nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP
Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van tot wijziging
van de Wet op de samenstelling van de burgerlijke gerechten in verband met
verhoging van de maximale aantallen raadsheren in en advocaten-generaal bij
de Hoge Raad.
De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden
waarop het rust.
En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.
Tavarnelle
27 juli 1998
Beatrix
nr. 2
VOORSTEL VAN WET
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om het aantal
raadsheren in en advocaten-generaal bij de Hoge Raad dat volgens de wet ten
hoogste kan worden benoemd, te verhogen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der
Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en
verstaan bij deze:
ARTIKEL I
Artikel 2 van de Wet op de samenstelling van de burgerlijke gerechten
wordt als volgt gewijzigd:
a. In het eerste lid wordt «ten hoogste 26 raadsheren» vervangen
door: ten hoogste 30 raadsheren.
b. In het tweede lid wordt «ten hoogste twaalf advocaten-generaal»
vervangen door: ten hoogste zestien advocaten-generaal.
ARTIKEL II
Indien het bij koninklijk besluit van 11 juni 1997 ingediende voorstel
van wet tot wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, het Wetboek
van Strafvordering, de Politiewet 1993 en andere wetten (reorganisatie openbaar
ministerie en instelling landelijk parket) (kamerstukken II 1996/97, 25 392,
nrs. 1–2) tot wet wordt verheven en in werking treedt, wordt de Wet
op de rechterlijke organisatie, zoals die ingevolge die wet is komen te luiden,
als volgt gewijzigd:
A
Artikel 111, vijfde lid, tweede volzin, komt te luiden:
Het aantal advocaten-generaal bedraagt ten hoogste zestien.
B
Artikel 113, tweede lid, komt te luiden:
2. Het aantal advocaten-generaal in buitengewone dienst bedraagt ten hoogste
acht.
ARTIKEL III
Indien het bij koninklijk besluit van 11 juni 1997 ingediende voorstel
van wet tot wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, het Wetboek
van Strafvordering, de Politiewet 1993 en andere wetten (reorganisatie openbaar
ministerie en instelling landelijk parket) (kamerstukken II 1996/97, 25 392,
nrs. 1–2) tot wet wordt verheven en in werking treedt, wordt de Wet
op de samenstelling van de burgerlijke gerechten als volgt gewijzigd:
A
In artikel 5b, eerste lid, wordt «artikel 2» vervangen door:
artikel 2 van deze wet, van artikel 111, eerste en vijfde lid, van de Wet
op de rechterlijke organisatie.
B
In artikel 5c wordt «de artikelen 2, 3, 4 en 5 en van het op grond
van artikel 5a vastgestelde koninklijk besluit» vervangen door: de artikelen
2, 3, 4 en 5 van deze wet en van het op grond van artikel 5a van deze wet
vastgestelde koninklijk besluit, alsmede voor de toepassing van artikel 111,
eerste en vijfde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
ARTIKEL IV
Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte
van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat,
aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Justitie,