26 133
Wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de invoering van een regeling voor de vervanging van verloren gegane aandeelbewijzen alsmede intrekking van de Effectenvernieuwingswet

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 27 januari 1999

Met belangstelling namen wij kennis van de beschouwingen en vragen van de leden van de fracties die in het verslag aan het woord zijn.

De leden van de fractie van de PvdA, die met belangstelling kennis hebben genomen van het wetsvoorstel, zagen graag nog een aantal punten verduidelijkt. De vragen geven ons aanleiding nader in te gaan op de praktische betekenis van de Effectenvernieuwingswet. Voor de Tweede Wereldoorlog was het niet ongebruikelijk dat vermogende particulieren hun effecten thuis bewaarden. Ook door de bombardementen op Nijmegen en Rotterdam en onderwaterzetting van andere delen van Nederland gingen veel effecten verloren. Er ontstond behoefte aan een voorziening ter vervanging van deze effecten, die verloren waren gegaan buiten iedere schuld van de rechthebbenden. Grootschalige vernietiging van effecten heeft zich nadien niet voorgedaan.

Inmiddels is het aantal particulieren dat klassieke stukken in huis heeft, sterk afgenomen. Tegenwoordig deponeren particulieren hun effecten bij een bank. Het risico van verlies door brand of anderszins wordt daarmee weggenomen. Ook kan de particulier de administratieve afhandeling van bijvoorbeeld uitbetaling van dividend aan de bank overlaten. Een in bewaring gegeven aandelenportefeuille kan gebruikt worden als onderpand voor kredietverlening door de bank. Ook de totstandkoming van de Wet giraal effectenverkeer in 1977 (Wet van 8 juni 1977, Stb. 333) heeft een rol gespeeld. Door deze wet is de handel in stukken op grote schaal vervangen door girale transacties en het bewaren van alle stukken door de bank in een zogenaamd verzameldepot. De noodzaak tot uitgeven van fysieke stukken, die duur en bewerkelijk zijn, is daarmee verdwenen. Veel vennootschappen zijn daarbij overgegaan tot het uitgeven van zogenoemde global notes, waarbij alle delen worden belichaamd in één stuk. Voor zover er nog eerder uitgegeven klassieke of cf-stukken in omloop zijn, worden deze door vennootschappen steeds vaker ingetrokken, waarbij de aandeelhouder tegen aanbieding van het stuk deelgenoot wordt in het verzameldepot. Ook dit deelgenootschap wordt niet belichaamd in een fysiek stuk. Een aandeelhouder die de algemene vergadering van de vennootschap wil bijwonen, doet dat aan de hand van een verklaring van zijn bank dat hij voor bedrag of percentage x deelgenoot is in het depot. De handel in fysieke stukken is in daarmee in de praktijk vrijwel verdwenen. Zoals ook in de memorie van toelichting is aangegeven, zal deze trend zich onder invloed van het steeds internationaler wordende elektronische effectenverkeer steeds verder voortzetten.

Het aantal verzoeken aan het Effectenvernieuwingsbureau is door deze ontwikkeling gestaag teruglopen. In het begin van de jaren negentig zijn nog slechts enkele verzoeken per jaar ontvangen, en sinds 1996 zijn geen verzoeken meer ingediend. Voorts zijn de financiële belangen die met de verstrekking van een duplicaat zijn gemoeid, relatief gering te noemen. De (beperkte) ervaring van het Effectenvernieuwingsbureau laat zien dat het gaat om de vermissing van een of hooguit enkele aandelen. Er zijn gevallen bekend waarin houders van effecten deze per ongeluk aan de vuilnisman hebben meegegeven, of waarbij de hond de effecten heeft aangevreten. De kosten die gemoeid zijn met de door de Effectenvernieuwingswet geëiste publicatie zijn in verhouding vaak ook groter dan de waarde van het verloren gegane bezit.

De leden van de fractie van de PvdA hebben gevraagd naar de toegevoegde waarde van het wetsvoorstel, omdat de besparingen van het opheffen van het Effectenvernieuwingsbureau gering zouden zijn en een sluitende regeling vervangen zou worden door een nieuwe, minder omvattende regeling. De besparingen voor het bureau zijn inderdaad gering, maar dat komt doordat het bureau feitelijk geen werkzaamheden meer verricht. Vermissing komt immers nauwelijks nog voor en als het al gebeurt zijn de kosten per afhandeling per geval vaak hoger dan de waarde van de effecten.

Deze leden vroegen voorts waarom overheidsbemoeienis in deze gerechtvaardigd is. Zij stelden dat in het onderhavige wetsvoorstel het Effectenvernieuwingsbureau, een zelfstandig bestuursorgaan, ontbonden wordt om vervolgens de uitvoering van de betreffende functie onder verantwoordelijkheid van het Agentschap van het Ministerie van Financiën te laten plaatsvinden. Deze opmerking berust op een misverstand. Gelet op het zeer geringe aantal aanvragen, is het instandhouden van een bureau met een werknemer in het verleden al onrendabel gebleken. Daarom is al geruime tijd een Agentschapsmedewerker belast met de taken van het Bureau. Het overhevelen van de feitelijke werkzaamheden van het Effectenvernieuwingsbureau naar een ander orgaan heeft dus al plaats gevonden. De voorgestelde regeling dringt de overheidsbemoeienis nog verder terug, door de regeling in beginsel aan de vennootschap zelf over te laten. Ontbreekt een dergelijke regeling, dan biedt de wet uitkomst.

De leden van de fractie van de PvdA vroegen zich af of er ten aanzien van rechthebbenden van effecten niet sprake is van een onaanvaardbare verslechtering van hun rechtspositie. Deze leden vroegen in dit verband in welke mate de voorgestelde voorziening in het BW ten aanzien van de vervanging van aandelen ook zal gelden voor andere effecten zoals obligaties, pandbrieven en opties. Zij dachten in het bijzonder aan het geval dat van deze stukken geen administratie is gevoerd.

Naar ons oordeel vindt een dergelijke verslechtering in de genoemde gevallen niet plaats. Ook nu al is een aantal verzoeken bij voorbaat kansloos. Dat geldt als blijkt dat de uitgevende instelling geen stukkenadministratie heeft bijgehouden. Dit komt nogal eens voor bij pandbrieven. Bij andere effecten gaat het meestal om een betrekkelijk klein financieel belang. Vaak weegt dit, zoals gezegd, niet op tegen de advertentiekosten die voor rekening van de aanvrager gemaakt moeten worden. Verzoeken met betrekking tot opties zijn nog nooit gedaan aan het Effectenvernieuwingsbureau.

De regeling laat overigens onverlet dat uitgevende instellingen een regeling voor de vervanging van dergelijke effecten kunnen opnemen. Dat is de afgelopen decennia ook in toenemende mate gebeurd. De verhouding tussen de uitgevende instelling en de obligatiehouder wordt bepaald door de regels van het onderliggende contract. Een belegger die de voorkeur zou geven aan het thuis bewaren van zijn obligaties, kan een contractpartij zoeken die hem bij verlies een duplicaat wil verschaffen. Een wettelijke regeling hiervoor is naar onze mening overbodig. Gaat het om aandelen, dan behoeft een statutaire regeling waarbij na afgifte van het duplicaat de rechten uit het oorspronkelijk aandeel vervallen worden verklaard, naar in de schaarse literatuur wordt aangenomen wel een wettelijke basis. Die basis is artikel 86c.

De leden van de fractie van de PvdA merkten voorts op dat geen termijn is genoemd voor de afhandeling van lopende verzoeken. Verder vroegen deze leden zich af, of het niet beter is om in het kader van de rechtszekerheid een ruimere overgangsregeling, ook buiten de lopende aanvragen om, in het leven te roepen.

Zoals gezegd zijn er sinds 1996 bij het bureau geen nieuwe verzoeken binnengekomen. Alle lopende verzoeken zijn afgedaan. Het aantal in omloop zijnde klassieke stukken loopt nog steeds terug. Er is naar ons oordeel geen behoefte aan een aparte, ruimere overgangsregeling.

Ten aanzien van artikel 86c betwijfelden de leden van de fractie van de PvdA of er bij vermissing nog kan worden gesproken over de houder van aandelen. Deze leden vroegen of het niet beter zou lijken om de term «eigenaar» of «rechthebbende» te gebruiken.

De term «houder van een aandeel» heeft in Boek 2 een bijzondere betekenis. Zo zijn aan het zijn van houder van een aandeel aan toonder in de zin van Boek 2 rechten verbonden, waaronder het recht op bijwonen van de algemene vergadering en het recht op dividend. Men zie de artikelen 24, 87, 91a, 92a, 105, 117, 137, 195, 201a, 227, 247, 336 en 342 van Boek 2 BW. Gezien het systeem van de WGE kan men houder van een aandeel in de zin van Boek 2 zijn zonder over een fysiek stuk te beschikken.

De leden van de fractie van de PvdA vroegen voorts wat wordt bedoeld met de zinsnede «aannemelijk maken». Zij vroegen de regering daarbij in te gaan op het geval, dat geen administratie is gevoerd of de identiteit van de betrokken stukken niet kan worden vastgesteld.

De zinsnede «aannemelijk maken» is gekozen om de aanvrager de gelegenheid te bieden zijn aanvraag te ondersteunen met elk middel dat hem dienstig lijkt. Deze middelen zullen evenwel voldoende moeten zijn om te kunnen vaststellen om welke stukken het gaat. Een regeling die deze voorwaarde niet stelt, zou zeer fraudegevoelig zijn. Ook de bestaande Effectenvernieuwingswet kent om deze reden geen regeling voor die gevallen, waarin de identiteit van de verloren gegane effecten niet kan worden bepaald.

Voorts vroegen deze leden wat de rol is van de rechtbank als het gaat om de beoordeling van de gegrondheid van claims met betrekking tot verloren gegane aandeelbewijzen. Zij vroegen zich daarbij af of de rechtbank de benodigde expertise bezit om beschadigde of gekopieerde aandeelbewijzen te herkennen.

In het voorgestelde systeem wordt de beoordeling van beschadigde stukken in eerste instantie overgelaten aan de vennootschap onder wier verantwoordelijkheid de stukken ook zijn uitgegeven. Van de vennootschap mag verwacht worden, dat zij de door hen uitgegeven stukken kan onderscheiden van vervalste exemplaren. Bij de behandeling van een eventueel verzet kan de rechtbank zo nodig gebruik maken van deze expertise. Wij hechten er aan hier op te merken dat sinds de in werkingtreding van de Effectenvernieuwingswet nog nimmer een verzetprocedure aanhangig is gemaakt. Evenmin is ooit fraude geconstateerd. Er is geen reden om aan te nemen dat de nieuwe regeling wel fraudegevoelig zou zijn.

De leden van de fractie van de PvdA wilden voorts meer inzicht in de kosten en de wijze van berekening van vervanging. Zij vreesden dat de vennootschap onevenredig hoge kosten in rekening zal kunnen brengen.

In reactie daarop kunnen wij meedelen dat de formulering van artikel 86c («tegen vergoeding van de kosten») zo is gekozen, dat de vennootschap slechts de daadwerkelijk gemaakte kosten voor de vervanging zal kunnen verhalen op de verzoeker. Tot de kosten die in rekening kunnen worden gebracht, behoren de advertentietarieven van de kranten en de kosten van het beschikbaar stellen van het duplicaat. Deze verschillen per vennootschap en per situatie. Sommige vennootschappen hebben bij een bank een depot voor nog niet uitgegeven stukken. In een enkel geval zal een nieuw aandeel moeten worden gedrukt. Het opnemen van specifieke richtlijnen, zoals de fractie van de PvdA verzoekt, is daarom niet mogelijk.

Verder gaven deze leden de regering in overweging, alsnog rechten te laten ontlenen aan aandeelbewijzen waarvan als gevolg van fraude ten onrechte was aangenomen dat deze verloren waren gegaan. In dat verband verzocht de fractie de regering tevens aandacht te willen besteden aan de gevolgen van gebruik van ten onrechte verstrekte duplicaten, bijvoorbeeld bij een algemene vergadering.

Mede om te voorkomen dat aan de rechtsgeldigheid van besluiten van een algemene vergadering kan worden getornd, is in het voorstel gekozen voor een regeling waarbij de rechtsgeldigheid van het origineel niet met terugwerkende kracht kan worden gewijzigd. Door afgifte van een duplicaat treedt dit stuk in de plaats van het eerdere aandeel, dat op datzelfde moment zijn rechtskracht verliest. Een stem die krachtens het duplicaat is uitgebracht is rechtsgeldig, ook al zou het duplicaat door fraude zijn verkregen. Het eventueel later terugvinden van een origineel doet daaraan in het voorgestelde stelsel niet af. De in het stuk belichaamde rechten zijn met de afgifte van het duplicaat verloren gegaan en herleven niet. De door deze leden geschetste situatie – de mogelijke vernietiging van een besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders op grond van stemmen met een achteraf ongeldig duplicaat – doet zich daarmee niet voor. De Effectenvernieuwingswet en de in statuten voorkomende regelingen kiezen eveneens voor dit systeem. Wij menen dat uit een oogpunt van rechtszekerheid dit stelsel de voorkeur verdient boven een stelsel waarbij het later blijken van fraude de geldigheid van reeds genomen besluiten aantast. Een en ander laat onverlet dat de gerechtigde tot het oorspronkelijk stuk, die zich door fraude bijvoorbeeld dividendrechten ziet ontgaan, een actie tegen de fraudeur kan instellen. Daarbij kan desgewenst de overdracht van het duplicaat met de daaraan verbonden rechten gevorderd worden.

Tegen een uitspraak waarbij het verzet ongegrond wordt verklaard, staan de gebruikelijke rechtsmiddelen open. Evenals bij alle andere verzoekschriftprocedures die worden ingediend op basis van Boek 2 van het Burgerlijk wetboek is artikel 429a van toepassing op het verzoekschrift (Artikel III derde 3 van hoofdstuk 6 («slotbepalingen») van de Wet van 8 april 1976, stb. 228, tot vaststelling van de hoofdstukken 1 en 6 van de Invoeringswet Boek 2 nieuw BW, i.w.t. 26 juni 1976, stb. 342). Ook staan de gebruikelijke rechtsmiddelen open. Op grond van artikel 429n kan de belanghebbende in beroep en op grond van artikel 426 in cassatie gaan. Anders dan de leden van de PvdA-fractie verwachten wij overigens niet, dat het hierbij om grote financiële belangen zal gaan. Wie aandelen met een behoorlijke financiële waarde bezit, zal immers niet het gevaar van verlies of diefstal willen lopen door die stukken thuis zonder verdere voorzorgen te bewaren.

De leden van de fractie van de PvdA merkten tenslotte op dat de regeling niet van toepassing is voor zover de statuten van de vennootschap zelf voorzien in een regeling. Zij vroegen zich af, of het niet beter is in de wet bepaalde minimale wettelijke garanties te geven ten aanzien van de mogelijkheid om verloren gegane aandeelbewijzen te laten vervangen.

De bewoordingen zijn gebaseerd op diverse statutaire regelingen. Geen van de bestudeerde statuten legt op de verzoeker bijzonder strenge eisen. Dat ligt ook niet in de rede. Artikel 8 van boek 2 BW schrijft voor dat degenen die bij de organisatie van de vennootschap zijn betrokken, zich jegens elkander redelijk en billijk moeten gedragen. In de literatuur is aangenomen dat de aandeelhouder van de vennootschap op grond van dit beginsel bij de vennootschap een duplicaat kan eisen. (Zie Van der Heijden/Van der Grinten, Handboek voor de naamloze en de besloten vennootschap, twaalfde druk 1992, p. 252 en Timmerman, De nieuwe algemene bepalingen van boek 2 BW, preadvies van de Vereeniging «Handelsrecht» 1991, p. 52). De vennootschap die dit door heel strenge eisen of het in rekening brengen van onevenredig hoge kosten onmogelijk maakt, handelt in strijd met artikel 8.

Het doet ons genoegen dat de leden van de fractie van de VVD met instemming hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. De leden van de VVD achtten de intrekking van de Effectenvernieuwingswet in combinatie met een aanvulling van Boek 2 zinvol. Zij verzochten aan te geven hoe vaak de laatste vijf jaar gebruik is gemaakt van de Effectenvernieuwingswet. Zij vroegen zich daarbij af, of de informatievoorziening van de overheid niet tekort is geschoten en de mogelijke geringe bekendheid van het bureau kan hebben bijgedragen aan het geringe gebruik ervan.

De afgelopen vijf jaar zijn vijf nieuwe aanvragen ingediend. Twee aanvragen zijn ingediend in 1994 en drie in 1995. Deze geringe belangstelling past in de zich reeds vele jaren aftekenende, dalende trend. Het Agentschap van het ministerie van Financien, waarbij de werkzaamheden van het bureau zijn ondergebracht, is zelf emittent van staatsschuld en heeft uit dien hoofde goede en veelvuldige contacten met banken, commissionairs en vennootschappen. Deze zijn op de hoogte van het bestaan van de Effectenvernieuwingswet en het gelijknamige bureau. Een aandeelhouder die zijn aandeelbewijs kwijt is, neemt doorgaans contact op met zijn bank of met de vennootschap. De meeste aanvragen zijn bij het Effectenvernieuwingsbureau terechtgekomen na verwijzing van de aanvrager door de vennootschap. Het is daarom onwaarschijnlijk dat het aantal verzoeken groter zou zijn geweest, als nog ruimere bekendheid aan de Effectenvernieuwingswet zou zijn gegeven.

De leden van de fractie van de VVD vroegen verder hoe met uitkeringen op het te vervangen effect moet worden omgegaan. Naar ons oordeel volgt uit de regeling in samenhang met de algemene bepalingen van Boek 2 dat de vennootschap de uitbetaling van dergelijke uitkeringen kan opschorten totdat duidelijk is of een duplicaat wordt afgegeven. Omdat het duplicaat in de plaats treedt van het origineel kunnen opgeschorte uitkeringen op dit duplicaat betaald worden, zonder dat de vennootschap het risico loopt nogmaals (op het origineel) te moeten betalen.

In antwoord op de desbetreffende vraag van de leden van de fractie van de VVD kunnen wij meedelen, dat voorafgaand aan het opstellen van de tekst van artikel 86c inderdaad is onderzocht of en hoe in de praktijk de statuten van vennootschappen voorzien in een regeling ter vervanging van verloren gegane effecten. Navraag is gedaan bij verschillende grotere genoteerde vennootschappen. Als deze vennootschappen nog K-stukken hebben uitstaan, bevatten de statuten van deze vennootschappen veelal een regeling voor vervanging van verloren gegane stukken. Deze regelingen zijn zo mogelijk als voorbeeld gebruikt.

Met de verwijzing naar emotieaandelen doelden de vragenstellers naar wij aannemen op aandelen in ter beurze genoteerde ondernemingen met wie de aandeelhouder zich meer dan gewoon verbonden voelt, bijvoorbeeld AFC Ajax NV. Ajax NV heeft geen K-stukken aan toonder. Er is een aandeelbewijs aan toonder, dat ten behoeve van de aandeelhouders wordt bewaard bij Necigef. De vennootschap kent daarnaast aandelen op naam. Het gevaar van fraude speelt hierbij niet. De houders van deze aandelen zijn immers kenbaar uit het door de vennootschap gehouden aandeelhoudersregister.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

De Minister van Financiën,

G. Zalm

Naar boven