26 137 (R 1620)
Goedkeuring van het op 18 september 1997 te Oslo totstandgekomen Verdrag inzake het verbod van het gebruik, de aanleg van voorraden, de productie en de overdracht van anti-personeelsmijnen en inzake de vernietiging van deze wapens

nr. 7
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 december 1999

Middels deze brief informeer ik u over de stand van zaken ten aanzien van de implementatie en het streven naar universaliteit van het Verdrag inzake het verbod van het gebruik, de aanleg van voorraden, de productie en de overdracht van anti-personeelmijnen en inzake de vernietiging van deze wapens (het Ottawa-Verdrag). In deze brief wordt tevens ingegaan op het verzoek van het lid Apostolou tijdens het debat over het Ottawa-Verdrag d.d. 10 februari jl., inzake een rapportage aan het einde van dit jaar over de resultaten van de pogingen de Verenigde Staten en Turkije ertoe te brengen dit verdrag te ondertekenen.

Op 1 maart jl. trad het Ottawa-Verdrag in werking voor 45 staten. Korte tijd later, op 12 april jl., ratificeerde Nederland dit verdrag. Inmiddels hebben 136 landen het verdrag ondertekend en hebben 89 landen het Verdrag geratificeerd of zijn tot het Verdrag toegetreden. Nederland heeft zich het afgelopen jaar ingezet voor de universaliteit van het Verdrag. Voorts heeft Nederland zich actief ingezet voor de naleving en de tenuitvoerlegging van het Verdrag.

In de maanden voorafgaand aan de Eerste Bijeenkomst van Verdragspartijen, die van 3 tot en 7 mei jl. in Maputo werd gehouden, nam Nederland actief deel aan een serie van demarches in alle landen die het verdrag nog niet hadden getekend of geratificeerd. Deze demarches werden uitgevoerd door de «Friends of Maputo», een kleine groep landen, waaronder Nederland, die zich inzet voor de implementatie en de universaliteit van het Verdrag. In de loop van het jaar heeft ook de Europese Unie demarches uitgevoerd in een aantal landen die nog geen verdragspartij zijn. In beide rondes van demarches werden landen opgeroepen zich bij het Verdrag aan te sluiten.

Internationaal is veel aandacht uitgegaan naar de positie van de Verenigde Staten en Turkije, de twee NAVO-lidstaten die het Verdrag nog niet hebben ondertekend. De «Friends of Maputo» en de Europese Unie hebben in beide landen gedemarcheerd en hen verzocht toe te treden tot het Verdrag. Nederland heeft deze kwestie ook in verschillende bilaterale contacten met de Amerikaanse en Turkse autoriteiten aangesneden.

De Verenigde Staten heeft in mei 1998 aangegeven dat vanaf 2003 geen antipersoneel-mijnen zullen worden ingezet, behalve in gemengde munitiesystemen (een combinatie van antitank- en antipersoneel-mijnen) en met uitzondering van Korea. De Verenigde Staten zoekt momenteel naar alternatieve wapens die het gebruik van antipersoneel-mijnen in Korea en in gemengde systemen overbodig zullen maken. Indien deze tijdig beschikbaar komen en kunnen worden ingezet zal de Verenigde Staten zich in 2006 bij het Verdrag aansluiten. De Verenigde Staten heeft dit jaar al wel het Geamendeerde Protocol II van het Conventionele Wapensverdrag bekrachtigd, dat zoals bekend aan het gebruik van landmijnen beperkingen oplegt. De Verenigde Staten speelt overigens een belangrijke rol als donor. Sinds 1983 heeft de VS al 350 miljoen dollar uitgegeven aan mijnenruiming en daaraan gerelateerde activiteiten.

Turkije heeft in 1996 een nationaal moratorium ingesteld op de verkoop en overdracht van antipersoneel mijnen, en dit in 1998 met drie jaar verlengd. In maart jl. sloten Turkije en Bulgarije een verdrag waarin onder andere werd bepaald de gezamenlijke grensgebieden vrij van antipersoneel-mijnen te houden. Turkije streeft naar soortgelijke verdragen met andere buurlanden. Dit jaar heeft Turkije tijdens de Maputo Conferentie voor het eerst de bereidheid aangekondigd tot het Verdrag toe te treden, waarbij als tijdstip werd aangegeven: «in het begin van het volgende decennium». Turkije zou zich echter (nog) niet kunnen aansluiten «als de huidige situatie zich ongunstig zou ontwikkelen». Hierbij werd gedoeld op de situatie in Zuid-Oost Turkije en de aangrenzende regio's.

Naast aandacht voor de universaliteit van het Ottawa-Verdrag gaat sinds de inwerkingtreding van het Verdrag op 1 maart jl. steeds meer aandacht uit naar de tenuitvoerlegging van de bepalingen. De taak waar de Verdragspartijen voor staan is per slot van rekening niet gering: wereldwijd moeten tientallen miljoenen mijnen worden geruimd en een nog groter aantal ligt opgeslagen. Elke Verdragspartij zal binnen vier jaar na inwerkingtreding van het Verdrag de voorraden moeten vernietigen. Voorts is de controle op de naleving van de bepalingen uit het Verdrag van belang, bijvoorbeeld ten aanzien van het verbod op productie en overdracht van antipersoneel-mijnen. Ook tijdige en volledige vervulling van de rapportageverplichtingen verdient de aandacht van de Verdragspartijen.

Tijdens de voorbereidingen van de Maputo Conferentie werd op basis van deze overwegingen geconstateerd dat behoefte bestaat aan een gestructureerde vorm van coördinatie voor de tenuitvoerlegging en naleving van de verplichtingen die uit het Verdrag voortvloeien. Zoals bekend is in het Ottawa-Verdrag niet voorzien in de oprichting van een uitvoerende organisatie, zoals dat bijvoorbeeld wel het geval is bij het Chemische Wapensverdrag waar de OPCW een dergelijke rol vervult.

In mei 1999 werd daarom tijdens de Maputo-conferentie een samenwerkingsstructuur tussen alle betrokkenen overeengekomen in de vorm van de oprichting van vijf «Standing Committees of Experts» (SCE's) die een of meerdere malen per jaar in Genève bijeenkomen. Tijdens de vergaderingen van de SCE's vindt coördinatie plaats tussen donoren, slachtofferlanden, NGO's, de VN-instellingen en overige betrokken internationale organisaties. Nederland is rapporteur van het «SCE on Mine Clearance». Voorts speelt Nederland een actieve rol in het «SCE on the General Status and Operation of the Convention». De overige drie SCE's richten zich op het vernietigen van voorraden, slachtofferhulp (inclusief sociaal economische reïntegratie en voorlichting) en technologie.

Nederland speelt tevens een actieve rol als donor voor mijnenruiming en gerelateerde activiteiten. Zoals bekend wordt hier jaarlijks 20 miljoen gulden aan uitgegeven. De 22 voornaamste donoren komen maandelijks bijeen in de «Mine Action Support Group» (MASG) te New York. Dit informele samenwerkingsverband onderhoudt contacten tussen donoren en de verschillende VN-instellingen die zijn betrokken bij de mijnenproblematiek. UNMAS («United Nations Mine Action Service») is de coördinerende instantie van de VN voor de mijnenproblematiek en fungeert als eerste aanspreekpunt voor de donoren. Vanaf 1 januari 2000 vervult Nederland het Voorzitterschap van de MASG.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen

Naar boven