26 136
Uitvoering van verordening (EG) nr. 2271/96 van de Raad van de Europese Unie van 22 november 1996 (Wet uitvoering antiboycotverordening)

B
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 29 juni 1998 en het nader rapport d.d. 26 augustus 1998, aangeboden aan de Koningin door de minister van Economische Zaken. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 9 april 1998, no.98.001849, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Economische Zaken, mede namens de Minister van Justitie, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting tot uitvoering van verordening (EG) nr.2271/96 van de Raad van de Europese Unie van 22 november 1996 (Wet uitvoering antiboycotverordening).

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 9 april 1998, nr. 98 001849, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mijn ambtsvoorganger te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 29 juni 1998, nr. W10.98 0133, bied ik U hierbij aan.

1. In artikel 2 van het wetsvoorstel wordt via de Wet op de economische delicten voorzien in strafbaarstelling van overtreding van de artikelen 2, eerste en tweede alinea, en 5, eerste alinea, van de Verordeing (EG) nr.2271/96 van de Raad van de Europese Unie van 22 november 1996 tot bescherming tegen de gevolgen van de extraterritoirale toepassing van rechtsregels uitgevaardigd door een derde land en daarop gebaseerde of daaruit voortvloeiende handelingen (PbEG L 309) (hierna: antiboycotverordening). Volgens de memorie van toelichting zal vanwege de Minister van Economische Zaken worden bevorderd dat in geval van gebleken onduidelijkheden bij de toepassing van de antiboycotverordening een «bestuurlijk oordeel» wordt gegeven over de verenigbaarheid van een gedraging met de antiboycotverordening alvorens een burger voor een overtreding daarvan strafrechtelijk vervolgd wordt. Dit oordeel kan in de vorm van een waarschuwing worden gegeven. Een dergelijke waarschuwing is geen voorwaarde voor de formele strafbaarstelling, aldus de toelichting. De Raad van State merkt op dat hierbij wel in het oog gehouden dient te worden dat een zodanige uitlegging van een verordening geen authentieke gemeenschapsrechtelijke interpretatie kan opleveren. Een bestuurlijk oordeel zoals bedoeld in de toelichting is derhalve vanuit communautairrechtelijk oogpunt niet bindend. In de toelichting dient aan dit aspect aandacht te worden besteed.

1. De raad merkt terecht op dat nationale autoriteiten, zoals de Minister van Economische Zaken of de Economische Controledienst, geen authentieke gemeenschapsrechtelijke interpretatie kunnen geven van een communautaire regeling, zoals een verordening van de Europese Gemeenschap (EG). Dat kan in laatste instantie slechts het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen. Dit punt kan echter in de memorie van toelichting buiten bespreking blijven gelet op het onder punt 2 vermelde.

2. De Raad vraagt zich af hoe de Economische Controledienst (ECD) zal omgaan met een afgegeven bestuurlijk oordeel. Voor de hand ligt dat, bij een bestuurlijk oordeel dat een gedraging verenigbaar is met de antiboycotverordening, de ECD zal uitgaan van de juistheid van dit oordeel en geen proces-verbaal zal opmaken indien en zolang de werkelijke situatie niet afwijkt van de feiten welke aan het bestuurlijk oordeel ten grondslag liggen, zodat het bestuurlijk oordeel de betrokkene in feite vrijwaart tegen vervolging.

In de toelichting dient nader te worden ingegaan op de wijze waarop de ECD zal dienen om te gaan met het bestuurlijk oordeel en op het rechtskarakter van het bestuurlijk oordeel en de gevolgen daarvan voor de rechtsgang.

2. Bij nader inzien wekt de passage in de memorie van toelichting over het «bestuurlijk oordeel» misverstand. Niet bedoeld is te zeggen dat in alle gevallen de Minister van Economische Zaken een zelfstandige, naar buiten blijkende beslissing zal nemen over de toepassing van de antiboycotverordening in het concrete geval. Beoogd is slechts te wijzen op de – ook op andere terreinen van het ordeningsrecht niet ongebruikelijke – praktijk om bij vermoede onregelmatigheden in de regel niet onmiddellijk proces-verbaal op te maken, maar eerst een waarschuwing te geven, waar nodig na intern overleg met het Ministerie van Economische Zaken en het Openbaar Ministerie. De desbetreffende passage in de toelichting is in deze zin aangepast, waarbij de term «bestuurlijk oordeel» is vermeden.

3. Voor het geval zou blijken dat niet alle belangen van de EG of van natuurlijke personen en rechtspersonen die rechten uitoefenen krachtens het EG-Verdrag worden beschermd door de antiboycotverordening kunnen de lidstaten van de EU met een beroep op het Gemeenschappelijk optreden nr.96/668/GBVB van 22 november 1996 vastgesteld door de Raad van de Europese Unie inzake maatregelen tot bescherming tegen de gevolgen van de extraterritoriale toepassing van rechtsregels uitgevaardigd door een derde land en daarop gebaseerde of daaruit voortvloeiende handelingen (PbEG L 309) besluiten aanvullende maatregelen te treffen. Het wetsvoorstel voorziet niet in een basis voor het treffen van dergelijke aanvullende maatregelen omdat, zo staat in paragraaf 3 van de memorie van toelichting vermeld, tot nog toe niet is gebleken dat de belangen van de EG of van personen die rechten uitoefenen krachtens het EG-Verdrag niet voldoende worden beschermd door de verordeningen. Dit laatste moge zo zijn, gelet op de overweging van de Raad van de Europese Unie dat de antiboycotverordening en het Gemeenschappelijk optreden samen een geïntegreerd systeem vormen, meent de Raad dat het beter is in het wetsvoorstel wel een grondslag op te nemen om bedoelde aanvullende matregelen bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen. Het college adviseert hierin te voorzien.

3. Het advies van de raad om een delegatiebepaling in de wet op te nemen is niet overgenomen. Indien zou blijken dat niet alle belangen van de EG of van natuurlijke personen en rechtspersonen die rechten uitoefenen krachtens het EG-verdrag worden beschermd door de antiboycotverordening, betreft het nemen van aanvullende maatregelen het uitoefenen van een nationale bevoegdheid en niet het uitvoeren van een bindende communautaire regeling. Naar mijn mening dienen aanvullende maatregelen bij wet te worden vastgesteld, al was het alleen maar omdat het nemen daarvan waarschijnlijk de strafbaarstelling met zich mee zal brengen van gedragingen waarop de antiboycotverordening niet van toepassing is.

4. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de passage over het door de EG in het kader van de Wereldhandelsorganisatie tegen de Verenigde Staten ingestelde panel te schrappen. Omdat sinds de opschorting van deze procedure een jaar is verstreken, is de instelling daarvan op grond van de toepasselijke regels automatisch komen te vervallen.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U, mede namens de Minister van Justitie, verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Economische Zaken,

A. Jorritsma-Lebbink

Naar boven