26 109
Verruiming van de mogelijkheid om het griffierecht in burgerlijke zaken gedeeltelijk in debet te doen stellen

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 15 april 1999

Algemeen

Het is verheugend dat in het verslag instemming wordt betuigd met het uitgangspunt, dat het wenselijk is om een einde te maken aan de ongelijkheid die in de praktijk is ontstaan op het punt van het alsnog gedeeltelijk in debet stellen van griffierecht. Daarbij zijn van de zijde van de leden van de VVD-fractie en van de zijde van de leden van de D66-fractie enige algemene beschouwingen gegeven, waarop ik als volgt wil ingaan.

De leden van de VVD-fractie wijzen er op dat de oorzaak van de gesignaleerde ongelijkheid is gelegen in de omstandigheid dat rechtzoekenden niet altijd en tijdig kennis dragen van de mogelijkheid van gedeeltelijke indebetstelling van griffierecht. Zij menen dat het in de rede ligt dat de oorzaak van die onvoldoende bekendheid dient te worden weggenomen, in plaats van dat aan symptoombestrijding moet worden gedaan. Inderdaad moet worden benadrukt dat rechtzoekenden behoorlijk dienen te worden geïnformeerd over de mogelijkheden van indebetstelling.

Voor rechtzoekenden die zich laten bijstaan door een advocaat of procureur of een andere professionele rechtshulpverlener, mag – met de leden van de VVD-fractie – worden aangenomen dat zij voldoende op de hoogte zullen worden gesteld omtrent deze mogelijkheden. Uitzonderingen zijn echter denkbaar. Zo kan van onjuiste gegevens zijn uitgegaan bij het opmaken van de, voor het verkrijgen van indebetstelling benodigde, zogenaamde Verklaring omtrent inkomen en vermogen. Als dit buiten toedoen van de betrokkene is gebeurd, of wanneer bijvoorbeeld een rekenfout is gemaakt door de gemeente die de verklaring afgeeft, dan valt niet uit te sluiten dat het zowel voor de rechtzoekende als voor zijn rechtshulpverlener niet duidelijk is dat betrokkene voor verlaagd griffierecht in aanmerking komt.

Rechtzoekenden die in persoon procederen mogen primair van de overheid verwachten dat goede informatie wordt verstrekt. Daartoe is een inlegvel vervaardigd voor bestaande brochures over gerechtelijke procedures, terwijl bij herziening van brochures daarin de nodige informatie wordt opgenomen. Met name bij de verschillende verzoekschriftprocedures die bij de kantonrechter worden gevoerd is het echter vaak niet mogelijk om de verzoeker de nodige informatie voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift te verstrekken. Daarom heb ik aan de gerechten verzocht om bij de toezending van de accept-giro voor het griffierecht – die veelal het eerste contact vormt met de verzoeker – te wijzen op de mogelijkheid van gedeeltelijke indebetstelling van griffierecht.

Terecht wijzen de leden van de VVD-fractie erop dat de gedaagde in kort geding ingevolge artikel 5a Rv op de hoogte is van de mogelijkheid van indebetstelling. Nu de gedaagde en de verweerder in kantongerechtszaken geen griffierecht verschuldigd zijn en er ook geen andere civiele procedures zijn waarbij een gedaagde/verweerder zich niet van professionele rechtsbijstand hoeft te voorzien en toch griffierecht verschuldigd is, is er geen reden om een met artikel 5a Rv vergelijkbare regeling te treffen.

Wel zijn er zeer vele verzoekschriftprocedures waar de rechtzoekende zelf door indiening van een verzoekschrift bij een kantongerecht de eerste stap in de procedure zet en daarmee griffierecht verschuldigd wordt. Voor deze gevallen – die zo talrijk zijn dat ik ervan uitga dat een inventarisatie in het kader van het onderhavige wetsvoorstel achterwege kan blijven – kan niet gewaarborgd worden dat de rechtzoekende altijd tevoren over de mogelijkheid van indebetstelling geïnformeerd wordt. Om die reden kan moeilijk anders dan door een regeling als voorgesteld in dit wetsvoorstel, zeker worden gesteld dat iedere rechtzoekende op de hoogte raakt van de mogelijkheid van indebetstelling. De regeling vormt voor deze categorie rechtzoekenden een vangnet om te voorkomen dat zij indebetstelling geheel buiten hun eigen toedoen mislopen. Tevens kan zij als het ware als een hardheidsclausule fungeren voor de door de leden van de VVD-fractie genoemde categorie rechtzoekenden waarbij het administratief is misgelopen en de niet-tijdige overlegging van de voor indebetstelling vereiste stukken niet het gevolg is van aan de betrokkene en diens professionele gemachtigde toe te rekenen omstandigheden.

Op de vragen van de leden van de VVD-fractie op blz. 2–3 van het verslag ga ik als volgt in.

Het verzoek tot indebetstelling dient zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk te worden gedaan. Wordt het verzoek later gedaan, dan is het uitblijven van overlegging van de benodigde stukken mede het gevolg van aan de betrokkene toe te rekenen omstandigheden, zodat het verzoek ingevolge artikel 18a, eerste lid, WTBZ moet worden afgewezen.

Het opnemen van een vaste termijn waarbinnen het verzoek moet worden gedaan zou zinvol zijn als de regeling betrekking had op het gebruik maken van een bevoegdheid die aan de rechtzoekende bekend is. Nu de regeling er echter reeds vanuit gaat dat wanneer de rechtzoekende eenmaal met de mogelijkheid bekend is, het verzoek zo spoedig mogelijk wordt gedaan, acht ik een vaste termijn niet passend. Zou de wet wel een vaste termijn stellen, dan zou de griffier mogelijk toch – ingevolge de in de memorie van toelichting genoemde jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 27 september 1996, NJ 1997, 39) – bij overschrijding van die termijn door niet aan de betrokkene toe te rekenen omstandigheden, verplicht kunnen worden tot gedeeltelijke indebetstelling.

De voorgestelde regeling houdt naar mijn oordeel geen ongelijke behandeling in voor de in de proceskosten veroordeelde partij. Deze partij is immers in alle gevallen verplicht om het volledige griffierecht van de winnende partij te vergoeden. In veel gevallen zal de verliezende partij het griffierecht ingevolge de proceskostenveroordeling in het vonnis geheel aan de winnende partij vergoeden. Heeft de winnende partij echter inmiddels indebetstelling verkregen, dan dient de verliezende partij slechts het niet in debet gestelde deel aan hem te vergoeden. Het wel in debet gestelde deel is hij dan verschuldigd aan de griffier (artikel 18a, tweede lid, WTBZ).

De aantekening van de indebetstelling op de grosse en afschriften die zijn afgegeven aan de partij die om indebetstelling verzoekt, is te realiseren doordat de betrokken partij deze dient over te leggen om voor indebetstelling in aanmerking te kunnen komen (artikel 18a, derde lid, WTBZ). Daarbij dient de betrokkene tevens te verklaren dat de wederpartij het griffierecht nog niet heeft voldaan (tweede lid). Zou de betrokkene daaromtrent valselijk verklaren, dan maakt hij zich derhalve schuldig aan valsheid in geschrifte. Gezien de relatief bescheiden bedragen die met indebetstelling gemoeid zullen zijn (in kantongerechtszaken maximaal f 225), en de waarschijnlijkheid dat een en ander aan het licht zal komen zodra de griffier zich voor betaling tot de verliezende partij wendt, acht ik het risico van misbruik praktisch zeer gering.

Beslissend voor de mogelijkheid om indebetstelling van griffierecht te verkrijgen, is in alle gevallen het moment van het verschuldigd worden van griffierecht. Voor een eiser of verzoeker is dat het moment van inschrijving op de rol respectievelijk indiening van het verzoekschrift. Voor een gedaagde of verweerder – in zaken anders dan bij de kantonrechter – is dat het moment van verschijning in de procedure onderscheidenlijk het indienen van een verweerschrift. De toetsing van het inkomen en vermogen zal dus inderdaad met terugwerkende kracht moeten geschieden.

Op de door de leden van de D66-fractie in het algemeen deel van het verslag gestelde vragen ga ik als volgt in.

Overlegging van de voor indebetstelling vereiste stukken als gevolg van niet aan de betrokkene toe te rekenen omstandigheden zal zich vooral voordoen als de betrokkene in persoon procedeert en pas na aanvang van de procedure bemerkt dat aanspraak bestond op gedeeltelijke indebetstelling. Wanneer de betrokkene echter wèl informatie heeft gekregen, bijvoorbeeld in een door de griffie bij uitreiking van het dagvaardingsformulier verstrekte brochure, doch deze informatie ongelezen laat, dan zal dit hem kunnen worden toegerekend. Derhalve kan dan later niet alsnog indebetstelling worden verleend. Het is dus niet zo dat in alle gevallen dat zonder gemachtigde wordt geprocedeerd een verzoek om indebetstelling nog met succes na het verschuldigd worden van het griffierecht kan worden gedaan. Niet uitgesloten is dat ook in gevallen waarbij betrokkene wel wordt bijgestaan door een professionele gemachtigde nog na het verschuldigd worden van het griffierecht aanspraak kan worden gemaakt op gedeeltelijke indebetstelling. Daarbij zal het echter wel om uitzonderlijke gevallen gaan, zoals wanneer in verband met het verstrijken van een termijn voor het instellen van verzet tegen een verstekvonnis van een rechtbank onverwijld een procedure gestart moet worden en er zelfs geen tijd is voor een aanvraag voor een voorlopige indebetstelling.

Ten slotte vermeld ik dat in een gelijktijdig met deze nota in te dienen nota van wijziging enige wijzigingen van technische aard in de WTBZ worden voorgesteld. Deze wijzigingen staan los van de beantwoording van het verslag.

ARTIKELSGEWIJS

ARTIKEL I WET TARIEVEN IN BURGERLIJKE ZAKEN

B Artikel 18a

Eerste lid

De vraag of in een geval dat de betrokkene door de griffie is geïnformeerd over de mogelijkheid om tegen een verlaagd recht te procederen, zich nog een omstandigheid kan voordoen die indebetstelling alsnog rechtvaardigt, kan niet bij voorbaat ontkennend worden beantwoord. Wel is het uiteraard zo dat in dat geval geen indebetstelling meer kan worden verkregen wegens onbekendheid met de mogelijkheid daarvan.

De leden van de D66-fractie achten het wenselijk dat de overheid rechtzoekenden actief informeert door een kennisgeving van de mogelijkheid van indebetstelling te doen op door de griffie verzonden ontvangstbevestigingen van een aangebrachte dagvaarding of ingediend verzoekschrift. Dienaangaande valt op te merken dat een aantal griffies in kantongerechtszaken inmiddels een dergelijke kennisgeving doen bij verzending van de accept-giro voor het griffierecht in verzoekschriftprocedures. Deze verzending vormt in veel gevallen het eerste contact met de rechtzoekenden. Naar verwachting zal deze wijze van kennisgeven op korte termijn ook door de andere griffies worden gehanteerd. Ik heb de griffies kort geleden verzocht een dergelijke kennisgeving ook aan eisende partijen in dagvaardingsprocedures te doen.

Tweede lid

Zolang vertraging in de overlegging van de voor gedeeltelijke indebetstelling vereiste stukken redelijkerwijs niet aan de betrokkene is toe te rekenen, dient gedeeltelijke indebetstelling nog te kunnen plaatsvinden. Een strakkere benadering zou op gespannen voet staan met de informatieplicht van de overheid op het punt van de mogelijkheden om tegen verlaagd griffierecht te procederen. De overheid heeft het zelf in de hand om de benodigde informatie te verstrekken, zodat ook de overheid de gevolgen van eventuele gebrekkige informatieverstrekking behoort te dragen. Overigens is er geen enkele reden om te vrezen voor verzoeken om gedeeltelijke indebetstelling die nog lang na het eindigen van een procedure worden gedaan, wanneer de griffies de hiervoor genoemde kennisgeving aan iedere eiser en verzoeker doen.

De redenen dat aan de betrokkene de keuze wordt gelaten tussen het aanspreken van de wederpartij krachtens een proceskostenveroordeling en een verzoek aan de griffie om gedeeltelijke indebetstelling, zijn de volgende. In de eerste plaats zou het onbillijk zijn om van de betrokkene te verlangen dat hij kosten tot verhaal maakt als de wederpartij in het geheel geen verhaal biedt. Wanneer de betrokkene aannemelijk moet maken dat de wederpartij geen verhaal biedt voor de griffierechten die hij ingevolge de proceskostenveroordeling aan de betrokkene moet vergoeden, zou dat voor de griffie de taak meebrengen om het verzoek om indebetstelling op dat punt te toetsen, hetgeen een onwenselijke werklastverzwaring zou betekenen. Verder is het onbillijk om van de betrokkene te verlangen dat hij kosten tot verhaal maakt ter verkrijging van vergoeding van griffierechten waarvoor hij zonder meer indebetstelling had kunnen krijgen, juist waar indebetstelling achterwege is gebleven door niet aan hem toe te rekenen omstandigheden. Ten slotte zullen de meeste rechtzoekenden er naar verwachting geen behoefte aan hebben om, als zij van de verliezende partij voldoening aan het vonnis verlangen, niet tevens aanspraak te maken op het in de veroordeling begrepen griffierecht. Verzoeken om indebetstelling nadat reeds vonnis is gewezen zullen derhalve wel grotendeels beperkt blijven tot de zaken waarbij de wederpartij onvindbaar is of geen verhaal biedt.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Naar boven