdrag geboden mogelijkheid tot vrijstelling.
Koninkrijkspositie
Evenals het Eurovignetverdrag zal het bijkomend Verdrag alleen voor Nederland
gelden.
De Staatssecretaris van Financiën,
W. A. F. G. Vermeend
De Minister van Buitenlandse Zaken,
J. J. van Aartsen