nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP
Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet tot verruiming
van de mogelijkheid om het griffierecht in burgerlijke zaken gedeeltelijk
in debet te doen stellen.
De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden
waarop het rust.
En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.
's-Gravenhage
15 juli 1998
Beatrix
nr. 2
VOORSTEL VAN WET
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is dat minder
draagkrachtigen in burgerlijke zaken ook na het verschuldigd worden van het
griffierecht in bepaalde gevallen nog in aanmerking kunnen komen voor gedeeltelijke
verlaging van het griffierecht;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der
Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en
verstaan bij deze:
ARTIKEL I
De Wet tarieven in burgerlijke zaken wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 18, tweede lid, komt te luiden:
2. Artikel 35, vierde tot en met achtste lid, van de Wet op de rechtsbijstand,
artikel 57b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, en artikel 17,
eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
B
Na artikel 18 wordt een nieuw artikel 18a toegevoegd, luidende:
Artikel 18a
1. Indien tijdige overlegging van stukken als bedoeld in artikel 17, eerste
en tweede lid, en artikel 18, eerste lid, is uitgebleven ten gevolge van omstandigheden
die redelijkerwijs niet aan de betrokkene zijn toe te rekenen, stelt de griffier
het vast recht op verzoek van de betrokkene alsnog gedeeltelijk, onderscheidenlijk
voorlopig gedeeltelijk, in debet. Het verzoek wordt door de betrokkene ondertekend.
De griffier betaalt hetgeen inmiddels teveel is voldaan terug aan de betrokkene.
Was het vast recht voldaan door een ander dan de betrokkene, dan kan terugbetaling
ook plaatsvinden aan die ander, tenzij de betrokkene bij het verzoek te kennen
heeft gegeven dit niet te wensen.
2. Is de wederpartij van de betrokkene op het tijdstip waarop alsnog stukken
als bedoeld in het eerste lid worden overgelegd, reeds verwezen in de kosten
van de instantie waarvoor het vast recht is verschuldigd, dan wordt het vast
recht slechts in debet gesteld indien de wederpartij deze kosten nog niet
heeft voldaan. Alsdan dient de wederpartij het alsnog in debet gestelde vast
recht aan de griffier te voldoen en verliest de betrokkene in zoverre zijn
recht op betaling. Het derde lid van artikel 57b van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering is van overeenkomstige toepassing.
3. In het geval, bedoeld in het tweede lid, wijst de griffier het verzoek
slechts toe indien de betrokkene de aan hem afgegeven afschriften overlegt
van het vonnis of de beschikking waarbij zijn wederpartij in de kosten is
verwezen. De griffier doet van de indebetstelling aantekening op de minuut
en de overgelegde afschriften van het vonnis of de beschikking.
C
Artikel 25, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de eerste volzin wordt na het woord «kunnen» ingevoegd:
hij van wie de rechten en verschotten zijn geheven alsmede,.
2. Toegevoegd wordt een tweede volzin, luidende: Tegen de beslissing van
de griffier omtrent de toepassing van artikel 18a kunnen de betrokkene en
de voorschotgever, onderscheidenlijk degene die het vast recht betaalde, op
overeenkomstige wijze gedurende een maand na de mededeling daarvan in verzet
komen.
D
In artikel 26 worden de woorden «van een exploit van verzet, als
bedoeld in artikel 23» vervangen door: een verzoek als bedoeld in artikel
18a, eerste lid.
ARTIKEL II
Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 223, tweede lid, derde zin, wordt achter de woorden «ingevolge
artikel 18» ingevoegd: of artikel 18a.
B
In artikel 223, tweede lid, worden aan het slot twee volzinnen toegevoegd,
luidende: Evenmin wordt een voorschot opgelegd aan partijen die geen griffierecht
verschuldigd zijn en ten aanzien van wie de griffier verklaart dat zij, indien
zij griffierecht verschuldigd waren, voor gedeeltelijke indebetstelling in
aanmerking zouden komen. Weigert de griffier een verklaring als bedoeld in
de vorige zin af te geven, dan staat daartegen verzet open op de wijze als
voorzien in artikel 25 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken.
C
In artikel 225, derde lid, eerste zin, worden de woorden «derde
zin» vervangen door: derde tot en met vijfde zin.
ARTIKEL III
Artikel I is niet van toepassing op verzoeken om indebetstelling van vast
recht, verschuldigd voor zaken die op de dag waarop deze wet in werking treedt
reeds twee jaar of langer geleden geëindigd zijn.
ARTIKEL IV
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat,
aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Justitie,