26 084
Taken en functioneren rijksrecherche

nr. 4
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 27 juli 1999

In het Algemeen Overleg van 28 april 1999 over de notitie inzake taken en functioneren van de Rijksrecherche heeft u gevraagd naar de stand van zaken in de zaak-Von Henning (Kamerstukken 26 084, nr. 3). Inmiddels heeft de commissie, waarnaar ik in genoemd Algemeen Overleg verwees, advies aan mij uitgebracht. Thans kan ik u berichten dat de heer Von Henning en ik overeenstemming hebben bereikt op basis van het advies van de commissie over een regeling terzake door tussenkomst van diens raadsman, enerzijds, en de Landsadvocaat, anderzijds.

De zaak-Von Henning kan als volgt – beknopt – worden geschetst. In de periode 1993–1996 heeft onder leiding van het Openbaar Ministerie te Groningen tegen de heer J. C. W. Von Henning een strafrechtelijk onderzoek plaatsgevonden. Naar aanleiding van dat onderzoek is tegen de heer Von Henning strafvervolging ingesteld. Het Gerechtshof te Leeuwarden heeft bij arrest van 11 april 1996 de heer Von Henning vrijgesproken van het hem ten laste gelegde.

Inmiddels is vastgesteld dat in de loop van de behandeling van de strafzaak tegen de heer Von Henning door enkele vertegenwoordigers van de Rijksrecherche en Justitie – achteraf bezien – niet met de vereiste zorgvuldigheid is gehandeld. Hierdoor is de heer Von Henning in zijn belangen geschaad. Ik betreur dit zeer en heb dat inmiddels schriftelijk aan de heer Von Henning laten weten.

Het voorgaande heeft ertoe geleid dat tussen de Landsadvocaat en de heer Von Henning alsmede diens raadsman overleg is gevoerd over een aanvaardbare financiële regeling terzake van het door hem ondervonden nadeel. Partijen hebben hierover overeenstemming bereikt. Van deze regeling maakt onderdeel uit de afspraak dat geen inhoudelijke mededelingen over de bereikte overeenstemming worden gedaan noch over het advies van de commissie waarop deze overeenstemming is gebaseerd.

Ik vertrouw erop dat het negatieve beeld dat in de loop der tijd mede als gevolg van de tegen Von Henning ingestelde strafvervolging omtrent zijn persoon is ontstaan met de persverklaring, die als onderdeel van eerdergenoemde regeling over deze zaak wordt uitgebracht, zal worden gecorrigeerd.

Ik vertrouw er voorts op u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Naar boven