26 109
Verruiming van de mogelijkheid om het griffierecht in burgerlijke zaken gedeeltelijk in debet te stellen

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 30 september 1998

De vaste commissie voor Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

ALGEMEEN

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Deze leden zijn het eens met het uitgangspunt van deze wetswijziging, om aan de in de praktijk gegroeide ongelijkheid tussen rechtszoekenden een einde te maken. Zij vinden dan ook dat die rechtsongelijkheid dient te worden opgeheven. Zij vragen echter of de voorgestelde wetswijziging het geëigende middel is om aan de rechtsongelijkheid een einde te maken. De oorzaak van het geschetste probleem ligt immers in het feit dat rechtszoekende on- en minvermogenden niet altijd en tijdig kennisdragen van de mogelijkheid dat zij voor gedeeltelijke indebetstelling van het vast recht in aanmerking komen. De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat het dan ook in de rede ligt dat de oorzaak van het probleem moet worden weggenomen in plaats van dat aan symptoombestrijding moet worden gedaan.

Van professionele gemachtigden mag worden verwacht dat zij hun cliënten tijdig wijzen op de mogelijkheden om tegen verlaagd vast recht te procederen. De wetswijziging strekt er niet toe om de mogelijkheden voor deze groep te verruimen. In zaken waar verplichte procesvertegenwoordiging geldt doet zich het probleem dus niet voor. Ten aanzien van zaken waarin zonder rechtsbijstandverlener kan worden geprocedeerd, wordt door deze leden het volgende opgemerkt. De eisende partij in een kantongerechtszaak heeft twee mogelijkheden om een procedure aanhangig te maken. De eenvoudigste mogelijkheid is gebruik maken van het voorgedrukte formulier van de griffie. Op dit formulier kan standaard worden opgenomen dat betrokkene bij verminderde draagkracht recht heeft op verlaging van het vastrecht, terwijl eveneens kan worden aangegeven wat betrokkene daarvoor moet doen. Wanneer betrokkene een procedure inleidt met een dagvaarding, moet enige professionaliteit aanwezig worden geacht. Bovendien kan een dagvaarding slechts worden uitgebracht door een gerechtsdeurwaarder die een zekere mate van professionaliteit toch niet kan worden ontzegd. Voor eisende partijen in een kantongerechtsprocedure hoeft er dus geen probleem te zijn. Van gedaagden in kantongerechtszaken wordt geen vast recht geheven. De in het wetsvoorstel geschetste problematiek doet zich hier dan ook niet voor. Een eisende partij in een kort geding voor de president van de rechtbank dient zich te voorzien van een advocaat en procureur, en is dus voorzien van professionele rechtsbijstand die hem kan wijzen op de mogelijkheden van verlaagd griffierecht. Voor een gedaagde partij in kort geding bestaat geen verplichte procesvertegenwoordiging, ofschoon bij verschijning deze partij wel vast recht verschuldigd is. In artikel 5a van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering wordt echter voorgeschreven dat het exploot van een dagvaarding in kort geding de mededeling moet bevatten dat bij verschijning een x- bedrag vast recht wordt geheven en dat aan on- en minvermogenden vermindering van dit vast recht kan worden verleend. De gedaagde in kort geding is daarmee op de hoogte van de mogelijkheid van korting op het vast recht, zodat ook voor deze categorie de wet niet zou hoeven worden gewijzigd. Mogelijk zijn er nog andere gevallen waarin een rechtszoekende zich niet van professionele rechtsbijstand hoeft te voorzien en toch griffierecht verschuldigd is. De leden van de VVD-fractie verzoeken de regering te inventariseren welke procedures dit zijn en doen de suggestie in plaats van voorliggend voorstel een regeling analoog aan artikel 5a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te maken, opdat elke gedaagde wordt geïnformeerd over de mogelijkheid dat verlaging van het vast recht bij on- en minvermogenden tot de mogelijkheden behoort. Daarnaast merken deze leden op dat voor schrijnende gevallen wellicht een hardheidsclausule zou kunnen worden overwogen. Zaken waarin het administratief is misgelopen en de niet-tijdige overlegging van de voor een indebetstelling vereiste stukken niet het gevolg is van aan de betrokkene en diens professionele gemachtigde toe te rekenen omstandigheden, zou zo redelijkerwijs kunnen worden rechtgetrokken.

Voorzover de regering de suggestie van de leden van de VVD-fractie niet zou willen overnemen, hebben deze leden nog de volgende vragen.

Tot wanneer kan het verzoek tot indebetstelling worden gedaan? De leden van de VVD-fractie vragen of er niet een verjaringstermijn dient te worden opgenomen? Voorts vragen zij of het rechtvaardig is dat er verschil wordt gemaakt tussen de gevallen waarbij de wederpartij het vast recht reeds aan betrokkenen heeft vergoed krachtens een proceskostenveroordeling en gevallen waarin dat niet is geschied. Er schuilt een ongelijke behandeling in voor de in de proceskosten veroordeelde partij. In dat verband vragen zij of de partij die in de proceskosten is veroordeeld niet sowieso het volledige vastrecht zou moeten vergoeden (waarvan een deel aan de griffie). Zij vinden het namelijk curieus dat de partij die veroordeeld is in de proceskosten baat zou hebben bij de verminderde draagkracht van zijn wederpartij. Voorts vragen de leden van de VVD-fractie hoe, na een einduitspraak, en na de aan betrokkenen afgegeven grosse en afschriften van de uitspraak, nog kan worden aangetekend dat alsnog indebetstelling plaatsvindt. Het is in praktijk zeer wel mogelijk dat na de einduitspraak eerst integrale betaling van de wederpartij wordt verlangd om vervolgens nog eens een verzoek tot indebetstelling te doen. Dat mag natuurlijk nooit een neveneffect van voorliggende wetswijziging zijn.

Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie wat het toetsmoment van inkomen en vermogen dient te zijn. Dient de on- of minvermogende rechtszoekende, die bijvoorbeeld pas een jaar na de einduitspraak een verzoek doet tot gedeeltelijke indebetsstelling van het griffierecht, zijn inkomen en vermogen te laten toetsen per dat moment, per datum einduitspraak of per datum dat hij zich in procedure heeft gesteld? Met ander woorden, dient het inkomen en vermogen met terugwerkende kracht te worden getoetst, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

De leden van de fractie van D66 hebben eveneens met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Deze leden vinden het van belang dat de mogelijkheden van een gedeeltelijke indebetstelling worden verruimd en dat met het wetsvoorstel een einde wordt gemaakt aan de ongelijkheid in de bestaande praktijk van het alsnog gedeeltelijk in debet stellen. In de memorie van toelichting wordt aangegeven dat aan een verzoek om alsnog voor een gedeeltelijke indebetstelling in aanmerking te komen slechts gevolg wordt gegeven indien de niet-tijdige overlegging van de voor de indebetstelling vereiste stukken niet het gevolg is van aan betrokkene toe te rekenen omstandigheden. Kan de regering hier voorbeelden van geven ter verduidelijking? Wanneer is sprake van niet toe te rekenen omstandigheden? Is hiervan altijd sprake wanneer de betrokkene niet wordt bijgestaan door een professionele rechtshulpverlener, zo vragen de leden van de D66-fractie.

ARTIKELSGEWIJZE BEHANDELING

Artikel I Wet tarieven in burgerlijke zaken

B Artikel 18a

Lid 1

Het verzoek om indebetstelling komt alleen voor inwilliging in aanmerking als tijdige overlegging van de benodigde stukken achterwege is gebleven door omstandigheden die redelijkerwijs niet aan de betrokkene kunnen worden toegerekend, aldus de memorie van toelichting. Te denken valt dan aan onbekendheid met de mogelijkheid van indebetstelling. Kan een dergelijke omstandigheid zich naar de mening van de regering nog voordoen als de rechtzoekende door de griffie is geïnformeerd over de mogelijkheid om tegen een verlaagd vast recht te procederen, zo vragen de leden van de D66-fractie.

De leden van de fractie van D66 vinden het van belang dat de griffie rechtzoekenden actief informeert over de mogelijkheid om tegen een verlaagd tarief te procederen. Zij zijn dan ook van mening dat het wenselijk is dat een kennisgeving van deze mogelijkheid ook wordt gedaan op door de griffie verzonden ontvangstbevestigingen van een aangebrachte dagvaarding of ingediend verzoekschrift. Wanneer zal over deze mogelijkheid meer duidelijkheid bestaan, zo vragen de leden van de D66-fractie.

Lid 2

De leden van de D66-fractie wensen de volgende vragen aan de regering voor te leggen.

Indebetstelling kan ook worden verzocht op een moment dat de zaak reeds is geëindigd, aldus de memorie van toelichting. Tot welk moment kan nog een gedeeltelijke indebetstelling plaatsvinden?

Kan de regering nader toelichten waarom aan de betrokkene de keuze is gelaten tussen het aanspreken van de wederpartij krachtens een proceskostenveroordeling, dan wel een verzoek aan de griffie om het vast recht alsnog in debet te stellen?

De voorzitter van de commissie,

Van Heemst

De griffier van de commissie,

Pe


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Middel (D66), Van Heemst (PvdA), voorzitter, Dittrich (D66), ondervoorzitter, Rabbae (GroenLinks), Rouvoet (RPF), Van Oven (PvdA), O. P. G. Vos (VVD), Van Wijmen (CDA), Patijn (VVD), De Wit (SP), Duijkers (PvdA), De Milliano (CDA), Niederer (VVD), Nicolaï (VVD), Halsema (GroenLinks), Weekers (VVD), Albayrak (PvdA), Van der Staaij (SGP), Wijn (CDA) en Brood (VVD).

Plv. leden: Balkenende (CDA), Verhagen (CDA), Apostolou (PvdA), Van Vliet (D66), Arib (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Barth (PvdA), De Graaf (D66), Karimi (GroenLinks), Schutte (GPV), Santi (PvdA), Van den Doel (VVD), Rietkerk (CDA), Rijpstra (VVD), Marijnissen (SP), Belinfante (PvdA), Buijs (CDA), Passtoors (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), De Vries (VVD), Zijlstra (PvdA), Van Walsem (D66), Van der Hoeven (CDA) en Kamp (VVD).

Naar boven