26 084
Taken en functioneren Rijksrecherche

nr. 3
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 21 mei 1999

De vaste commissies voor Justitie1 en voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties2 hebben op 28 april 1999 overleg gevoerd met minister Korthals van Justitie over de notitie inzake taken en het functioneren van de Rijksrecherche(26 084).

Van het overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

De heer Niederer (VVD) wees op de waardevolle taak die de bureaus interne onderzoeken (BIO's) vervullen bij de bewaking van de kwaliteit en de integriteit van het politieoptreden. Wel bestaat het gevaar dat zij zich hiermee teveel op het terrein van de Rijksrecherche begeven. Voorkomen dient te worden dat de politie rechter in eigen zaak speelt. De regering stelt dat de Rijksrecherche zich vooral richt op repressie en dat de regiokorpsen zich concentreren op preventie, maar die stelling is weinig overtuigend omdat de Rijksrecherche over een eigen inlichtingendienst (ID) beschikt met preventieve taken. De vraag rijst: hoe scherp is de scheidslijn tussen de Rijksrecherche en de interne onderzoeksbureaus bij de politie? Wie bewaakt de bewaker?

De inlichtingendienst van de Rijksrecherche betrekt informatie van de criminele-inlichtingendiensten (CID's) van de regiokorpsen. Kan de ID dezelfde onderzoeksmethoden toepassen als de CID's, dus kan deze dienst gebruik maken van informanten en infiltranten en kan hij telefoons aftappen? Wat is zijn relatie met de BVD? Hoe vindt de controle op de CID's plaats?

De helft van de onderzoeken die door de Rijksrecherche worden verricht, blijft uiteindelijk zonder gevolgen in strafrechtelijke of disciplinaire zin. Dit betekent dat de helft van de capaciteit wegvloeit naar onderzoek dat zonder resultaat blijft, en dat het slagingspercentage van onderzoek klein is. Wellicht is de oplossing te vinden in beter management van het onderzoek. Heeft het aangekondigde onderzoek naar de kwaliteit van de Rijksrecherche met deze problematiek te maken? Hoe moet de gevraagde capaciteitsuitbreiding van de Rijksrecherche in dit licht worden bezien? Wanneer valt de beslissing over die uitbreiding?

Tot slot vroeg de heer Niederer of het horen van ontvluchte TBS'ers een taak blijft van de Rijksrecherche, of dat dit wordt overgedragen aan de politieregio's.

De heer Van Heemst (PvdA) pleitte voor een meer directe en expliciete wettelijke fundering van de werkzaamheden van de Rijksrecherche, gezien de bijzondere positie en het gewicht van de Rijksrecherche binnen de Nederlandse rechtstaat.

Van alle onderzochte gevallen leidt een groot deel niet tot strafrechtelijke of disciplinaire afwikkeling. Dit gegeven is weliswaar niet per se een valide indicator van de effectiviteit van de Rijksrecherche, maar de vraag dringt zich op of bij de planning van onderzoeken de juiste afwegingen worden gemaakt. Onderzoek naar lekken is in het algemeen zeer bewerkelijk en het levert zelden resultaat op. Is het eigenlijk nog gerechtvaardigd om de Rijksrecherche met dit type onderzoek te belasten, hoe onwenselijk dit verschijnsel ook is en hoe groot de noodzaak om het te bestrijden? Bij vele lekken is het overigens maar de vraag of de bron werkelijk in ambtelijke kringen moet worden gezocht; politici hebben hierbij vaker boter op het hoofd dan men zou wensen.

Met zaken rond de vermeende inbreuk op de integriteit van ambtsdragers zijn vaak grote belangen gemoeid: het openbaar bestuur kan erdoor in diskrediet worden gebracht en betrokkenen, wier naam uiteindelijk moet worden gezuiverd, dienen vaak grote financiële claims in. Onderzoeken duren doorgaans lang. Krijgen dergelijke zaken wel voldoende prioriteit?

Verder merkte de heer Van Heemst op dat de Kamer reeds vorig jaar vaststelde dat de personele omvang van de Rijksrecherche aan de krappe kant is. Zijn hieromtrent inmiddels vorderingen gemaakt? Hij hield een pleidooi voor de inzet van de Rijksrecherche bij alle onderzoeken rond vuurwapengebruik van de politie. Informatie over vuurwapengebruik is immers van vitaal belang voor het verkrijgen van inzicht in het functioneren van de politie. Nu is de Rijksrecherche verplicht betrokken bij vuurwapenincidenten met al dan niet dodelijk letsel; haar betrokkenheid bij incidenten waarbij geen sprake is van letsel is facultatief. Dergelijk onderzoek door de Rijksrecherche vindt plaats onder leiding van een officier van justitie uit het district waarin het schietincident heeft plaatsgevonden. Ondermijnt dit niet het vertrouwen van de buitenwacht in de kwaliteit en de objectiviteit van het onderzoek?

Ten slotte merkte de heer Van Heemst op dat de precieze verantwoordelijkheid van de minister van Justitie voor onderzoeken die de Rijksrecherche voornemens is uit te voeren of waarmee de Rijksrecherche aan de gang is, onduidelijk blijft.

De heer Van de Camp (CDA) vond het nuttig om het functioneren van de Rijksrecherche eens in bredere zin te bespreken, los van de incidenten en zonder de publicitaire druk waarvan in het verleden dikwijls sprake was. Zijn indruk was dat de reorganisatie van de Rijksrecherche naar wens verloopt. Hij vroeg naar de resultaten van de innovatie en naar de vorderingen bij de ontwikkeling van de instrumenten voor kwaliteitsmeting.

Voorts vroeg hij naar de stand van zaken rond de capaciteitsuitbreiding; heeft het grote aantal nog lopende zaken te maken met een beperkte capaciteit? Onderzoeken naar fraude en corruptie worden steeds ingewikkelder. Het is zorgelijk dat hierdoor andere zaken blijven liggen. Het is maar zeer de vraag of een gedeeltelijke verschuiving van taken naar de BIO's het aantal door de Rijksrecherche uit te voeren onderzoeken daadwerkelijk kan verlagen. In dat geval blijft het capaciteitsprobleem van de Rijksrecherche bestaan.

Het is geruststellend dat het aantal officiële klachten over het optreden van de Rijksrecherche relatief beperkt is, in ieder geval kleiner dan in de pers wordt gesuggereerd. Is het zwartboek van de stichting justitiële dwalingen ooit aan de minister aangeboden? Is het juist dat, zoals deze stichting beweert, geen klachten kunnen worden ingediend over incidenten die ouder dan een jaar zijn?

Een aantal onderzoeken van de Rijksrecherche naar het functioneren van individuele politiebeambten verdient de aandacht van de Kamer. Hoe was de afloop van de zaak-Wagt en hoe is de stand van zaken rond de zaak-Von Henning? De informatie over de afloop van de zaak-Lancée wachtte de heer Van de Camp af.

Is de taakafbakening tussen de Rijksrecherche en de BIO's voldoende helder? Klopt het dat de BIO's zich niet beperken tot preventie en dat zij slechts in uitzonderingsgevallen overgaan tot onderzoek? Hoe is het gesteld met de informatie-uitwisseling en de taakverdeling tussen CID's en Rijksrecherche?

De laatste vraag van de heer Van de Camp was van bibliofiele aard: is het boek Honderd jaar Rijksrecherche nog beschikbaar?

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66) constateerde een verband tussen het tekort aan menskracht bij de Rijksrecherche en het aantal taken en de aard van de taken die zij moet uitvoeren. Zij ging ervan uit dat bij de toewijzing van taken sprake is van een zekere subsidiariteit, namelijk dat gewone recherchetaken in beginsel door de regiokorpsen worden uitgevoerd en dat de Rijksrecherche slechts bij een beperkt aantal, specifiek aangeduide gevallen wordt betrokken. Deze taakverdeling berust op een circulaire op grond van artikel 43 van de Politiewet, maar deze constructie is ontoereikend. De taakverdeling dient in een wettelijke bepaling te worden geregeld, met een duidelijke opsomming van de taken van de Rijksrecherche en een heldere uiteenzetting van de wijze waarop in concrete gevallen taken kunnen worden toegewezen. In het licht van de subsidiariteitsgedachte en de overbelasting van de Rijksrecherche ligt het voorstel van het bureau AEF om een aantal bijstandstaken niet meer door de Rijksrecherche uit te laten voeren, voor de hand. Hoe staat de regering tegenover het voorstel om de dienst te ontlasten door middel van een reductie van taken? De suggestie van de heer Van Heemst om de Rijksrecherche een ruimere taak te geven bij het onderzoek van vuurwapengebruik door de politie verdient serieuze aandacht.

Het aantal onderzoeken van de Rijksrecherche neemt af, maar de complexiteit en grootschaligheid van individuele onderzoeken nemen toe. Is het voorgekomen dat onderzoeken naar corruptie en naar de integriteit van functionarissen door capaciteitsproblemen niet ter hand worden genomen? Het is verontrustend dat er geen compleet beeld van de fraude en corruptie bestaat; de regering schijnt zich hierbij neer te leggen. Wellicht kan een centraal meldpunt voor fraude- en corruptiezaken een gedeeltelijke oplossing bieden.

Mevrouw Scheltema-de Nie verbaasde zich over de rendementscijfers van de Rijksrecherche. Ook zij vond een heroriëntatie op de aard van de taken van de dienst gerechtvaardigd. Hoe verhouden de cijfers van de Rijksrecherche zich tot het rendement van recherchewerk dat door de regiokorpsen wordt verricht?

Hoe moet men het geringe aantal klachten over het functioneren van de Rijksrecherche duiden? Functioneert de dienst zo goed of is de klachtenregeling niet bekend genoeg? Het is wellicht verhelderend dat bij de zaak-Lancée, de zaak-Von Henning en de zaak-Wagt nooit een officiële klacht is ingediend.

Tot slot vroeg mevrouw Scheltema-de Nie of er een evaluatie van de reorganisatie van de Rijksrecherche komt.

Mevrouw Halsema (GroenLinks) merkte op dat de Rijksrecherche, na een reeks van incidenten in de afgelopen jaren, in rustiger vaarwater is gekomen. Uit de geschiedenis van de Rijksrecherche blijkt dat deze dienst altijd relatief autonoom heeft gefunctioneerd, op enige afstand van de rest van de overheid. Hierin ligt de kracht van de Rijksrecherche, maar ook haar zwakte: zij is relatief ontoegankelijk en moet concurreren met andere instanties. De taakopvatting van de Rijksrecherche heeft zich uitgebreid van controleur van de politie tot bewaker van de integriteit van de overheid. Deze ontwikkeling is op zich positief, maar bij de ruimere taakstelling dringt zich wel de vraag van democratische controle op: als de Rijksrecherche de overheid controleert, wie controleert dan de Rijksrecherche? De regering acht hiervoor de bestaande ambtelijke controle en de ministeriële verantwoordelijkheid voldoende, maar is dit wel zo? Wellicht is in het toezicht op de Rijksrecherche een taak voor de Kamer weggelegd. Let wel, het is uitdrukkelijk niet de bedoeling dat de Kamer elk onderzoek van de Rijksrecherche nagaat, maar op dit moment wordt de Kamer alleen bij incidenten op de hoogte gesteld van onderzoeken en dat is onwenselijk. Tussen beide extremen is wellicht een middenpositie denkbaar, waarbij de zwaardere onderzoeken, desnoods geanonimiseerd, aan de Kamer ter controle worden voorgelegd. In ieder geval dient de vanzelfsprekendheid dat de Kamer niet op de hoogte van onderzoek wordt gesteld, op enigerlei wijze te worden doorbroken. Daarnaast is het aanbevelenswaardig om in het vervolg de jaarverslagen en meerjarenplannen van de Rijksrecherche te publiceren; hiermee kan worden tegemoetgekomen aan de behoefte van het publiek aan een grotere controle op overheidshandelen.

De beperkte middelen vergroten de noodzaak van sterkere prioritering bij de taakstelling van de Rijksrecherche. De criteria hiervoor zijn op dit moment te ruim geformuleerd. De Rijksrecherche zou zich vooral moeten richten op zwaardere misdrijven van ambtsdragers. Bij het horen van TBS'ers door de Rijksrecherche kunnen de nodige vraagtekens worden geplaatst. Wat is de achtergrond hiervan? Ook het afstoten van kleine en routinematige controles kan worden overwogen. Hoe staat de regering tegenover het verlenen van bijstand door de Rijksrecherche?

De onduidelijke verhouding tussen de Rijksrecherche en de BIO's maakt een scherpere onderlinge taakafbakening wenselijk. Kan men spreken van concurrentie tussen deze instellingen? Wordt de toegang tot de regionale korpsen door het bestaan van de BIO's bemoeilijkt? Bestaat er een toenemende behoefte om zaken intern af te doen? Het ontbreken van een wettelijke basis voor het functioneren van de Rijksrecherche komt de structurering en taakafbakening van de Rijksrecherche zeker niet ten goede.

De Rijksrecherche heeft zich in de laatste jaren ontwikkeld van een organisatie met afdelingen met een sterke couleur locale naar een organisatie waarin de inzet van personele middelen niet meer decentraal plaatsvindt, maar centraal door de directeur wordt bepaald. Is dit proces voltooid?

Mevrouw Halsema wees ten slotte op de uitspraken van de heer Pijl, de directeur van de Rijksrecherche. Volgens hem wordt de Rijksrecherche in haar werk gehinderd door de geheimhoudingsplicht van belastingambtenaren. Wellicht verdient het aanbeveling om voor belastingambtenaren de mogelijkheid te scheppen om zelfstandig zaken aan de Rijksrecherche te melden. Volgens de heer Pijl zouden initiatieven van de Rijksrecherche gefacilieerd kunnen worden door regelmatig overleg met de integriteitsmedewerkers op de diverse departementen.

Het antwoord van de regering

De minister schetste de betekenis van de Rijksrecherche als klein, maar belangrijk onderdeel van de politie. De kern van haar taken is gelegen in onderzoek naar strafbaar gedrag van politiefunctionarissen en andere overheidsfunctionarissen. Haar taak reflecteert het grote belang dat de regering hecht aan een integer overheidsapparaat.

In 1998 nam niet het aantal onderzoeken duidelijk toe, maar wel de complexiteit en grootschaligheid van onderzoeken. De werkdruk bij de Rijksrecherche is hoog en de inzet van de medewerkers verdient derhalve alle waardering. De Rijksrecherche heeft verzocht om een uitbreiding van de personele bezetting. Een definitief besluit hierover is aangehouden tot het advies van het College van procureurs-generaal, gebaseerd op de resultaten van het onderzoek van het bureau AEF naar een nieuw budgetverdeelsysteem binnen het openbaar ministerie. Het advies van het college zal waarschijnlijk medio mei worden uitgebracht. Het valt te verwachten dat ook het college voorstander van capaciteitsuitbreiding zal zijn en daarom zullen de ministeries van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bezien op welke wijze de uitbreiding gestalte kan worden gegeven en hoe deze kan worden gefinancierd.

De Rijksrecherche is een tweedelijnsorganisatie, hetgeen impliceert dat zij complexe opdrachten krijgt, met een vaak hoog afbreukrisico. Soms zijn opdrachten schier onmogelijk. Zo dient bij onderzoeken naar lekken te worden bedacht dat de kring van mensen die bekend zijn met de uitgelekte feiten, vaak veel groter is dan aanvankelijk wordt vermoed. Overigens is het inderdaad maar zeer de vraag of een lek altijd binnen de ambtenarij moet worden gezocht.

De zaken waarnaar de Rijksrecherche onderzoek verricht, hebben vaak een groot intrinsiek belang. Daarnaast gaat louter van het feit dat de Rijksrecherche onderzoek naar bepaalde zaken verricht, een grote preventieve werking uit. Dat is de reden waarom sommige typen onderzoek moeten worden verricht, ook al is het slagingspercentage doorgaans klein, zoals bij onderzoek naar lekken. Het aantal onderzoeken naar lekken neemt trouwens geleidelijk af. Een lek leidt al lang niet meer automatisch tot een onderzoek van de Rijksrecherche, maar hiermee is niet gezegd dat onderzoek naar lekken tot het verleden behoort. Als het gaat om belangrijke lekken en er een redelijke kans van slagen is, dan zal er doorgaans wel degelijk onderzoek volgen. Lekken tracht men daarnaast op verschillende manieren te voorkomen, bijvoorbeeld door het gebruik van papier dat niet kan worden gefotokopieerd.

De grote complexiteit van zaken en de hoge werkdruk hebben geleid tot enkele onderzoeken die niet bevredigend zijn afgerond. De Rijksrecherche heeft intern de nodige maatregelen genomen om de kwaliteit van het primaire proces te verhogen. De voor de Rijksrecherche verantwoordelijke procureur-generaal, de heer Steenhuis, heeft een tweetal personen, afkomstig uit het openbaar bestuur en uit de politie, benaderd voor advies over kwaliteitsverbetering, parallel aan de kwantitatieve uitbreiding. Indien mogelijk zal de Kamer hierover voor de zomer worden geïnformeerd.

De hoofdofficieren van justitie zijn op de hoogte van onderzoeken die door BIO's worden verricht, omdat zij hierover overleg voeren met de korpschefs. De hoofdofficier van justitie coördineert de taken van BIO's en Rijksrecherche aan de hand van de bekende criteria. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft de voorzitters van het korpsbeheerdersberaad, het hoofdofficierenberaad en de raad van hoofdcommissarissen verzocht om de samenwerking tussen Rijksrecherche en BIO's in kaart te brengen. De regering wacht de uitkomsten hiervan af. Overigens zijn er geen aanwijzingen dat die samenwerking niet goed verloopt.

Het College van procureurs-generaal zal binnenkort advies uitbrengen over het horen van ontvluchte TBS'ers en andere bijzondere taken van de Rijksrecherche. Het is denkbaar dat deze taken aan de regionale politiekorpsen worden overgedragen, maar het is zeer de vraag of dit veel capaciteitswinst zal opleveren omdat deze taken slechts een klein onderdeel van de werkzaamheden van de Rijksrecherche vormen.

Tussen de inlichtingendienst van de Rijksrecherche en de CID bestaat geen hiërarchische verhouding. Beide diensten kunnen beschikken over identieke onderzoeksmethoden.

Voor de werkzaamheden van de Rijksrecherche bestaat wel degelijk een wettelijke basis. Functionarissen van de Rijksrecherche kennen, als bijzondere ambtenaren van politie, een wettelijke basis op grond van artikel 3 van de Politiewet. Hun taken zijn, op hoofdlijnen, vastgelegd in de taakbeschikking van 25 maart 1994 op grond van artikel 43 van de Politiewet. Dit geheel biedt, samen met de circulaire die toeziet op de taken en inzetcriteria Rijksrecherche, voldoende beleidsmatige en juridische inkadering. Een dergelijke grondslag heeft echter inderdaad een nogal versplinterd en algemeen karakter. Daarom zullen de mogelijkheden van een deugdelijke wettelijke grondslag voor de organisatie van de Rijksrecherche nader worden onderzocht.

De afstand tussen politie en OM in een regio is doorgaans groot. Het is daarom verantwoord om de leiding van een onderzoek naar vuurwapenincidenten in handen te geven van een officier of hoofdofficier van justitie uit dezelfde regio als het te onderzoeken politiekorps. Het inschakelen van officieren uit een andere regio levert daarnaast praktische problemen op. Klachten over de huidige procedure zijn de minister nog niet ter ore gekomen.

Het aantal gevallen waarin de politie gebruik maakt van het vuurwapen, is tamelijk groot. Een onderzoek door de Rijksrecherche naar alle schietincidenten zou een aanzienlijke uitbreiding van de capaciteit van de dienst noodzakelijk maken. Vandaar dat er bewust voor is gekozen om Rijksrechercheonderzoek te beperken tot schietincidenten met lichamelijk of dodelijk letsel en gevallen waarbij de hoofdofficier van justitie ernstige fouten van de zijde van de politie vermoedt. In ieder geval bij schietincidenten met dodelijke afloop is per 1 april 1998 sprake van collegiale toetsing: de hoofdofficier legt zijn beslissing voor aan een collega, die desgewenst weer een andere hoofdofficier kan consulteren.

Het percentage onderzoeken zonder strafrechtelijke of disciplinaire gevolgen is inderdaad hoog, maar dit is het gevolg van het karakter van veel onderzoeken van de Rijksrecherche: zo staat bij routinematig onderzoek, zoals onderzoek naar gevallen waarbij iemand dood in zijn cel is aangetroffen, vaak bij voorbaat al vast dat er van enige vorm van vervolging geen sprake kan zijn. Dat is ook de reden waarom de rendementscijfers van de Rijksrecherche niet direct zijn te vergelijken met het rendement van recherchewerk van regiokorpsen.

De Rijksrecherche werkt hard aan de verkorting van de duur van haar onderzoeken, ook van integriteitsonderzoeken. Van een verlenging van de duur van integriteitsonderzoeken is geen sprake. Integriteitskwesties zijn vaak complex, maar door de hoge prioriteit die zij genieten, worden zij zo snel mogelijk afgerond. Dergelijke onderzoeken zullen in de toekomst hun hoge prioriteit behouden.

De onderzoeken van de Rijksrecherche vinden plaats onder de verantwoordelijkheid van het OM, waardoor de politieke eindverantwoordelijkheid bij de minister van Justitie ligt. Het College van procureurs-generaal stelt de minister alleen op de hoogte van voorgenomen onderzoek als het potentieel politiek gevoelige zaken betreft. Veel is dus afhankelijk van de inschatting van het college. Dit neemt niet weg dat ook de politieke leiding besef moet hebben van het politieke gevoel van haar ambtenaren en er desgewenst naar moet streven om dat te vergroten.

Het is onwenselijk om de Kamer een meer directe zeggenschap over het functioneren van de Rijksrecherche of een meer directe rol bij het toezicht op de Rijksrecherche te geven. Het normale overleg tussen Kamer en regering biedt voldoende gelegenheid om de werkwijze van de Rijksrecherche in algemene zin te bespreken. Vanwege de vertrouwelijke aard van individuele onderzoeken stelt Justitie de Kamer niet uit eigen beweging op de hoogte van onderzoeksrapporten. Uiteraard gebeurt dit wel als de Kamer hier expliciet om vraagt. Wellicht kan worden bekeken of Justitie meer initiatief kan tonen bij het informeren van de Kamer over sommige aspecten van belangrijke onderzoeken van de rijksrecherche, al moet ervoor worden gewaakt dat de Kamer met informatie wordt overvoerd. Eenzelfde redenering geldt voor de openbaarmaking van de jaarverslagen en meerjarenplannen; ook hiertegen bestaan bij voorbaat geen principiële bezwaren, maar informatievoorziening aan de Kamer dient gedoseerd te geschieden, opdat haar controlerende taak niet wordt ondermijnd. Overigens vormt de Rijksrecherche een onderdeel van de planning- en controlecyclus van Justitie, waarover aan de Kamer wordt gerapporteerd. Als onderdeel van het OM is de Rijksrecherche ook aan parlementaire controle onderhevig bij de verantwoording van het jaarverslag van het OM.

Op 15 februari 1999 zijn tussen Rijksrecherche en BVD afspraken gemaakt over overlegstructuren en, op hoofdlijnen, over taakafbakening. Medio mei zal hierover een vertrouwelijk overleg tussen de regering en de vaste commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten plaatsvinden.

Het zwartboek van de stichting Justitiële dwalingen is, ondanks een verzoek daartoe, nog niet aan de minister toegezonden.

De minister zegde toe de Kamer een afschrift te zenden van de brief inzake de afronding van de zaak-Wagt. De zaak-Von Henning is in handen van een zware commissie. Deze zal half mei een advies uitbrengen. De heer Von Henning is het eens met deze gang van zaken. Over de zaak-Lancée is aan de Kamer een brief gezonden.

Beleid op het gebied van corruptiebestrijding is, als onderdeel van de aanpak van financieel-economische criminaliteit, op dit moment in voorbereiding. De gedachte van een centraal meldpunt voor fraude- en corruptiezaken zal hierbij worden betrokken.

Bij de Rijksrecherche is geen sprake van subsidiariteit; deze dienst treedt bij bepaalde zaken, bijvoorbeeld corruptie door overheidsdienaren, automatisch op. De moeilijkheidsgraad van de zaak is hierbij niet van belang.

In de huidige organisatiestructuur van de Rijksrecherche is het beheer gecentraliseerd, waarbij het nemen van beslissingen over personele inzet aan unithoofden is gemandateerd. Deze constructie geldt voor 90% van de gevallen, slechts 10% van de inzet komt voor rekening van de directeur.

De suggestie om voor belastingambtenaren de mogelijkheid te scheppen om zelfstandig zaken aan de Rijksrecherche te melden, is interessant en verdient nader onderzoek. De Kamer zal schriftelijk worden geïnformeerd over de suggestie met betrekking tot regelmatig overleg tussen Rijksrecherche en integriteitsmedewerkers op de diverse departementen.

De minister toonde zich niet bereid tot een evaluatie van de reorganisatie van de Rijksrecherche, omdat er geen aanwijzingen bestaan dat die niet goed verloopt. Het is onbekend waarom van de klachtenregeling relatief weinig gebruik wordt gemaakt. Niet uitgesloten wordt dat de Rijksrecherche over het algemeen gewoon naar tevredenheid van de betrokkenen functioneert.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

Van Heemst

De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

De Cloe

De griffier van de vaste commissie voor Justitie,

Pe


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA), Apostolou (PvdA), Middel (PvdA), Van Heemst (PvdA), voorzitter, Dittrich (D66), ondervoorzitter, Rabbae (GroenLinks), Rouvoet (RPF), Van Oven (PvdA), O.P.G. Vos (VVD), Van Wijmen (CDA), Patijn (VVD), De Wit (SP), Ross-van Dorp (CDA), Niederer (VVD), Nicolaï (VVD), Halsema (GroenLinks), Weekers (VVD), Van der Staaij (SGP), Wijn (CDA) en Brood (VVD).

Plv. leden: Balkenende (CDA), Verhagen (CDA), Wagenaar (PvdA), Van Vliet (D66), Arib (PvdA), Duijkers (PvdA), Kuijper (PvdA), Albayrak (PvdA), Barth (PvdA), De Graaf (D66), Karimi (GroenLinks), Schutte (GPV), Santi (PvdA), Van den Doel (VVD), Rietkerk (CDA), Rijpstra (VVD), Marijnissen (SP), Buijs (CDA), Passtoors (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), De Vries (VVD), Van Walsem (D66), Eurlings (CDA) en Kamp (VVD).

XNoot
2

Samenstelling: Leden: Terpstra (VVD), Schutte (GPV), Te Veldhuis (VVD), ondervoorzitter, De Cloe (PvdA), voorzitter, Van den Berg (SGP), Van de Camp (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Van der Hoeven (CDA), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Dankers (CDA), Hoekema (D66), Rijpstra (VVD), Cornielje (VVD), Rehwinkel (PvdA), Luchtenveld (VVD), Wagenaar (PvdA), De Boer (PvdA), Duijkers (PvdA), Verburg (CDA), Rietkerk (CDA), Halsema (GroenLinks), Kant (SP) en Balemans (VVD).

Plv. leden: Van den Doel (VVD), Rouvoet (RPF), Van Beek (VVD), Zijlstra (PvdA), Ravestein (D66), Van Wijmen (CDA), Augusteijn-Esser (D66), Balkenende (CDA), Barth (PvdA), Gortzak (PvdA), Rabbae (GroenLinks), Wijn (CDA), Dittrich (D66), Cherribi (VVD), Nicolaï (VVD), Van Oven (PvdA), Brood (VVD), Apostolou (PvdA), Kuijper (PvdA), Belinfante (PvdA), Mosterd (CDA), Eurlings (CDA), Van Gent (GroenLinks), Poppe (SP) en Essers (VVD).

Naar boven