26 139
Wijziging van de Wet voor het reserve-personeel der krijgsmacht 1985 alsmede wijziging van de Algemene militaire pensioenwet in verband met de overgang naar een geheel uit vrijwilligers bestaande krijgsmacht

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 11 november 1998

De vaste commissie voor Defensie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer van haar bevindingen als volgt verslag uit te brengen.

Onder het voorbehoud, dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag opgenomen afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Algemeen

Met belangstelling hebben de leden van de fracties van de VVD, CDA, GroenLinks, RPF en GPV kennis genomen van onderhavig wetsvoorstel.

De leden van de CDA-fractie onderschrijven de stelling dat ten gevolge van het opschorten van de opkomstplicht voor dienstplichtigen de positie van het reserve-personeel een nadere regeling behoeft. Dit geldt te meer omdat ook burgers zonder militaire achtergrond kunnen worden geworven voor een aanstelling bij het reserve personeel.

De leden van de fracties van de RPF en GPV kunnen zich vinden in het uitgangspunt van de regering, namelijk dat de reservist zelf kan aangeven op welke manier hij of zij als reservist activiteiten wil ontplooien en welke extra verplichtingen hij of zij daartoe wil aangegaan.

Het nieuwe reservistenbeleid

Na de opschorting van de dienstplicht is weliswaar de feitelijke situatie gewijzigd, in die zin dat de krijgsmacht in beginsel alleen uit vrijwilligers bestaat, maar de mogelijkheid van herleving van de dienstplicht is blijven bestaan. Daarnaast zijn en blijven er nog steeds reservisten die nooit beroepsmilitair zijn geweest.

De leden van de VVD-fractie nemen aan dat de nieuwe regeling ook voor deze reservisten van toepassing is, zodat, waar in de toelichting gesproken wordt over beroepsmilitairen, ook sprake is van dienstplichtige militairen. Het gebruik van het woord militair is wellicht beter. Bestaat de mogelijkheid burgers zonder militaire achtergrond behalve als afroepreservist, ook aan te stellen als reguliere of actieve reservist?

De leden van de VVD-fractie vragen of er over deze wetswijziging overleg geweest is met KVNRO. Zo nee, waarom niet?

De leden van de CDA-fractie hebben in een eerder overleg reeds hun zorgen geuit over het naar hun mening te optimistische uitgangspunt ten aanzien van de training en geoefendheid van de nieuwe reservisten. Voor de reguliere reservisten worden geen herhalingsoefeningen voorzien. Er wordt uitgegaan van een voldoende waarschuwingstijd. Maar hoe staat het met de voldoende bijscholings- en opleidingscapaciteit? Hoelang is de waarschuwingstijd? Wordt rekening gehouden met de steeds veranderende eisen die het werken in internationaal verband met zich meebrengt? Op welke manier?

De reguliere reservisten hebben de verplichting om tot het bereiken van 45 jaar tot het reservepersoneel te behoren. De leden van de CDA-fractie willen weten op welke wijze deze reguliere reservisten bij de krijgsmacht betrokken blijven. Welke inspanningen worden op dit punt verricht? Houdt die verplichting ook in dat niet geweigerd kan worden om aan een eventuele oproep gevolg te geven? Een andere vraag betreft de noodzakelijk te treffen voorzieningen op het moment dat de reguliere reservist daadwerkelijk wordt opgeroepen. Dan gaat het om uitrusting, maar ook om verzekering, en dergelijke. Op welke wijze wordt daarin voorzien?

De positie van de actieve reservisten is naar het oordeel van de CDA-fractie een andere. Hier is wel voorzien in een jaarlijkse training van twee weken. Dat vereist een regeling met de werkgever van de betreffende reservist. Hoe staat het met de ontwikkeling van het employers support programma? Wat is de opzet en organisatie? Wat zijn de reacties en de betrokkenheid tot nu toe vanuit het bedrijfsleven? Welk budget is beschikbaar voor de component actieve reservisten binnen het reservepersoneel? Hoe worden nu feitelijk praktische zaken als verzekering van onder andere ongevallen en daaruit voortkomende ziekteverzuim of arbeidsongeschiktheid, risico-aansprakelijkheid, reiskosten, vergoedingen, en dergelijke geregeld? Waarom is er wel een verplichting voor de reservist, maar geen verplichting voor de werkgever in de wet opgenomen? Wat gebeurt als werkgevers hun medewerking weigeren of eisen stellen? Overigens geldt deze vraag uiteraard ook ten aanzien van de reguliere reservisten.

De afroepreservisten zijn specialisten die geen militair behoeven te zijn geweest. In tegenstelling tot de andere reservisten gaan zij vrijwillig een verplichting aan om zich gedurende een bepaalde tijd beschikbaar te houden voor een inzet bij crisisbeheersingsoperaties. Ten aanzien van deze groep gelden volgens de CDA-fractie dezelfde vragen als voor de twee andere groepen. Is deze veronderstelling juist? Zo ja, hoe worden deze problemen dan aangepakt? Wordt het employers support programma voor deze groep op dezelfde manier vormgegeven?

De leden van de GroenLinks-fractie stellen de volgende vragen bij het nieuwe reservistenbeleid. In hoeverre zijn mensen die in dienst treden van de krijgsmacht als BBT-er zich ervan bewust dat ze tot hun 45ste jaar verplicht kunnen worden opgeroepen? Op welke wijze wordt dit aan hen kenbaar gemaakt?

Welke consequentie heeft het omzetten van de verplichting te behoren tot het reservepersoneel naar een periodiek herhaalde vrijwillige bevestiging daartoe te willen behoren? Als voorbeeld noemen de leden van de GroenLinks-fractie het vertrek uit actieve dienst en 5-jaarlijks herhaalde oefeningen. Is er onderzoek gedaan naar consequenties die dit heeft voor het aantal reservisten?

Vervalt de verplichting voor ex-beroepsmilitairen te blijven behoren tot het reservepersoneel als zij langdurig in het buitenland verblijven of een andere nationaliteit of dubbele nationaliteit verkrijgen?

Wanneer in geval van buitengewone omstandigheden reservisten worden verplicht in werkelijke dienst te komen, wordt dan op een of andere manier nagegaan of sommigen daarvan moeten worden uitgesloten, bijvoorbeeld vanwege aangetoonde deelname aan criminele activiteiten?

Hoeveel reservisten zijn er in totaal nodig en wat is de prognose van de beschikbare aantallen bij aanname van deze wet?

Zijn er zwaarwegende operationele consequenties als er geen regeling voor actieve reservisten zou zijn of als zich te weinig ex-beroepsmilitairen hiertoe verplichten?

De leden van de fracties van RPF en GPV leiden uit de memorie van toelichting af dat tot 2010 reservisten afkomstig uit de dienstplicht beschikbaar zullen zijn. Deze leden vragen zich af of niet reeds na 2004 de reserve-eenheden «uitgeput» zullen raken. Hoe worden de nu reeds moeilijk opvulbare plaatsen bij geneeskundige reserve-eenheden opgevuld?

De leden van de fracties van RPF en GPV vragen de regering inzicht in de omvang van de reguliere reservisten, actieve reservisten en afroepreservisten. Voorts vragen deze leden om een nadere toelichting op de door de regering geschapen mogelijkheid dat incidenteel individuele reservisten op vrijwillige basis aan crisisbeheersingsoperaties kunnen deelnemen. Is deze mogelijkheid ingegeven omdat reservisten hierom hebben gevraagd? Of bestaat een tekort aan beroepspersoneel bij crisisbeheersingsoperaties? In hoeverre verschilt de rechtspositie van de zich vrijwillig aangemelde reservisten van die van het reguliere beroepspersoneel in dergelijke operaties? Is het beleid erop gericht om de reservisten, die zich aanmelden voor crisisbeheersingsoperaties met name uit de groep «actieve reservisten» te verwerven? Wat zijn de financiële gevolgen voor afroepreservisten die afroepbaar voor crisisbeheersingsoperaties zijn? Krijgen zij een opkomsttoeslag of een andere vorm van financiële compensatie? Kunnen deze reservisten weer terugkeren in hun vroegere functies?

Opkomsttoeslag in plaats van een diensttijdpensioen

De leden van de VVD-fractie stellen de volgende vragen bij de voorgestelde wijziging van de Algemene militaire pensioenwet. Er is naar de mening van deze leden geen sprake van een overgangsregeling zodat in geval van een nog niet volledige 28-jaars termijn, per 1 januari 1999 alle pensioenopbouwjaren «vervallen».

Is hier nu geen sprake van rechtsongelijkheid c.q. onbillijkheid? De mogelijkheid van pensioenopbouw door middel van de opkomsttoelage ontbreekt nagenoeg geheel of is er slechts gedeeltelijk.

Waarom heeft de regering niet gekozen voor een vrije keuze: opbouw tot 28 jaar of opkomstbijdrage voor diegenen die voor 1 januari 1999 reservist zijn geworden?

Wat denkt de regering van de mogelijkheid van vaststelling van een (deel-)pensioen op basis van de daarvoor in aanmerking komende jaren voor 1 januari 1999, waarop pas dan het recht ontstaat, wanneer is voldaan aan de 28-jaars termijn en de andere voorwaarden die op dit moment gelden? De pensioengerechtigde kan dan zelf het ontbrekende deel aanvullen uit de na 1 januari 1999 genoten opkomstbijdrage.

Overigens vragen de leden van de VVD-fractie zich af of de bij de reductie-operatie in het leven geroepen regeling «toelating tot het reservepensioen» van 1995 van kracht blijft.

Volgens de regering is de opkomsttoeslag in plaats van een diensttijdpensioen een andere vorm van beloning voor vrijwillige beschikbaarheid. Volgens de leden van de CDA-fractie is deze redenering enigszins krom. Er is immers geen sprake van vrijwilligheid maar van een verplichting om tot het reservepersoneel te behoren. Is onderzocht of er behoefte bestaat aan deze wijziging? Is er overleg geweest met de bonden? Wat heeft dit opgeleverd? Welke consequenties heeft deze wijziging voor degenen die nu nog een dergelijk pensioen hebben c.q. dit pensioen voor de toekomst hebben opgebouwd? Waarop is het uitgangspunt gebaseerd dat de eigen (civiele) voorzieningen van de reservist op het gebied van pensioenen, uitkeringen op het gebied van arbeidsongeschiktheid en nabestaandenrechten tijdens de periode van actieve dienst niet terugtreden? Welke afspraken zijn daarover gemaakt met pensioenfondsen en uitkeringsinstanties?

Tevens wordt gesteld dat de Algemene militaire pensioenwet bij invaliditeit of overlijden met dienstverband voorziet in een aantal extra's. Welke extra's zijn dit? Wanneer en op welke wijze ontstaat welke aanspraak op deze extra's?

De leden van de fracties van RPF en GPV begrijpen dat het ouderdoms- en nabestaandenpensioen voor reservisten (het diensttijdpensioen) wordt vervangen door een opkomsttoeslag. Voor welke groep reservisten was dit pensioen met name bedoeld? Wat zijn de financiële consequenties van deze verandering? In hoeverre zal bij deze verandering sprake zijn van een bezuiniging? Hoe wordt de opkomsttoeslag berekend?

Financiële gevolgen van het wetsvoorstel

De leden van de VVD-fractie vragen welke financiële gevolgen dit wetsvoorstel heeft.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen welke kosten er verbonden zijn aan vergoedingen, trainingen, opleidingen en dergelijke voor actieve reservisten.

Artikelsgewijs

Artikel A

In artikel 1 wordt geregeld dat actieve en afroepreservisten naast hun verplichtingen ook andere taken vrijwillig op zich kunnen nemen. De leden van de CDA-fractie vragen welke taken dat kunnen zijn en onder welke voorwaarden.

Artikel B en C

In artikel 4 en 4a worden de woorden «ten hoogste» genoemd. De leden van de VVD-fractie vragen of dit een grens is tussen reservisten en B.O.T.-ers. Waarom is niet een vergelijkbaar lid 2 als in artikel 4 opgenomen in het nieuwe artikel 4a?

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of mensen die na hun ontslag als beroepsmilitair actief reservist willen worden, kunnen worden geweigerd door de minister. Of kunnen ex-beroepsmilitairen rechten ontlenen aan onderdeel c, artikel 4a, lid a, in de zin dat zij toegelaten worden tot functietrainingen en opleidingen van actieve reservisten?

Daarnaast vragen deze leden of, als het om operationele redenen nodig is (een deel van) de reservisten periodiek in werkelijke dienst te laten komen of te trainen, artikel 4, lid 1b en 1c de minister niet voldoende mogelijkheden bieden, zodat artikel 4a, onderdeel a overbodig wordt.

Artikel D

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of (ex)personeelsleden van de krijgsmacht kunnen weigeren als reservist oproepbaar te zijn op andere gronden dan als gewetensbezwaarde. Zijn er medische gronden waarop een ex-beroepsmilitair kan weigeren in werkelijke dienst te komen of cursussen te volgen? Wordt in zo'n geval een (her)keuring verricht, door wie en volgens welke regeling?

De voorzitter van de Commissie,

Valk

Griffier voor dit verslag,

Del Grosso


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van den Berg (SGP), Zijlstra (PvdA), Hillen (CDA), Valk (PvdA), voorzitter, Hessing (VVD), ondervoorzitter, Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Duivesteijn (PvdA), Hoekema (D66), Stellingwerf (RPF), Essers (VVD), Verhagen (CDA), M. B. Vos (GL), Van 't Riet (D66), Van den Doel (VVD), De Haan (CDA), Koenders (PvdA), Van der Knaap (CDA), Harrewijn (GL), Niederer (VVD), Timmermans (PvdA), Van Bommel (SP), Oplaat (VVD), Albayrak (PvdA), Balemans (VVD) en Herrebrugh (PvdA).

Plv. leden: Dittrich (D66), Swildens-Rozendaal (PvdA), Leers (CDA), Van Oven (PvdA), Weisglas (VVD), De Milliano (CDA), Arib (PvdA), Ter Veer (D66), Van Middelkoop (GPV), Passtoors (VVD), Van der Hoeven (CDA), Vendrik (GL), Lambrechts (D66), Blaauw (VVD), Eisses-Timmerman (CDA), Van Dok-Van Weele (PvdA), Ross-van Dorp (CDA), Karimi (GL), E. Meijer (VVD), Dijksma (PvdA), Marijnissen (SP), Voorhoeve (VVD), Van Gijzel (PvdA), Wilders (VVD) en Apostolou (PvdA).

Naar boven