26 085
Kernproeven India en Pakistan

nr. 3
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 27 augustus 1998

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1 heeft op 24 juni 1998 overleg gevoerd met minister Van Mierlo van Buitenlandse Zaken en minister Pronk voor Ontwikkelingssamenwerking over de brief van de regering van 19 juni 1998 over de kernproeven in India en Pakistan.

Van het gevoerde overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Koenders (PvdA) merkte op dat non-proliferatie een van de belangrijkste veiligheidsproblemen is in het tijdperk na de koude oorlog. Wat dat betreft is de officialisering van het aantal kernwapenstaten van vijf naar zeven van groot belang.

De brief van de regering is zowel in analyse als in de bilaterale en multilaterale maatregelen bevredigend te noemen. Toch blijven een aantal vragen liggen. De analyse maakt duidelijk dat sprake is van een regionale kernwapenwedloop tussen China, India en Pakistan. Er valt een duidelijke verslechtering van de situatie waar te nemen. Ook heeft een «witting» plaatsgevonden van de atomaire drempelstatus van India en Pakistan, zodat er nu zeven officiële kernwapenstaten zijn. Niet de jure, maar de facto komt dit neer op een ernstige aantasting van het bestaande non-proliferatieregime. Tevens is het beleid terzake van de laatste decennia aangetast, aangezien het discriminatoire karakter van dit regime niet meer ontkend kan worden. Waarom mag een land zoals India, met een bevolking van een miljard, geen kernwapens bezitten terwijl China en de Verenigde Staten, ook nog eens lid van de Veiligheidsraad, dat wel mogen?

De proeven in India hebben een aantal oorzaken. De naoorlogse situatie kent machtsvacua en een gebrek aan multilaterale veiligheidsgaranties. India, en met name de regering die daar nu aan de macht is, heeft zich onvoldoende beschermd gevoeld. Daarnaast vindt volgend jaar een «review» plaats van het algeheel kernstopverdrag (CTBT, comprehensive test ban treaty). India is dus op tijd met deze tests om voortgang te kunnen maken met subkritische en simulatieproeven.

Wat zijn de consequenties van de verscherping van de verhoudingen tussen India en Pakistan voor de regio? De brief wijst op Israël. Wat gebeurt er echter met de proliferatie van chemische en biologische wapens? Landen die kernwapens ontberen, zoals Iran en andere landen in het Midden-Oosten, zullen zich nu immers sneller toeleggen op dit type wapens.

De heer Koenders wees op de «lessons learned». De «intelligence» bleek gebrekkig en ook de verificatiesystemen werkten niet naar behoren. Is bekend hoeveel Indiase en Pakistaanse kernproeven er precies genomen zijn? De kracht van die proeven is overigens van belang voor een kijk op de verdere «weaponization». Ook de wapen- en technologie-exportregimes zijn gebrekkig gebleken.

De regering heeft enkele maanden geleden aangekondigd te zullen komen met een nieuwe defensiepolitiek. De fractie van de PvdA heeft toen vragen gesteld over de hulpverlening aan India. Waarom is niet toen al gereageerd op deze discussie? Een reactie in internationaal verband was op dat moment wellicht zinnig geweest, ook in verband met het wapenexportbeleid.

De heer Koenders steunde de positie van de Nederlandse regering in de zin dat het beste antwoord op de problematiek een combinatie is van sanctie en dialoog. De sancties zijn van belang om aan drempellanden het signaal te geven dat proliferatie onaanvaardbaar is. Wat denkt de regering echter van de effectiviteit van dit signaal? De dialoog is van belang om tot een verbetering van de situatie in de regio te komen. Hoe ziet de regering de ruimte voor deze dialoog, in het bijzonder met India? Welke actoren zijn voor deze dialoog het meest aangewezen? Hoe beweegt Nederland zich hierbij?

De brief van de Nederlandse regering spreekt van een exitstrategie. Deze wordt echter niet ingevuld. De heer Koenders achtte de dialoog tussen India en Pakistan essentieel, met name voor de volgende punten: een wederzijdse «no first useverklaring», het weghalen van de raketten aan de grens in verband met het gevaar van een «preventive strike», de noodzaak van het wederzijds ondertekenen van het algeheel kernstopverdrag en een discussie over de kwestie-Kashmir, eventueel met een derde partner. De heer Koenders zag vooruitgang op deze punten als ijkmomenten voor de beëindiging van de sancties.

India wil niet toetreden tot het NPV (non-proliferatieverdrag) vanwege het discriminatoire karakter van dit regime. Dat is op zichzelf begrijpelijk. Daarnaast lijken er juridische problemen te zijn bij toelating. Kan de regering hierop ingaan?

De regering wil inzake de sancties proberen, met andere landen op een lijn te komen. Onduidelijk blijft echter wat dit betekent voor periodisering, effectiviteitsmeting en eventuele opheffing van de sancties. Dit geldt a fortiori voor uitstel van de Internationaal monetair fonds (IMF)-en Wereldbankleningen. De «pragmatische benadering» van de regering op dit punt wordt niet ingevuld. De regering is bovendien bang voor politisering van internationale financiële instituties, al lijkt dat proces reeds een feit. Ook uitstel is immers een politiek signaal.

De heer Koenders wees erop dat de ontwikkelingshulp in EU-verband niet is gestopt. Waarom is dat? Is de Europese Unie betrokken bij eventuele mogelijkheden voor dialoog en discussie tussen India en Pakistan over Kashmir? De prioriteit van de regeringen van beide landen voor defensie-uitgaven kan overigens op de langere termijn niet zonder consequenties blijven voor de ontwikkelingsrelatie van Nederland met beide landen. De verschillende dilemma's op dit punt moeten vooral door het nieuwe kabinet goed onder de loep worden genomen.

Ook bij verdergaande nucleaire ontwapening zou India in de huidige politiek-economische setting van de regio de testen waarschijnlijk doorgang hebben laten vinden. Toch moeten er verdere stappen gemaakt worden inzake het NPV, dat de kernwapenstaten verplicht om te komen tot nucleaire ontwapening, en inzake het discriminatoire regime van datzelfde NPV. Brazilië, Egypte, Ierland, Mexico, Nieuw-Zeeland, Slovenië, Zuid-Afrika en Zweden hebben in een gezamenlijke verklaring bij de Geneefse ontwapeningsonderhandelingen in de VN gevraagd om een planmatige aanpak bij verdergaande reducties van nucleaire wapens. De eerste stappen moeten daarbij gezet worden door de landen met grote wapenarsenalen. Ook moeten wederzijds gerichte kernwapens uit de parate toestand worden gehaald en moet er snel gekomen worden tot een ban ten aanzien van splijtbaar materiaal. Is de Nederlandse regering bereid, zich bij deze verklaring aan te sluiten?

Op dit vlak is ook de ondertekening van START II (strategic arms reduction treaty) door de Doema in Rusland van groot belang. Wil de Nederlandse regering meer in het algemeen specifieke aandacht besteden aan de rol van tactisch-nucleaire wapens? Deze wapens worden genoemd in de bovengenoemde verklaring. De heer Koenders doelde tevens op de Nederlandse taak met de F-16's. De periodisering en timing van de afbouw van deze taak moet een onderdeel zijn van het «comprehensive concept».

De regering van India heeft als een van de redenen voor de kernproeven opgegeven dat zij bezorgd is over de wapenproliferatie, inclusief raketten, in de regio. Op dit punt moet in het Nederlandse beleid sprake zijn van solidarisering met het beleid van de VS, die een vrij harde lijn innemen. Ook ten aanzien van Rusland moet een duidelijke stelling worden ingenomen. Dit land laat, ondanks de proef in India, een wapenexporttransactie totstandkomen. Hierbij lijkt een «carrot and stickbenadering» voor de hand te liggen. De EU moet duidelijke kritiek leveren op dit punt en daarnaast kijken naar een eventuele verhoging van de gelden voor het opruimen van de massavernietigingswapens in Rusland.

Er is sprake van een leverantie van «dual usegoederen» aan Pakistan van de firma Slebos research in Sint Pankras. Deze zijn in beslag genomen op Schiphol. Er heeft in het algemeen een verbetering plaatsgevonden bij de controle van deze goederen. Het dilemma ligt echter bij de opslag en het opheffen daarvan. Hier lijkt sprake van een gat in de wetgeving. Wat gaat de regering hieraan doen?

De heer Koenders wees op een artikel in de NRC van heden over een Urenco-levering aan Taiwan. Het is goed dat deze levering is gemeld aan de Kamer. Het ligt voor de hand dat China goede en adequate garanties vraagt, zeker omdat Taiwan niet toe kan treden tot het non-proliferatieverdrag omdat het geen staat is zoals alle andere staten. Wat zijn precies de modaliteiten van de Amerikaanse paraplu en de antiproliferatiegaranties? Welke inschatting maakt de regering van de reactie van China? China maakt immers deel uit van de driehoek China–India–Pakistan, welke bepalend is voor de betreffende regio. Zonder nadere informatie over het een en ander kan de PvdA-fractie niet instemmen met de Urenco-levering.

De heer Hoekema (D66) gaf aan zich te kunnen vinden in een groot deel van de analyse en vragen van de heer Koenders.

De geschiedenis van de non-proliferatie laat zien dat slechts één staat is teruggekomen van de weg van het vervaardigen en bezitten van nucleaire wapens. Dit nuttige voorbeeld, Zuid-Afrika, kan een parallel betekenen met de situatie van India en Pakistan. Landen bezitten immers kernwapens in functie van hun veiligheid en de perceptie daarvan. De aanpak van de problemen tussen India en Pakistan moet dus rekening houden met deze functie.

De regering spreekt van een exitstrategie, alhoewel niet duidelijk is wat de gewenste richting hierbij is van India en Pakistan. Onder het kopje Verdere stappen staat in de brief van de regering een aantal ijkpunten. Van het witten van een atomaire drempelsituatie mag overigens geen sprake zijn. Het uitgangspunt moet zijn dat India en Pakistan erkende niet-kernwapenstaten worden, die zich houden aan de verplichtingen inzake het NPV. De juridische status van beide landen in relatie tot dit NPV is echter niet helder.

Het bereiken van dit uitgangspunt bij de exitstrategie kon volgens de heer Hoekema langs twee grote lijnen worden bereikt. Ten eerste is dat het verder ontwikkelen van het denken en onderhandelen over kernwapens. Ten tweede is dat het denken en onderhandelen over de politieke situatie in de regio. De brief van de regering is sterker op het eerste punt. Inzake de nucleaire ontwapening en de ontwikkeling van een non-proliferatieregime is het op zichzelf juist dat India en Pakistan constateren dat het NPV discriminatoir is. Beide landen gebruiken dit argument vooral als een façade, wat echter niets afdoet aan de waarde van deze stelling.

De heer Hoekema riep de regering op om de ontwikkelingen van de Europese top in Cardiff door te trekken en de dimensie van de verantwoordelijkheid van de vijf erkende kernwapenstaten (P5) niet uit de weg te gaan. Deze staten moeten aangesproken worden op hun verantwoordelijkheid in dit dossier. Daarbij vallen drie groepen te onderscheiden: 1. China, 2. de Verenigde Staten en Rusland, 3. Frankrijk en Engeland. Met name China moet betrokken worden bij de discussie over nucleaire ontwapening. Ook moeten Amerika en Rusland nog verder gaan met de nucleaire ontwapening. De Doema moet START-II ratificeren om te komen tot een zeer laag niveau aan kernwapens tussen beide landen. De veiligheidssituatie in de wereld maakt dit overigens zeer goed mogelijk. Daarnaast moeten ook Frankrijk en Engeland zich voegen in deze discipline. Zij mogen zich niet verschuilen achter de forse reducties van de Verenigde Staten en Rusland. Hoe denkt de regering deze landen te brengen tot verdere ontwapening?

De door de heer Koenders genoemde verklaring van een aantal landen over een programmatische aanpak, inclusief de discussie over tactische nucleaire wapens, was voor de heer Hoekema in beginsel een begaanbare weg. Het zou echter beter zijn als Frankrijk en Engeland, bijvoorbeeld via de Europese Unie, deze weg zouden inslaan. Daarbij zal uiteindelijk ook de voor Nederland resterende kernwapentaak niet ontlopen moeten worden. Deze kan volgend jaar in de discussie over het strategische concept van de NAVO aan de orde komen. Ook voor Nederland als cogebruiker is de veiligheidssituatie immers drastisch veranderd.

Naast het denken en onderhandelen over kernwapens moet er een politieke aanpak komen. Die ontbreekt echter in de brief van de regering. Het doorbreken van de essentiële patstelling tussen India en Pakistan, de kwestie-Kashmir, blijft onduidelijk. India vindt dat het gaat om een bilaterale kwestie, waar Pakistan behoefte heeft aan internationale bemoeienis en wijst op de VN-resoluties vanaf 1948. De enige manier om deze patstelling te doorbreken was volgens de heer Hoekema een exercitie volgens het recept van het Midden-Oosten. Een aantal landen: de VS, Rusland, China en de EU, moeten een gezamenlijk initiatief nemen om de kwestie-Kashmir in beweging te krijgen. De kernproeven in de regio zijn immers eerder een gevolg van de strijd tussen India en Pakistan over Kashmir en daarmee dus van de veiligheidssituatie dan van het westerse handelen inzake kernwapens en non-proliferatie. Hoe denkt de regering deze patstelling te doorbreken?

De heer Hoekema kon zich vinden in de analyse van de regering. Er is gekozen voor milde sancties, gezien het te verwachten effect van dit soort maatregelen, en voor een aantal politieke maatregelen. Wel leeft de vraag wat het Nederlandse beleid is inzake wapenleveranties. Nederland heeft besloten, tot nader order geen vergunningen af te geven voor de uitvoer van strategisch materiaal naar India en Pakistan. Wat is hier echter de nadere order? Waar is de exitstrategie precies op gericht? Hoeveel medestanders kent de Nederlandse regering op dit punt, ook in EU-verband?

De Verenigde Staten en Rusland twisten over de hervatting van de Russische hulp aan India bij de bouw van kerncentrales. Moeten deze landen daarbij niet tot een gezamenlijke aanpak komen? Wat kan de bijdrage van Nederland en van Europa hierbij zijn?

Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA) liet weten de betogen van de vorige woordvoerders in grote lijnen te onderschrijven. Een aantal andere voor de discussie belangrijke elementen zijn echter nog niet aan de orde gekomen.

De heftige reacties op de kernproeven in India en Pakistan waren terecht. De door beide landen voor deze proeven ingebrachte argumenten deugen dan ook niet. Zo is de regio niet stabieler of veiliger geworden, maar is juist het tegenovergestelde gebeurd. Bovendien is de situatie inmiddels een internationale aangelegenheid geworden, hoe hard India ook roept dat het een bilaterale kwestie is. Pakistan trekt een iets andere lijn en vindt dat bij deze bilaterale kwestie een derde partij, een bemiddelaar, gebruikt kan worden om de verhevigde spanning te verminderen en de besprekingen tussen de beide landen vlot te trekken.

De internationale inzet van non-proliferatie is met de huidige ontwikkelingen sterk onder druk komen te staan. De brief van de regering laat zien dat India en Pakistan zich buiten de door het NPV belichaamde internationale rechtsorde hebben geplaatst. Zij weigeren immers partij te worden bij het NPV. Deze gebeurtenissen zullen ook van invloed zijn op de ondertekening van START-II door Rusland. Wat zijn de verwachtingen van de regering omtrent dit punt?

Mevrouw Van Ardenne wees erop dat bij het beleid een divers patroon te zien is. Alleen de eerder genoemde acht landen hebben grensverleggende voorstellen gedaan. Het is overigens verbazingwekkend dat Nederland zich niet bij deze landen heeft gevoegd. Het gezamenlijke statement van deze landen is immers positief. Heeft Nederland hiervan pas achteraf kennisgenomen?

Binnen de EU is het zorgwekkend dat er op weinig terreinen overeenstemming te bereiken is geweest over sancties. Uitspraken over de situatie worden in unanimiteit gedaan, maar bijvoorbeeld inzake de ontwikkelingsrelaties zijn alleen Nederland, Denemarken en Duitsland bereid om de hulprelaties te bevriezen. Ook bij het wapenexportbeleid is, ondanks een Europese gedragscode, kennelijk geen overeenstemming inzake maatregelen te vinden.

De brief van de regering maakt duidelijk dat er onderzoek wordt gedaan of er een embargo kan komen op het eerstepijlerinstrument, het algemeen preferentieel stelsel (APS) voor ontwikkelingslanden. Waarom is dit onderzoek nodig? Het APS kan toch gewoon benut worden bij het isoleren van landen?

Mevrouw Van Ardenne was van mening dat India de reacties niet goed ingeschat heeft. Ook de verdeeldheid in het land bleek na aanvankelijk enthousiasme groter dan verwacht. Het neveneffect van dit alles, namelijk het prominenter op de internationale politieke agenda plaatsen van de kwestie-Kashmir, is positief. Bij het toekomstscenario, de exitstrategie, moet de kwestie-Kashmir dan ook internationaal en multilateraal aan de orde worden gesteld.

De nota over het wapenexportbeleid zegt dat Nederland niet levert aan een spanningsgebied. India en Pakistan zijn in de afgelopen jaren diverse malen in het vertrouwelijk overleg aan de orde geweest als spanningsgebieden waaraan Nederland niet zou moeten leveren. Nederland is echter door blijven leveren. Dat maakt dat Nederland op dit vlak te laat, pas na de kernproeven in India en Pakistan, heeft gereageerd. De Nederlandse regering had eerder tot de conclusie moeten komen dat men niet aan dit spanningsgebied had mogen leveren. Dit was een duidelijk signaal geweest dat de ontwikkelingen aldaar niet de instemming van de Nederlandse regering hadden. Dat is immers ook de bedoeling van de nota over het wapenexportbeleid.

Het is overigens een onmogelijke situatie dat er geen publiek debat mogelijk is over de wapenexport. Ook de CDA-fractie heeft voor 1994 nooit openheid betracht in deze situatie. Mevrouw Van Ardenne heeft echter Kamervragen gesteld naar aanleiding van een recent artikel in Vrij Nederland. Na 1 september 1998 heeft de Kamer eindelijk de beschikking over de gegevens over de leveranties in 1997. Alleen dan is de Kamer in staat, in alle vrijheid en openheid over de wapenexport spreken.

Mevrouw Van Ardenne merkte op dat de nodige leveranties opgeslagen liggen op haven- en luchthaventerreinen. Kan Nederland beschikken over de «dual usegoederen» die aan India en Pakistan via doorvoer geleverd zouden worden? Is het mogelijk om met de huidige wetgeving de zaak zo te organiseren dat dergelijke goederen in beslag genomen kunnen worden?

De ontwikkelingsrelatie van Nederland met zowel India als Pakistan is gedeeltelijk bevroren. Waarom is niet het hele pakket ongedaan gemaakt? Ligt het bovendien niet voor de hand om, als grote landen zoals India en Pakistan bereid zijn om permanent veel geld te investeren in kernbewapening, de Nederlandse inzet voor ontwikkelingsprogramma's via betalingsbalanssteun te laten vervallen? Is het niet wijzer om een route te kiezen via particuliere kanalen? De grote en schrijnende armoede moet bestreden worden. Er mag geen sprake zijn van het blokkeren van de hulp die via medefinancieringsorganisaties de allerarmsten probeert te bereiken. Het is daarentegen wel de vraag of doorgegaan moet worden met de huidige gouvernementele ontwikkelingsrelaties met India en Pakistan.

Het is van belang om bij het zoeken naar oplossingen voor de regio twee wegen te bewandelen: het multilaterale en het bilaterale spoor. De vermindering van de spanningen tussen India en Pakistan heeft daarbij de prioriteit. De kwestie-Kashmir is inmiddels een internationaal probleem geworden dat in het multilaterale kader thuishoort. In die multilaterale besprekingen moeten de vier uiterst belangrijke punten van de heer Koenders betrokken worden. Tot slot moet het wapenembargo in Europees verband vastgesteld worden. Men mag niet afzonderlijk doorgaan met individuele sancties. De sancties moeten dus zoveel mogelijk op Europees niveau worden vastgesteld.

Mevrouw Vos (GroenLinks) merkte op dat de regering zich erop beroept dat zeer snel is gereageerd op de kernproeven. In dat licht is het verbazingwekkend dat de brief van de regering zo lang op zich heeft laten wachten. De Kamer heeft immers bijna vijf weken moeten wachten op de brief, die uiteindelijk pas op 19 juni 1998 was voltooid.

Een deel van de analyse van het kabinet werd gedeeld door mevrouw Vos. De kernproeven in India en Pakistan verdienen een harde en stevige reactie, daar zij grote gevolgen hebben voor de veiligheid in de regio en tevens een bedreiging vormen voor de wereldvrede. De proeven hebben immers alles te maken met het non-proliferatiebeleid.

Het NPV heeft een discriminatoir karakter. Juist de kernwapenstaten zullen daarom duidelijke stappen moeten zetten om een structurele oplossing dichterbij te brengen. Ook de samenstelling van de Veiligheidsraad is hierbij aan de orde. Het is immers belangrijk dat de samenstelling verbreed wordt naar een land als India. Alleen zo kan op de langere termijn een situatie van vrede en stabiliteit worden bereikt.

Mevrouw Vos sloot zich aan bij de woorden van de heer Koenders over het NPV. Enige tijd geleden heeft een grote groep niet-gebonden landen ervoor gepleit dat kernwapenstaten en cogebruikers de afspraken van het NPV daadwerkelijk zouden naleven. Nederland heeft zich in de vergadering van eind april–begin mei in Genève echter verzet tegen het maken van een afspraak over een discussie op dit punt. Nederland heeft kernwapens liggen in Volkel. Is het daarom niet paradoxaal dat Nederland zich hiertegen verzet, ook gelet op de inhoud van de brief? Is het niet van belang dat Nederland positief reageert op de eerder genoemde oproep van acht landen aan de kernwapenstaten om de strategische kernwapens te verwijderen? Wat betekent dit voor de Nederlandse opstelling?

De brief van de regering laat zien dat Japan en de Verenigde Staten handelssancties uitvaardigen. Nederland heeft de hulpprogramma's gedeeltelijk bevroren. Waarom is Nederland niet verder gegaan? Zijn er geen handelssancties overwogen? Bij het snijden in de hulp wordt overigens gekozen voor hulp met een macro-economisch karakter. Het is goed dat een en ander niet ten koste gaat van de hulp voor de allerarmsten. Is er echter niet meer te doen? Hoe staat het met de handelprogramma's van Economische Zaken? De bijlage bij de brief maakt niet duidelijk waar de sancties genomen worden. Kan hierop mondeling of schriftelijk antwoord worden gegeven?

De wapenleveranties aan India en Pakistan zijn stopgezet. Dat betekent dat er geen vergunningen meer worden afgegeven. Het is overigens raar dat Nederland juist aan deze beide landen, die volgens de brief «diepgewortelde historische vijandschappen» kennen, lang doorgegaan is met het leveren van wapens. Het afgelopen jaar zijn er zes keer zoveel wapens geleverd aan India als in de zes jaren daarvoor. Tevens is bekend dat een Nederlands bedrijf een Indiase onderneming heeft opgezet om in nauwe samenwerking een radarsysteem voor een Indiase luchtdoelraket in India te ontwikkelen. Hoe kan dit allemaal? Nog in 1996 heeft minister Van Mierlo gezegd heel terughoudend te zijn bij leveranties aan dit soort landen. Ook is toen gezegd dat het zou gaan om relatief laagwaardige technologieën. Dat kan de minister toch onmogelijk volhouden? De huidige stop levert, afgezet tegen de intensiveringen in leveranties in de afgelopen jaren, een ontluisterend beeld op. De brief van de regering laat bovendien zien dat de vergunningverlening voor wapenexporten aan India en Pakistan weer zal worden hervat als deze landen stappen in de gewenste richting zetten. Welke stappen moeten dat zijn? Het gaat toch juist om vermindering van de spanningen in de regio?

Mevrouw Vos merkte op dat de Urenco-leveringen aan Taiwan op dit moment niet aan de orde kunnen zijn. Het Nederlandse kabinet maakt zich grote zorgen over de situatie in India en Pakistan. Een leverantie van dit type materiaal aan een ander spanningsgebied kan dus niet plaatsvinden, al is levering meer in het algemeen en op zichzelf mogelijk binnen het NPV. Nederland moet dus niet de onverstandige stap zetten om verrijkt uranium te leveren aan Taiwan. Wat is hierop de reactie van de minister?

De heer Hessing (VVD) vond de brief van de regering helder, ondanks dat het om een complexe materie ging. De zorgen over de situatie in de regio worden in de brief goed verwoord.

In de brief staat dat het raadzaam lijkt dat de internationale gemeenschap druk blijft uitoefenen totdat India en Pakistan invulling hebben gegeven aan de gewenste positieve gedragswijziging en verklaren de dialoog met elkaar aan te willen gaan. De heer Hessing vond hier zelfs grote druk op zijn plaats.

Het voorstel van de regering om de P5-landen aan te spreken op hun verantwoordelijkheid viel bij de heer Hessing in goede aarde. De geprivilegieerde status van de bestaande kernwapenstaten moet ter discussie komen om het NPV te openen en om andere landen de mogelijkheid te geven om verantwoordelijkheid in dezen te nemen.

Het internationale overleg over India en Pakistan moet geschieden via alle beschikbare kanalen: de VN, de G8, de P5 en vooral het IMF, de Wereldbank en de Europese Unie. Naar de mening van de heer Hessing mag vanuit deze gremia maximale druk worden uitgeoefend. De vertraging van de leningen van IMF en Wereldbank aan India en Pakistan is dan ook positief. Het is daarnaast goed dat hieraan politieke voorwaarden worden gesteld.

De eerste Nederlandse reactie was razendsnel, maar de impact op het gebied van ontwikkelingssamenwerking is beperkt. Alleen het niet-gecommitteerde deel van de macrohulp vervalt. Dat is allemaal buitengemeen bescheiden en valt vooral onder symboolbeleid. Het is functioneel, maar stelt materieel weinig voor. Waarom is niet overwogen om alles op te schorten? Bij committering kan mogelijk gefaseerd worden bij de uitvoering van eerder gedane afspraken. De beoogde signaalwerking kan zo versterkt worden. Dat kan ook door aan te geven dat de onderhandelingen over 1999 op dit gebied voorlopig niet zullen plaatsvinden.

De coördinatie bij de EU schiet duidelijk te kort. Er lijkt zelfs sprake van onwil op dit vlak. Deze betreurenswaardige constatering vraagt om een extra «effort» van de kant van de Nederlandse regering in de Europese Unie. De heer Hessing heeft eerder gevraagd om een brief over de Algemene Raad van 4 juni 1998 met informatie over de posities van de diverse Europese landen. Die brief is er nog niet. Kan er ook iets gedaan worden in het kader van de samenwerkingsovereenkomsten tussen EU en India?

De brief van de regering stelt terecht dat inzake India straf niet het «leitmotiv» moet zijn. Het opereren moet vooral toekomstgericht zijn. Het regime in India moet echter heel nadrukkelijk op de hoogte gebracht worden van de Nederlandse reactie. Dat optreden mocht volgens de heer Hessing hard zijn. Pakistan moet wellicht iets omzichtiger worden benaderd, ook gelet op de strategie voor de toekomst. De bevolking aldaar is kwetsbaarder. Pakistan heeft bovendien enkele signalen van goede wil afgegeven, in de zin van een moratorium en de bereidheid om een dialoog te voeren inclusief een derde partij. Als India stappen zet, zal Pakistan volgen. India zegt de dialoog te willen, maar geeft daar in de praktijk echter geen blijk van. De internationale gemeenschap moet daarom India op korte termijn onder hoge druk zetten.

Antwoord van de regering

De minister van Buitenlandse Zaken constateerde een grote overeenkomst in de lijn van denken tussen regering en Kamer, alsmede het bestaan van grote ongedurigheid en een behoefte aan meer duidelijkheid over het nucleaire vraagstuk. Dit vraagstuk, dat ontstaan is met het einde van de koude oorlog, heeft zich in een nieuwe gedaante aangediend. Hierop heeft ook de Nederlandse regering niet direct een antwoord. Deze verlegenheid bij het vinden van passende en effectieve maatregelen voor zowel een nieuwe bedreiging voor de stabiliteit in de betrokken regio als het nucleaire vraagstuk is internationaal aanwezig.

Meer in het algemeen kan gezegd worden dat de eerste kernwapenrace bedwongen is met de gedachte die uiteindelijk in het non-proliferatieverdrag is neergelegd. In de hierdoor ontstane ruimte is nu echter een nieuwe race gestart die met de middelen van dit verdrag niet kan worden gestopt. Toch moet de oplossing gevonden worden binnen het kader van de bestaande instituties: het NPV en het comprehensive test ban treaty. De middelen om die oplossing te bereiken zijn onder meer sancties, politieke onderhandelingen en vooral nieuwe gebaren van de «haves».

De minister legde uit dat Rusland en de Verenigde Staten het kernwapen in de wereld hebben gebracht. Daarna heeft China eenzelfde type wapen tot ontwikkeling gebracht en dit heeft met name India uitgedaagd om dezelfde weg te volgen. Dat heeft in deze regio Pakistan dit voorbeeld doen volgen. Het is overigens een teken aan de wand dat Pakistan ondanks alle waarschuwingen toch tot het doen van kernproeven is overgegaan. Er zijn in deze regio zeer diepliggende instincten in het spel, die vooral losgemaakt worden door het besef van de structurele ongelijkheid bij het bezit van kernwapens. De kern van de zaak is dus in feite een overtreding in reactie op een structurele geprivilegieerdheid.

De Nederlandse regering is zowel bilateraal als in de verschillende gremia bezig om deze ontwikkeling in bedwang te houden en terug te brengen tot de juiste proporties. Dat is moeilijk, omdat men internationaal slechts eensluidend is in de verontwaardiging over de kernproeven. Het is echter duidelijk dat alleen algemene en gezamenlijke antwoorden van de internationale gemeenschap enige indruk zullen wekken. Deze constatering plaatst een kanttekening bij alle gebaren in de bilaterale sfeer. Deze moeten dan ook vooral gezien worden als signalen van verontwaardiging en verontrusting.

De minister maakte duidelijk dat de wereld nog geen strategie heeft op dit punt. Wel is duidelijk dat het platform voor oplossing en indamming van dit probleem de Verenigde Naties in Genève is, waar hierover reeds een gesprek plaatsvindt in algemene zin. Bij de strategie moet vooral gedacht worden aan een samenhang van maatregelen. Zowel sancties als politieke gebaren moeten bij elkaar gebracht worden om een overtuigende reactie te produceren. Sancties zijn immers druppels op een gloeiende plaat zonder politieke onderhandelingen. Het is echter moeilijk om deze twee zaken te combineren.

Bij het in perspectief opgeven van hun geprivilegieerde positie moeten in de eerste plaats de kernwapenstaten aangesproken worden. Dat moet met meer overtuiging gebeuren. Links heeft in Nederland jarenlang gevraagd om de wereld kernwapenvrij te maken. Dat ideaal kan echter de stappen verduisteren die in de praktijk van alledag haalbaar zijn. Zo vraagt de nieuwe situatie, bij gebrek aan een ander antwoord, om het duidelijk maken van het eerder genoemde perspectief. Dit door de Nederlandse regering aangedragen punt begint steeds meer een onontbeerlijk element te worden van de totale internationale strategie.

Ook Nederland was het overigens volgens de minister niet gelukt om de eigen zienswijze te verbreden tot grotere collectiviteiten, zelfs niet binnen de Europese Unie. Er zijn slechts enkele landen welke ongeveer dezelfde boodschap, in de zin van sancties, uitdragen als Nederland. Dat zijn onder meer Japan, de Verenigde Staten en enkele landen van de Europese Unie. De andere landen zijn, zoals eerder gezegd, niet verder gekomen dan gebaren van verontwaardiging. Toch is de discussie in een nieuwe fase gekomen, nu het duidelijk is dat de wereld op onontkoombare wijze opnieuw is geconfronteerd met het gevaar van kernwapens.

Er zal druk uitgeoefend moeten worden op Rusland om tot ratificatie van START-II te komen. Alhoewel ratificatie formeel nodig is alvorens met START-III aangevangen kan worden, lijkt het mogelijk dat hiermee alvast in informele zin begonnen kan worden als reactie op de nieuwe situatie. Dit kan van groot gewicht zijn als men wil dat de gezamenlijke erkende kernwapenstaten een gebaar maken in de richting van het in perspectief prijsgeven van hun geprivilegieerde positie. START-III is immers nodig om de verschillen tussen Frankrijk, Engeland, China en de grote kernwapenmogendheden kleiner te maken. De Nederlandse regering zal zeker proberen om deze gedachtegang internationaal aan de orde te stellen en te bevorderen.

Het was volgens de minister onduidelijk of de provocerende houding van India het proces van START-III bemoeilijkt of juist dichterbij brengt. Het is echter van belang om op een zo effectief mogelijke manier gebruik te maken van de sancties. De wereld moet duidelijk maken dat het menens is. Een dergelijke effectieve druk kan voldoende kracht hebben om dit proces te bezweren. Bij de effecten van sancties kan men natuurlijk kanttekeningen plaatsen. Meer in het algemeen moet echter vastgehouden worden aan het «geloof» in de kracht van sancties.

Als de Doema START-II onverhoopt niet ratificeert, moet START-III met behulp van de Russische regering totstandkomen. Daarnaast moet met India en Pakistan een dialoog aangegaan worden om een bepaalde vorm van toetreding tot het NPV mogelijk te maken. Beide landen hebben immers altijd beweerd daartoe bereid te zijn als er een perspectief is op het prijsgeven van de geprivilegieerde positie van de erkende kernwapenstaten. De toetreding van beide landen zal een toetreding moeten zijn als niet-kernwapenstaat, waarbij hun kernwapenbezit in etappes onder controle wordt geplaatst en vervolgens wordt afgebouwd. Deze gestaffelde constructie is noodzakelijk omdat een kernwapenstaat in de zin van het NPV niet simpelweg overeenkomt met een staat die kernwapens bezit.

Als het benodigde perspectief gecreëerd kan worden en het bedoelde proces op gang mocht komen, zal er nog meer scepsis ontstaan over de werking van de sancties. Deze situatie is voorlopig niet aan de orde. Het is echter duidelijk dat een dergelijk proces zich uiteindelijk niet verhoudt met een aanhoudende druk van de wereldgemeenschap via sancties.

De minister legde uit dat de «intelligence» volledig heeft gefaald als het gaat om de kernwapenproeven. Beide landen zijn immers «toch nog onverwacht» overgegaan tot het houden van tests. Inmiddels is duidelijk geworden dat India vijf en Pakistan zes kernproeven heeft gehouden. Beide reeksen proeven waren te kenmerken als «ripple fire»: zeer kort achter elkaar. De gebrekkige seismische opvang van signalen maakt overigens dat er gerede twijfel bestaat of alle kernproeven zijn gelukt.

De ruimte voor de internationale dialoog met India kan in alle gremia gevonden worden, maar hoort eigenlijk thuis bij de VN. De Nederlandse regering zal zich dan ook daarop concentreren. Daarnaast is het duidelijk dat de dialoog tussen China, Pakistan en India bevorderd moet worden.

Het was volgens de minister niet eenvoudig om goede criteria aan te geven voor de exitstrategie. Hiervan zijn er door de heer Koenders vier genoemd, welke stuk voor stuk van belang zijn: een wederzijdse «no first useverklaring», het weghalen van de raketten aan de grens in verband met het gevaar van een «preventive strike», de noodzaak van het wederzijds ondertekenen van het algeheel kernstopverdrag en een discussie over de kwestie-Kashmir, eventueel met een derde partner. Een «no first useverklaring» is overigens in feite inhoudsloos en is bovendien in de preventieve conceptie van een kernwapenstrategie contradictoir. Alles wat een overeenstemming tussen beide landen dichterbij brengt, is echter welkom.

Meer in het algemeen moet geen van de vier criteria worden verabsoluteerd. Dat houdt verband met de snelle reactie van de Nederlandse regering en de wat late brief over deze zaak. Nederland heeft direct laten zien wat zijn standpunt is en heeft daarna de tijd genomen om tot een overtuigend gebaar te komen. De brief is daarom ook zeker niet de laatste op dit punt. Alhoewel er nog geen sprake is van een gezamenlijke aanpak, is het immers duidelijk dat iedereen de zaak buitengewoon serieus neemt.

De minister maakte duidelijk dat de leveringen van Rusland aan India in verband met de bouw van een kerncentrale aldaar zijn gebaseerd op een samenwerking die reeds een decennium duurt. In het begin van de jaren negentig is door de Nuclear suppliers group besloten om nucleair gerelateerde export alleen toe te staan naar landen met volledige waarborgovereenkomsten met het IAEA (International atomic energy agency). Rusland heeft toen een uitzondering gemaakt voor de samenwerkingsovereenkomst met India. Formeel valt Rusland dus niets te verwijten, al is het een politiek onhandig signaal, iets meer dan een maand na de Indiase kernproeven. De overtuiging van de Nederlandse regering is echter het dat het hier meer gaat om economie dan om politieke strategie.

Bij de wapenrace tussen India en Pakistan zijn op dit moment overigens geen aanwijzingen voor een «spill-over» naar de productie van biologische en chemische wapens.

De levering van bepaalde niet-strategische goederen was volgens de minister op grond van de In- en uitvoerwet onder de vergunningplicht gebracht. Daardoor zijn de betrokkenen, anders dan in het verleden, verplicht om een vergunning aan te vragen. Er is dus geen sprake van een gat in de wetgeving. De antwoorden op de overige vragen over dit punt, gesteld door mevrouw Vos en mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven, zullen de Kamer zo spoedig mogelijk schriftelijk bereiken.

Ierland en Zweden hebben het initiatief genomen tot een verklaring, «Towards a nucleair weapon free world». De oproep aan de drempelstaten om de relevante verdragen te accepteren, de oproep aan de kernwapenstaten om hun arsenalen in de laagste staat van paraatheid te brengen en de oproep aan deze staten om nieuwe impulsen te geven aan onderhandelingen worden door de Nederlandse regering gesteund. Er zijn echter problemen met de constatering dat de kernwapenstaten hun NPV-verdragsverplichtingen wat betreft het streven naar algehele kernontwapening in het geheel niet zijn nagekomen. In de arsenalen van de Verenigde Staten en Rusland zijn immers zeer grote inkrimpingen te zien. De oproep aan de kernwapenstaten om de niet-strategische kernwapens terug te trekken, verdraagt zich daarnaast niet met de NAVO-strategie. Het overgrote deel van de verklaring komt echter overeen met de opstelling van Nederland in de internationale discussie.

De leverantie van Urenco aan Taiwan is in relatie met de problemen tussen India en Pakistan niet bezwaarlijk. Het gaat immers uitsluitend om civiel gebruik onder de waarborgen van de IAEA. Bovendien is er geen bezwaar van Chinese zijde geconstateerd.

De minister gaf aan dat de relatie tussen India en Pakistan is belast door het conflict over Kashmir. De vraag is hoe deze kwestie in internationaal verband kan worden opgelost. Van belang is daarbij dat een overeenkomst tussen India en Pakistan, gesloten te Simla in 1972, eindelijk geëffectueerd wordt en er een dialoog over Kashmir ontstaat. Nederland en de Europese Unie dringen daarop met toenemende kracht aan.

Nederland en de Europese Unie dringen er ook op aan dat India de belofte om een referendum te houden nakomt. Dit punt ligt echter moeilijk, omdat in verschillende delen van Kashmir de bevolking zeer uiteenlopende opvattingen kent. Een referendum zal de kwestie dus niet gemakkelijk kunnen oplossen, nu het referendum zelf een constituante van het probleem is geworden.

De Nederlandse regering dringt zowel bilateraal als via de VN aan op een dialoog tussen India en Pakistan. De VN is van belang omdat de druk op beide landen vooral van de grootmachten, de VS en Rusland, moet uitgaan. Alleen het aandringen van deze landen op een oplossing kan de ferventie breken waarmee India en Pakistan proberen de zaken als een intern probleem voor te doen.

De minister erkende dat Zuid-Afrika is overgegaan tot het totaal vernietigen van zijn kernwapens. Daarnaast hebben Argentinië en Brazilië zich in 1991 en 1992 verplicht tot verifieerbaar gebruik van nucleair materiaal voor vreedzaam gebruik. Vooral dat laatste voorbeeld kan gebruikt worden om India en Pakistan te stimuleren om een stap in de goede richting te zetten. Wellicht kan dit een element vormen bij de eerder genoemde gestaffelde constructie bij toetreding tot het NPV.

De G8-landen hebben een verklaring afgegeven over de kwestie van de kernproeven. Nederland kan zich hierin vinden en heeft zich ook in EU-verband bij deze verklaring aangesloten. Meer in het algemeen is het ongebruikelijk dat een land zich publiekelijk aansluit bij een bepaald communiqué.

Het is niet zo dat Nederland zich in de NPV-Prepcom, de voorbereidende commissie, verzet heeft tegen pogingen om het multilateraal overleg over kernwapenbeheersing vlot te trekken. Door Mexico en Egypte zijn echter voorstellen gedaan waaraan de kernwapenstaten geen enkele medewerking wensten te verlenen. Wapenbeheersing gaat vooral om het maken van haalbare stappen. Daarom vond de Nederlandse regering het beter om deze onpraktische voorstellen niet te steunen. Voorstellen om te komen tot spoedige onderhandelingen over een «cut-off» zijn daarentegen met veel kracht gesteund.

Inzake de wapenleveranties kan de vraag gesteld worden waarom Nederland daarmee niet eerder is gestopt, ook gezien de spanningen in de regio. De minister gaf aan reeds enkele maanden geleden zijn ambtenaren gevraagd te hebben om te bezien of de wapenstrategie inzake India en Pakistan, waaraan door de Nederlandse industrie relatief veel wordt geleverd, niet veranderd moest worden. Dit had overigens meer te maken met het spanningscriterium dan met de geluiden over voorbereidingen van nucleaire proeven. Meer in het algemeen is overigens steeds een selectief criterium toegepast: alles wat direct kon worden gebruikt voor de inzet bij het conflict over Kashmir mocht niet worden geleverd.

Wellicht dus dat Nederland sowieso was overgegaan tot een ander beleid en een gehele stop van of tot sterk verminderde wapenleveranties aan beide landen. Dat zou echter weinig te maken hebben gehad met de nucleaire ontwikkeling aldaar. Bovendien zou de Nederlandse regering in dat geval nu niet meer het gebaar hebben kunnen maken van het tot nader order geen vergunningen afgeven voor de uitvoer van strategisch materieel naar India en Pakistan. Het is overigens niet zo dat het spanningscriterium, voortkomend uit de Wapenexportnota, betekent dat er nooit geleverd wordt aan spanningsgebieden. Een duidelijk voorbeeld hierbij vormt Israël en, in Europa, Turkije en Griekenland. In de praktijk betekent het dat in het algemeen buitengewoon goed gekeken wordt naar wat er wel of niet aan spanningsgebieden geleverd kan worden.

De Nederlandse regering is direct na de proeven overgegaan tot een antwoord in de conventionele sfeer aan eerst India en vervolgens Pakistan. Het weigeren van conventionele wapens aan landen bevordert echter meer in het algemeen de productie van nucleaire wapens. Dit punt heeft in het verleden een belangrijke rol gespeeld in de NAVO-strategie.

De vraag of Nederland niet eerder tot het stopzetten van leveranties over had moeten gaan, moet nog beantwoord worden. Dit punt kan het best op een ander moment ter discussie worden gesteld. De Kamer praat immers na het reces over de rapportage over de wapenexport over 1997.

De minister voor Ontwikkelingssamenwerking maakte duidelijk dat reeds enige maanden geleden in antwoord op Kamervragen is gesteld dat verandering in het beleid van India ook consequenties zou kunnen hebben voor de ontwikkelingshulpverlening. Bij de laatste verkiezing in India won een partij die zich nationalistischer en dreigender opstelde dan de andere partijen. In april van dit jaar heeft de Nederlandse regering daarom in een gesprek met de nieuwe minister van Financiën van India duidelijk gemaakt dat het houden van kernproeven gevolgen zal hebben voor de Nederlandse hulpverlening. Wel is enig begrip uitgesproken voor de positie van India in onderhandeling met de kernwapenstaten. De reactie hierop van India bestond voornamelijk uit sussende bewoordingen.

Het daarna toch overgaan van India tot kernproeven heeft onmiddellijk geleid tot het waar mogelijk bevriezen van de hulpverlening. Dat is geen straf, maar een politiek signaal in het kader van het overleg over hulpverlening tussen regeringen. Deze bevroren hulpverlening beslaat ongeveer 50% van de totale hulp. De andere hulp verloopt via regionale, lokale overheden en particuliere organisaties. De Nederlandse regering had reeds besloten om de helft van deze hulp, de macrohulp gericht op betalingsbalanssteun dan wel schuldverlichting, om te bouwen. Sinds oktober 1996 is de traditionele macrohulp daardoor meer gedifferentieerd uitgevoerd. Dit past onder meer beter bij de «take-offsituatie» in India. Deze hulp tussen regeringen is, zoals gezegd, waar mogelijk opgeschort. Dat betekent overigens wel dat men niet terugkomt op reeds genomen beslissingen. De nieuwe committeringen zijn voorlopig opgeschort. Een en ander heeft een effect dat over de kalenderjaren heen loopt.

De minister gaf aan dat de hulpverlening van Nederland aan India en Pakistan redelijk omvangrijk is. Voor India en Pakistan zelf ligt dat anders. Wel is de kwaliteit van de Nederlandse hulp groot, omdat deze louter uit giften bestaat, zodat het netto-effect groter is. De hulp aan beide landen komt overeen in grootte. Voor een werkelijk effectief signaal zijn echter grotere bedragen nodig, zoals die van de multilaterale hulpverlening of de gezamenlijke hulpverlening van alle bilaterale donoren. Nu zijn alleen de Scandinavische landen binnen de Europese Unie, Japan, de VS en Australië geïnteresseerd in verlaging van de bilaterale hulp. Dat zijn de partnerlanden van Nederland bij de hulp aan India. Omdat Nederland binnen de Europese Unie vrijwel alleen staat, is aansluiting gekozen bij deze partnerlanden.

Op het punt van de multilaterale hulp toonden India en Pakistan zich gevoelig, omdat de International development agency (IDA)- en Wereldbankleningen samen opgeteld tot enkele miljarden komen. Inmiddels is besloten om de leningen van de Wereldbank tot nader order op te schorten, ondanks grote druk van met name India op dit punt. Dit besluit ligt op een lijn met de voorstellen van de Europese Unie om tot uitstel over te gaan, in aansluiting op het initiatief van de VS en Japan. Hopelijk hebben al deze signalen politiek zin en kunnen zij India en Pakistan tot stappen in de goede richting dwingen.

De minister was van oordeel dat voorlopig de meerderheid van de landen standvastig is en niet zal overgaan tot hulpverlening aan India en Pakistan. Wel passen landen de truc toe om veel hulpverlening in het kader van de Wereldbank te beschouwen als armoedehulp in de zin van «basic human needs». Nederland maakt dit verschil niet wat betreft de multilaterale hulpverlening. Het criterium is immers of het gaat om hulp tussen regeringen en dus om een politiek signaal. Pas bij eventueel overleg over hervatting komt aan de orde of er een onderscheid kan worden gemaakt tussen armoedehulp, leningen en macrohulp.

De opschorting tot nader order wordt in feite door twee factoren beïnvloed: de effectiviteit van het signaal en het internationale draagvlak. Dit proces zal een aantal maanden kosten. De Kamer zal te zijner tijd worden geïnformeerd over de wijzigingen in het internationale draagvlak, de reacties van India en Pakistan en de consequenties die Nederland daaruit zal trekken. Een en ander kan dan mede bezien worden in het kader van de «pragmatische houding» uit de brief van de regering. Dit betekent in het algemeen dat er consequenties getrokken zullen moeten worden voor het eigen beleid als duidelijk wordt dat een land veel binnenlandse middelen besteedt aan niet-duurzaam beleid. Overigens liggen de percentages voor militaire uitgaven op de totale begroting in Pakistan aanzienlijk hoger dan in India.

Nadere gedachtewisseling

Mevrouw Vos (GroenLinks) vond het antwoord van de minister van Buitenlandse Zaken inzake het wapenexportbeleid onthutsend. De opmerking dat het goed is dat Nederland niet eerder is overgegaan tot een wapenstop, omdat anders nu niet het politieke gebaar van opschorting had kunnen worden gemaakt, is immers absurd. Nederland heeft tot voor kort wapens geleverd aan een gebied dat spanningen kent. De Nederlandse regering heeft op dit punt dus fouten gemaakt. De ontwikkelingen in de regio waren immers al lang bekend. Dat moet de minister van Buitenlandse Zaken erkennen. Dit moet ook consequenties hebben voor de toekomst. Voorlopig kan er dus geen sprake zijn van hervatting van wapenexport.

Mevrouw Vos noemde de rol van Nederland in het internationale overleg over het NPV onduidelijk. De minister van Buitenlandse Zaken heeft aangegeven dat Nederland de discussie niet blokkeert, maar slechts onpraktische voorstellen niet van steun voorziet. Wellicht is het tijd dat Nederland dit wel doet en zo aan een doorbraak op het gebied van non-proliferatie werkt. Er is gezegd dat de actualiteit hiervan door de jaren heen is weggezakt. Dat geldt echter niet voor een overheid die de ogen open houdt. Nederland kan op dit vlak een veel duidelijkere rol spelen.

In de oproep van de eerder genoemde acht landen gaat het ook uitdrukkelijk om het verwijderen van «non-strategic nuclear weapons from deployed sites» en dus om de kernwapens die Nederland op Volkel heeft staan. Dit vraagt om een duidelijke reactie van de Nederlandse regering.

Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA) noemde de antwoorden inzake de wapenleveranties aan Pakistan niet zuiver. De kwestie is hier niet het verlenen van vergunningen, maar de opslag en de gevolgen daarvan. Op dit punt zou er een gat in de wetgeving zijn. Nu Nederland steeds meer een doorvoerland wordt van wapens, moet er een systematiek ontwikkeld worden waarmee dergelijke transporten adequaat in beslag genomen kunnen worden en vervolgens vernietigd.

De minister van Buitenlandse Zaken heeft over het wapenexportbeleid een ridicule redenering gebruikt. Het zou goed zijn dat Nederland jarenlang door is gegaan met leveranties van wapens, omdat de Nederlandse regering anders nu niet de bedoelde wapenexportstop had kunnen uitvoeren. Winst is dat toegegeven is dat er sprake is van een spanningsgebied. Ware het echter niet beter geweest als Nederland eerder was gestopt met het verlenen van vergunningen voor wapenexporten aan India en Pakistan?

Mevrouw van Ardenne-van der Hoeven noemde nog een merkwaardig argument dat inzake het wapenexportbeleid door de minister van Buitenlandse Zaken is opgevoerd. Dat is dat het stopzetten van leveranties van conventionele wapens kan betekenen dat de nucleaire bewapening wordt bevorderd.

Onder welke condities kan er volgens de minister voor Ontwikkelingssamenwerking gesproken worden over hervatting van de hulp? Wat is eigenlijk de relevantie van een ontwikkelingsrelatie met een land dat een kernwapenprogramma kent zoals dat van India?

De heer Hoekema (D66) herinnerde eraan dat de discussie over wapenleveranties aan spanningsgebieden en landen met excessieve defensie-uitgaven al eerder door de opeenvolgende kabinetten had kunnen worden opgepakt. Het nieuwe kabinet moet daarom duidelijkheid verschaffen over de criteria die hierbij gebruikt zullen worden door Nederland en Europa.

Bij de politieke strategie kunnen de P5-landen het niet laten bij de verklaring van Genève. Het vraagstuk moet op de agenda blijven. Wellicht kan de secretaris-generaal van de VN hierbij een rol spelen. Het zoeken is immers naar een «trusted third party» om een begin van een discussie op touw te zetten over de kwestie-Kashmir.

Wat betreft de ontwapening is het goed om in de Geneefse ontwapeningsconferentie de onderhandelingen over «cut-off», nucleaire ontwapening en de voorbereiding van de toetsingsconferentie inzake het NPV te voeren en daarbij de proefnemingen in India en Pakistan in het oog te houden. De Europese Unie, de NAVO en de P5 moeten het nucleaire dossier behandelen in het licht van deze nieuwe ontwikkelingen.

De heer Koenders (PvdA) toonde groot respect voor de analyse van de minister van Buitenlandse Zaken inzake de nucleaire kwestie. Ook de nieuwe gedachte over het begin van START-III en de mogelijkheid van een gestaffelde toetreding tot het NPV werden gesteund. Kan het discriminatoire karakter van het NPV overigens een nieuwe impuls zijn voor het aan de orde stellen van de hervorming van de VN binnen Europees verband?

Het antwoord van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking over de pragmatische benadering van de exitstrategie is helder. Het is echter bekend dat nucleaire bewapening veel goedkoper is dan conventionele. Dat betekent dat deze strategie iets kritischer bekeken moet worden wat betreft de internationale financiële instellingen.

Volgens de heer Koenders was er sprake van een misverstand over de eerder genoemde verklaring van de acht landen. De minister van Buitenlandse Zaken noemde een quote als steen des aanstoots die echter niet in deze verklaring te vinden is. Wellicht zijn er teksten verwisseld. Daarnaast is het te overwegen om zich, juist vanwege de analyse van de minister van Buitenlandse Zaken, als NAVO-land aan te sluiten bij deze verklaring.

Inzake Urenco is de Kamer gemeld dat over de exacte modaliteiten van een overeenkomst met de Verenigde Staten nog overleg plaatsvindt. Tot het moment dat de Kamer daarover wordt ingelicht, kan er dus geen steun aan deze levering worden gegeven.

De heer Koenders gaf aan grote moeite te hebben met de opmerkingen van de minister van Buitenlandse Zaken over de wapenexport. Ook al lag de bedoeling van een en ander anders, het nut van opmerkingen als deze is ver te zoeken. Het stellen dat het niet leveren van conventionele wapens ertoe leidt dat de nucleaire ontwikkeling wordt versneld, is eveneens te kort door de bocht. Meer in het algemeen is duidelijk dat in de Wapenexportnota wordt uitgegaan van een restrictieve interpretatie van de criteria. Toch zijn door de Nederlandse regering tot vrijwel het laatste moment wapenleveranties geaccordeerd. Hieruit moet dus lering worden getrokken voor de toekomst.

De heer Hessing (VVD) gaf aan dat de eerder genoemde brief over de omvang van de ontwikkelingssamenwerking van de Europese Unie reeds is binnengekomen bij de Kamer. De Europese Unie geeft daaraan in dit verband ruim 80 mln. ecu uit. Kunnen ook deze uitgaven worden opgeschort? Wat zijn de gedachten van de Commissie hierover? Zijn de landen van de Europese Unie bereid, hieraan deel te nemen?

De minister van Buitenlandse Zaken liet weten een aantal vragen schriftelijk te zullen beantwoorden. Tevens zal onderzocht worden of er sprake is van een misverstand bij de tekst van de verklaring van de acht landen. Een NAVO-land kan niet, los van het NAVO-verband, een verklaring steunen die aan de kernwapenstaten vraagt om de niet-strategische kernwapens terug te trekken. Nederland hoort echter bij de denkwereld achter deze verklaring.

Het wapenexportbeleid inzake India en Pakistan is gedurende vier jaar in vertrouwelijk overleg met de Kamer besproken. Los daarvan was de minister gekomen tot het idee om tot een herbezinning van de wapenleveranties te komen. Er bestaat overigens wel degelijk een verband tussen de levering van conventionele wapens en de ontwikkeling van nucleaire wapens. Dergelijke gedachten hebben echter geen beleidsoverwegingen gevormd.

De minister legde uit de eerste minister te zijn die het wapenexportbeleid onmiddellijk in verband heeft gebracht met de nieuwe ontwikkelingen op het gebied van kernwapens. Dat wil niet zeggen dat deze stap niet eerder gezet is om juist nu het gebaar van een exportstop te kunnen maken. Als de herbezinning er eerder was gekomen, had de Nederlandse regering overigens niets kunnen veranderen aan het conflict over Kashmir. Er waren echter wel redenen om de consequenties van de Wapenexportnota op een andere manier gestalte te geven in het beleid.

Ook achteraf bezien had de Nederlandse regering niet eerder moeten stoppen met de wapenexporten. Dit beleid is altijd bewust gevoerd en verdedigd in de Kamer. Er is sprake van selectief beleid, gericht op veranderingen in spanningsgebieden. Dat gaat niet samen met de door sommigen gekozen rigoureuze aanpak van het probleem.

De minister was niet de opvatting toegedaan dat het onderschrijven door Nederland van de verklaring van de eerder genoemde acht landen mogelijk geleid zou hebben tot een doorbraak. De Nederlandse regering heeft immers relatief te veel invloed met haar intellectuele inbreng om gebaren te maken die geen enkel effect sorteren. Op deze wijze verliest men het vertrouwen van juist de landen die gestimuleerd moeten worden om anders te gaan denken.

De P5 kan het inderdaad niet laten bij de verklaring in Genève. Deze landen moeten in toenemende mate onder druk worden gezet om tot gebaren te komen die nodig zijn om soelaas te brengen. Het op de agenda zetten van de hervorming van de VN is moeilijk binnen de Europese Unie, zeker waar het gaat om de Veiligheidsraad. Landen zoals Italië, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk hebben daar grote moeite mee.

De minister sloot af met de klassieke opmerking dat Nederland bevestigt noch ontkent dat er kernwapens zijn op het Nederlandse grondgebied. Volgens deze strategie is nog nooit toegegeven dat deze wapens zich in Nederland bevinden. Meer in het algemeen steunt de Nederlandse regering alle signalen om te komen tot werkelijke reducties binnen het START-proces. Dat gaat over strategische kernwapens en vanaf START-III dus ook over tactische kernwapens.

De heer Koenders (PvdA) respecteerde de visie van de Nederlandse regering dat vooral binnen het NAVO-kader invloed uitgeoefend moet worden. De invloed van Nederland kan echter groter worden, juist in de gewenste denkrichting, als dit NAVO-land zich aansluit bij een verklaring die ook elders in de wereld als belangrijk wordt gezien. Deze verklaring heeft bovendien een grote steun in de Kamer.

De minister van Buitenlandse Zaken legde uit erg dicht bij de tekst van de verklaring te staan. Wellicht dat die tekst ingebouwd kan worden in de eigen opstelling, die Nederland altijd zo geloofwaardig mogelijk wil maken. Dat laat onverlet dat Nederland zich, zoals andere NAVO-landen, niet officieel bij de verklaring heeft aangesloten. De minister gaf aan een en ander echter serieus te willen bekijken.

De minister voor Ontwikkelingssamenwerking constateerde Kamerbrede steun voor zowel de beslissing voor opschorting van de bilaterale hulp tussen regeringen, de opstelling bij de inzet in multilateraal verband als de criteria bij een eventuele exit. Over dat laatste, belangrijke punt zal natuurlijk eerst een discussie met de Kamer plaatsvinden.

India is de grootste hulpontvanger van Nederland. Bovendien is Nederland al 35 jaar hulpgever van India. Het gaat echter om de regio als geheel. Dat betekent dat zowel India als Pakistan moeten ontvangen. De Nederlandse regering heeft steeds aangedrongen op het gebruik door India van politieke signalen inzake de regionale veiligheid en de NPV-kwestie. Na de verkiezingen in India en met de nieuwe regering is dat ineens veranderd, na de door de vorige regering bereikte mate van verzoening met Pakistan. De minister gaf aan dat de exitstrategie dus wellicht spoediger plaats kan vinden dan de omstandigheden nu aangeven.

De fungerend voorzitter van de commissie,

Blaauw

De griffier van de commissie,

Hommes


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Blaauw (VVD), Weisglas (VVD), Van den Berg (SGP), Van Middelkoop (GPV), Van Gijzel (PvdA), Hillen (CDA), Valk (PvdA), Voûte-Droste (VVD), Hessing (VVD), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Hoekema (D66), Marijnissen (SP), Dittrich (D66), Verhagen (CDA), Vos (GroenLinks), Dijksma (PvdA), Van den Doel (VVD), Koenders (PvdA), De Milliano (CDA), Van Ross-van Dorp (CDA), Karimi (GroenLinks), Timmermans (PvdA) en Van Dok-van Weele (PvdA).

Plv. leden: Bolkestein (VVD), De Graaf (D66), Rouvoet (RPF), Duivesteijn (PvdA), Visser-van Doorn (CDA), Zijlstra (PvdA), Rijpstra (VVD), De Haan (CDA), Ter Veer (D66), Van Bommel (SP), Eurlings (CDA), Harrewijn (GroenLinks), Bussemaker (PvdA), Geluk (VVD), Gortzak (PvdA), Van den Akker (CDA), Leers (CDA), Vendrik (GroenLinks), Swildens-Rozendaal (PvdA), Arib (PvdA) en Van Oven (PvdA).

Naar boven