nr. 4
VERSLAG
Vastgesteld 24 september 1998
De vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat1,
belast met het voorbereidend onderzoek, brengt als volgt verslag uit van haar
bevindingen omtrent dit wetsvoorstel.
Onder het voorbehoud dat de regering de in het verslag opgenomen vragen
en opmerkingen afdoende beantwoordt, acht de commissie de openbare behandeling
van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Algemeen
De leden van de PvdA-fractie kunnen in beginsel instemmen met het intrekken
van de Wet stimulering zeescheepvaart (WSZ).
De wijzigingen die ingevoerd zijn naar aanleiding van de nota Zeescheepvaartbeleid
(1995) en de daaruit voortkomende veranderingen in de Wet op de inkomstenbelasting
1964, de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en de Wet belasting- en premiefaciliteit
voor de zeevaart 1995 geven in beginsel voldoende mogelijkheden de voorstellen
voor versterking van de onder Nederlandse vlag geëxploiteerde zeescheepvaart
door te voeren.
Het succes van deze vooral als «tonnageregeling» bekend staande
maatregelen zijn te zien in het aantal enerzijds nieuw onder Nederlandse vlag
geregistreerde zeeschepen, anderzijds aan het aantal zeeschepen dat door het
zgn. «terugvlaggen» weer in het Nederlandse register zijn opgenomen.
Daarnaast is het tweede deel van het succes wat minder direct zichtbaar,
namelijk het aantal nieuw in Nederland gevestigde scheepskantoren dat zich
bezig houdt met management van de onder Nederlandse, maar ook onder buitenlandse
vlag geregistreerde vloot.
De directe resultaten in werkgelegenheid, zowel in vloot- als in walfunkties
zijn merkbaar en, hoewel minder zichtbaar, de bijdrage van deze activiteiten
aan het BNP zijn substantieel.
De leden van de PvdA-fractie kunnen dan ook instemmen met het intrekken
van de oorspronkelijke voor het doel van versterking van de concurrentiepositie
van de zeescheepvaart onder Nederlandse vlag ingevoerde wet.
Er zijn echter in verband met de voorgestelde overgangsmaatregelen een
tweetal vragen:
1
Heeft het intrekken van de WSZ gevolgen voor die rederijen die niet van
de «tonnageregeling» kunnen profiteren door het aanwezig zijn
van fiscaal compenserende verliezen?
Deze rederijen kunnen door de voordelen van de WSZ wel de voorkeur geven
aan registratie in het Nederlandse register, terwijl anders bij het niet kunnen
profiteren van de tonnagebelasting het gevaar van uitvlaggen dreigt;
2
Heeft het intrekken van de WSZ gevolgen voor die rederijen die hun schepen
via de CV(Commanditaire Vennootschap)-structuur financieren?
Vooral kleinere rederijen maken voor hun scheepsfinanciering gebruik van
deze regeling waarbij particuliere investeerders belastingvoordelen verkrijgen
door deelname als zgn. «stille» vennoot in CV's ter exploitatie
van zeeschepen.
Indien in de hierboven aangegeven gevallen nadelen zouden kunnen ontstaan
voor die rederijen die niet (ten volle) van de «tonnageregeling»
kunnen profiteren, waarbij met name het gevaar voor uitvlaggen van de vloot
zou ontstaan, is de minister dan bereid passende compensatie voor die gevallen
voor te stellen, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.
Het uiteindelijke doel van zowel de oorspronkelijke WSZ als van de wetswijzigingen
voortvloeiende uit de nota Zeescheepvaartbeleid is immers het versterken van
de Nederlandse maritieme vestigingsvoorwaarden.
Daar er geen financiële middelen voor uitvoering van de Wet stimulering
zeescheepvaart ter beschikking worden gesteld, betekent dit dat deze wet feitelijk
is uitgewerkt. De leden van de CDA-fractie achten het in stand houden van
de WSZ dan ook niet zinvol. Het op 1 januari 1996 gewijzigde stimuleringsbeleid
heeft er toe geleid dat het aantal schepen onder Nederlandse vlag fors is
toegenomen. Schaduwzijde is het huidige tekort aan met name hoger zeevaartpersoneel.
In de media (zie dagblad Trouw d.d. 20 juni jl.) wordt tevens melding gemaakt
dat het aantal leerlingen op zeevaartscholen terugloopt. De leden van de CDA-fractie
vinden dit een zorgelijke ontwikkeling. Immers, een belangrijke reden voor
stimulerende maatregelen was versterking van de maritieme sector. De huidige
personeelsproblematiek draagt daar niet toe bij. Deelt de minister deze opvatting?
Zo ja, welke aanvullende maatregelen dienen genomen te worden om deze negatieve
ontwikkeling te keren?
De voorzitter van de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat,
Blaauw
De griffier van de commissie,
Roovers
XNoot
1Samenstelling: Leden: Blaauw (VVD), voorzitter, Van den Berg (SGP), Reitsma
(CDA), Biesheuvel (CDA), Rosenmöller (GL), Van Gijzel (PvdA), Valk (PvdA),
Leers (CDA), ondervoorzitter, Van Heemst (PvdA), Feenstra (PvdA), Verbugt
(VVD), Giskes (D66), Stellingwerf (RPF), Van Zuijlen (PvdA), Klein Molekamp
(VVD), Hofstra (VVD), De Boer (PvdA), Van der Knaap (CDA), Ravestein (D66),
Van der Steenhoven (GL), Niederer (VVD), Nicolaï (VVD), Van Bommel (SP),
Eurlings (CDA), Schoenmakers (PvdA).
Plv. leden: Te Veldhuis (VVD), Bakker (D66), Th. A. M.
Meijer (CDA), Stroeken (CDA), Van Gent (GL), Duijkers (PvdA), Herrebrugh (PvdA),
Atsma (CDA), Koenders (PvdA), Duivesteijn (PvdA), Voûte-Droste (VVD),
Augusteijn-Esser (D66), Schutte (GPV), Spoelman (PvdA), Geluk (VVD), Luchtenveld
(VVD), Belinfante (PvdA), Buijs (CDA), Van Walsem (D66), M. B. Vos (GL),
Weekers (VVD), Balemans (VVD), Poppe (SP), Dankers (CDA), Bos (PvdA).