26 085
Kernproeven India en Pakistan

nr. 4
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 23 november 1998

Onder verwijzing naar mijn toezegging tijdens het Algemeen Overleg met de Vaste Commissies voor Buitenlandse Zaken en Defensie op 27 oktober 1998 kan ik U, mede namens de minister voor Ontwikkelingssamenwerking en de ministers van Economische Zaken en Financiën, als volgt informeren.

In reactie op de Indiase en Pakistaanse kernproeven in mei 1998 heeft het vorige Kabinet besloten tot enkele bilaterale maatregelen om uiting te geven aan de Nederlandse zorg en verontwaardiging. De Tweede Kamer is hierover ingelicht per brief van 19 juni (Kamerstuk 1997/98, 26 085, nr. 1) waarover overleg is geweest met de Vaste Commissie voor Buitenlandse Zaken op 24 juni. Op dat moment moest worden geconstateerd dat het de internationale gemeenschap en ook de EU niet was gelukt op het punt van sancties één lijn te trekken ten aanzien van India en Pakistan. De Kamer is toegezegd dat Nederland zou streven naar een nadere afstemming van het beleid met andere hulpgevende landen. Dit heeft echter geen resultaat opgeleverd. Derhalve zal het Nederlandse standpunt met betrekking tot multilaterale kredietverlening worden versoepeld en de bilaterale hulp m.b.t. economische ontwikkeling, werkgelegenheid en regionale ontwikkeling en het bilaterale bedrijfslevenprogramma worden hervat. Ook het wapenexportbeleid zal meer in lijn worden gebracht met dat van de EU-partners.

Onderstaand volgt een overzicht van de ontwikkelingen sinds juni en wordt de hierboven geschetste lijn nader toegelicht.

Ontwikkelingen in India en Pakistan

In de maanden na de kernproeven heeft de situatie in India en Pakistan zich in enkele opzichten hoopgevend ontwikkeld. De afwijzende reactie van de internationale gemeenschap en de druk van de internationale sancties, in het bijzonder de bevriezing van multilaterale kredieten, hebben geleid tot een aantal toezeggingen van India en Pakistan. Beide landen hebben na de proeven een moratorium op verdere kernexplosies aangekondigd, en beide landen hebben tijdens de Algemene Vergadering van de VN verklaard bereid te zijn het Algeheel Kernstopverdrag te ondertekenen, zij het niet onvoorwaardelijk en zonder een concrete termijn voor ondertekening te noemen. Ook hebben India en Pakistan hun blokkade op onderhandelingen over een verbod op de productie van splijtstof voor explosiedoeleinden in de ontwapeningsconferentie te Genève opgeheven. Daarnaast hebben zij verklaard een strikte controle te willen uitoefenen op de export van gevoelige technologie. Tot slot hebben India en Pakistan hun bilaterale dialoog hervat, waarvan het thema veiligheid (inclusief Kashmir) onderdeel uitmaakt. De eerste gespreksronde medio oktober heeft geen tastbaar resultaat opgeleverd.

Het zou niet realistisch zijn te verwachten dat India en Pakistan de internationale gemeenschap op alle gevraagde punten tegemoet zullen willen komen. Volledige beëindiging van hun kernwapen- en raketprogramma's is onder de huidige omstandigheden onwaarschijnlijk. Daarvoor is de regionale veiligheidssituatie te gecompliceerd, zijn er te zeer overwegingen van nationaal prestige in het spel en lijkt in verband daarmee te veel binnenlandse steun voor de programma's te bestaan. India heeft inmiddels een elementaire nucleaire doctrine afgekondigd die gebaseerd is op handhaving van een minimum-niveau van nucleaire afschrikking, de toezegging kernwapens niet als eerste te zullen inzetten en de toezegging geen kernwapens in te zetten tegen landen die geen (bescherming van) kernwapens hebben.

Het is dan ook niet aannemelijk dat India en Pakistan op korte termijn partij zullen worden bij het Non-Proliferatieverdrag. Dit zal eerder de laatste stap zijn in een lang traject.

Internationale dialoog en vertrouwenwekkende maatregelen

Het lijkt niet waarschijnlijk dat met de huidige inzet van middelen – inclusief de sancties – verdergaande gedragswijzigingen van India en Pakistan kunnen worden afgedwongen zolang er geen verbetering komt in hun negatieve perceptie van de regionale veiligheidssituatie. In dit licht is vooral een constructieve internationale dialoog van belang. Daarbij zullen concretere initiatieven nodig zijn dan tot dusver ontplooid. Aangewezen initiatiefnemers zijn onder meer de Ontwapeningsconferentie te Genève, de G-8+ Task Force en de vijf kernwapenstaten. De hernieuwde aandacht voor non-proliferatie legt een zware verantwoordelijkheid op de schouders van de P-5 het perspectief op nucleaire ontwapening te verduidelijken. Daarbij zijn in eerste instantie verdere stappen van de twee landen met verreweg de grootste arsenalen – Rusland en de Verenigde Staten – essentieel. Spoedige ratificatie van START II, gevolgd door onderhandelingen over een START III, staat daarbij voorop. In dit licht is van belang dat de Russische Federatie, door verlening van buitenlandse assistentie, in staat wordt gesteld grotere aantallen kernwapens op een veilige manier te ontmantelen. Een aantal landen, waaronder de VS en Noorwegen, is reeds actief op dit terrein. Nederland voert momenteel overleg met de Russische Federatie over een samenwerkingsprogramma. Daarnaast is het van belang dat nu de eerstvolgende haalbare stap richting kernwapenbeheersing inhoud wordt gegeven, te weten de onderhandelingen over een verdrag ter stopzetting van de productie van splijtstof voor ontploffingsdoeleinden. Nederland zal zich sterk inzetten voor het succes daarvan.

De vraag of de tijd nu meer dan in het verleden rijp is voor een actievere bemoeienis van de internationale gemeenschap met de kwestie Kashmir is niet eenduidig te beantwoorden. Tot dusverre is Kashmir beschouwd als een bilaterale kwestie die op basis van het zgn. Simla-akkoord tussen India en Pakistan moest worden opgelost. Thans kan worden betoogd dat de kwestie als gevolg van de openlijke nuclearisering van beide landen het bilaterale kader overstijgt en van aanzienlijk internationaal belang is geworden. India wijst deze zienswijze echter vooralsnog krachtig af. Nederland zal polsen bij zijn partners in de EU en bij andere landen wat de bereidheid is tot meer aandacht in de VN voor dit vraagstuk.

Bilaterale sancties

Nederland maakt deel uit van de groep landen die besloten heeft bilaterale en multilaterale maatregelen tegen India en Pakistan uit te vaardigen. Bij de verdere besluitvorming is van belang dat de Nederlandse positie solidariteit met de consensus binnen deze groep reflecteert. Deze consensus laat zich samenvatten als een positieve waardering van de door India en Pakistan genomen stappen, maar een aarzeling ten aanzien van de hardheid van de intentieverklaringen.

Er is geen nuttig effect indien Nederland in zijn sanctiebeleid verder gaat dan andere landen. Op bilateraal terrein heeft het vorige Kabinet besloten geen enkele vergunning meer af te geven voor de export van militaire goederen naar India en Pakistan en geen nieuwe hulp van een macro-economisch karakter aan deze landen te verstrekken. Herhaalde consultaties met de EU-partners hebben niet geleid tot een grotere eenheid van beleid. De landen die deze sancties onwenselijk hadden genoemd hielden daaraan vast. Ook de landen die wel maatregelen hebben getroffen kwamen niet tot een inhoudelijke afstemming van het beleid. De maatregelen zien er daarom per land anders uit, waarbij geconstateerd dient te worden dat Nederland de lat hoog heeft gelegd. Wij zullen de bilaterale maatregelen thans meer in lijn brengen met die van andere (Europese) landen.

I. Ontwikkelingssamenwerking

In concreto zal de bilaterale hulp met betrekking tot economische ontwikkeling, werkgelegenheid en regionale ontwikkeling en het bedrijfslevenprogramma worden hervat (categorie 1a en 1d in bijlagen)1, evenals co-financiering van leningen van multilaterale banken gericht op armoedebestrijding. De bevriezing van bilaterale financiële macrosteun en schuldverlichting zal evenwel vooralsnog worden gehandhaafd. Dit laat onverlet dat Nederland wel aan een multilaterale regeling in het kader van de Club van Parijs, voortvloeiend uit een goedgekeurd IMF-programma, medewerking zal dienen te verlenen, hetgeen voor Nederland financiële consequenties zal hebben. Voorts wordt bezien in hoeverre de kernproeven gevolgen zullen hebben voor de toekomstige inrichting van de projecthulp. Onderzocht wordt of meer hulp via NGO's en decentrale overheden kan worden verstrekt.

II. Multilaterale kredieten

Nederland heeft zich na de kernproeven sterk gemaakt voor uitstel van multilaterale kredieten aan India en Pakistan. De Nederlandse positie zoals voorgelegd aan de Kamer sloot aan bij de eerste EU-verklaringen terzake. Eind juni dreigde Nederland in de Uitvoerende Raad van de Wereldbank echter geïsoleerd te komen te staan toen bleek dat de overige aandeelhouders zich, bij stemming over leningen aan India, aansloten bij een door de G-7 aanbevolen uitzondering voor «basic human needs»-projecten. Wij zijn van mening dat Nederland geen radicaler standpunt dient in te nemen dan de rest van de internationale gemeenschap, temeer daar wij terughoudend willen zijn bij het introduceren van overwegingen in de besluitvorming binnen de Bretton-Woodsinstellingen die buiten het mandaat van deze instellingen vallen. Dit geldt zowel humanitaire leningen als de beoordeling van andere projecten en programma's. In het licht van de ernstige, mogelijk destabiliserende economische situatie in Pakistan zal Nederland een overeenkomst tussen dat land en het IMF positief tegemoet treden en op zijn economische merites beoordelen, wetende dat een dergelijke overeenkomst via de Club van Parijs in een verzoek tot uitstel van bilaterale schuldaflossingen kan resulteren (zie hoger). Overigens was de belangrijkste reden voor opschorting van de IMF-steun aan Pakistan onenigheid over het economisch beleid.

III. Export militaire goederen

Gezien het feit dat Nederland op het gebied van de export van militaire goederen relatief vergaande maatregelen heeft genomen en de wenselijkheid van een meer eenvormige positie van de EU-lidstaten, zullen als eerste stap binnen de huidige totale vergunningenstop uitzonderingen mogelijk worden gemaakt voor leveranties voortvloeiend uit verplichtingen die vóór de proeven bestonden. De betreffende vergunningaanvragen zullen zoals gebruikelijk zeer zorgvuldig aan de acht criteria van het wapenexportbeleid en de EU-gedragscode worden getoetst. Wij overwegen op termijn ook andere vergunningaanvragen in behandeling te nemen onder een strikte toetsing aan het wapenexportbeleid, de gedragscode en de eventuele Europese ontwikkelingen op dit terrein.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven