Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | 26084 nr. 2 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | 26084 nr. 2 |
Vastgesteld 12 januari 1999
De vaste commissie voor Justitie1 heeft over de nota inzake de taken en het functioneren van de rijksrcherche (kamerstuk 26 084, nr. 1) vragen aan de regering ter beantwoording voorgelegd. De vragen, alsmede de daarop op 12 januari 1999 gegeven antwoorden, zijn hieronder afgedrukt.
Kan nader worden ingegaan op de mogelijkheden om de democratische controle uit te oefenen op het functioneren van de rijksrecherche? (blz. 2)
Kan worden toegelicht hoe de verantwoordelijkheid van de Minister wordt ingevuld voor de rijksrecherche in het algemeen en voor specifieke onderzoeken in het bijzonder? (blz. 2)
Het Openbaar Ministerie is verantwoordelijk voor (het beleid ten aanzien van) de inzet van de rijksrecherche en voor het beheer van de rijksrecherche. Ook is het Openbaar Ministerie verantwoordelijk voor het verloop en de afdoening van ieder onderzoek van de rijksrecherche. Er is in dit opzicht geen verschil met de onderzoeken door de reguliere politie.
Ten aanzien van aanvragen tot een onderzoek door een departement ligt de situatie iets anders. Deze aanvragen leg ik voor aan het College van procureurs-generaal, dat beslist over de inzet. Na afronding van het onderzoek informeert het College mij over de uitkomsten van het onderzoek, alsmede over een eventuele strafrechtelijke vervolging.
Adviesrapportages die als nevenprodukt voortkomen uit onderzoeken stelt de rijksrecherche altijd ter beschikking van het Openbaar Ministerie, dat vervolgens beslist over de verdere gang van het rapport.
Ik draag hier als Minister van Justitie de politieke verantwoordelijkheid voor. Het College van procureurs generaal legt met het oog hierop, op mijn verzoek of op eigen initiatief, verantwoording af aan mij.
Naast deze mogelijkheid van democratische controle is er de mogelijkheid van een rechterlijke controle. Deze controle geldt niet alleen ten aanzien van rijksrecherchezaken die ter terechtzitting aanhangig worden gemaakt, maar – via de procedure van artikel 12 Wetboek van Strafvordering – ook ten aanzien van de zaken die door het Openbaar Ministerie worden afgedaan.
Volledigheidshalve wijs ik in dit verband ook nog op de mogelijkheid om tegen de rijksrecherche een klacht in te dienen. Deze klachten worden overeenkomstig de door mijn ambtsvoorgangster vastgestelde klachtenregeling (die afgeleid is van de klachtenregeling van het Korps landelijke politiediensten) afgehandeld.
Waarom wordt niet aangekoerst op een zelfstandige wettelijke basis voor en inkadering van de rijksrecherche? (blz. 2)
Op zichzelf beschouwd heeft de taak van de Rijksrecherche in hoofdstuk VII van de Politiewet (waarin de bijzondere ambtenaren van politie die de rijksrecherche vormen, genoemd worden) een juridische basis. Tezamen met de ministeriële circulaire d.d. 10 juli 1997 over de taken en inzetcriteria biedt dit mijns inziens voldoende juridische en beleidsmatige inkadering.
Kan nader worden ingegaan op de omvang van de mandatering van het College van PG's aan de gemachtigde PG, en op de doormandatering aan de directeur en unithoofden van de rijksrecherche? Op welke wijze en op welke niveaus wordt het (verloop van het) onderzoek van de rijksrecherche – dus los van de afdoening door het OM – achteraf geëvalueerd? (blz. 2)
Het College van procureurs-generaal beslist over verzoeken tot het instellen van een onderzoek door de rijksrecherche. De gemachtigd PG is voor de directeur rijksrecherche het eerste aanspreekpunt voor bespreking van rijksrecherchezaken met het College van procureurs-generaal. Hij evalueert namens het College, samen het de directeur rijksrecherche, beleidsmatig de inzet van de rijksrecherche. De gemachtigd PG beslist, namens het College, bij verschil van inzicht tussen de directeur rijksrecherche en de hoofdofficier van justitie. In spoedzaken beslist hij, namens het College, op een verzoek van mij tot het instellen van een rijksrechercheonderzoek. De gemachtigd PG bespreekt maandelijks de stand van zaken in rijksrechercheonderzoeken met de overige leden van het College.
De directeur rijksrecherche geeft op landelijk niveau uitvoering aan het vastgestelde beleid en prioriteitsstelling en draagt binnen de rijksrecherche eindverantwoordelijkheid voor de werkzaamheden van de rijksrecherche. Hij onderhoudt voor de rijksrecherche de contacten met het College van procureurs-generaal. De directeur rijksrecherche beslist, namens het College van procureurs-generaal, over de inzet van de rijksrecherche bij unitoverstijgende en/of extra capaciteit vergende zaken, alsmede in alle beleidsgevoelige aangelegenheden.
De unithoofden rijksrecherche geven in hun ambtsgebied uitvoering aan het vastgestelde beleid en prioriteitsstelling en zijn primair verantwoordelijk voor de werkzaamheden van de rijksrecherche in hun ambtsgebied. Zij beslissen in de reguliere zaken die daarin spelen, namens het College van procureurs-generaal, over de inzet van de rijksrecherche.
Het verloop van een onderzoek van de rijksrecherche vindt plaats onder verantwoordelijkheid van een hoofdofficier van justitie. Hij kan zich hierbij laten bijstaan door een officier van justitie. De hoofdofficier van justitie (of namens hem de officier van justitie) bespreekt het verloop van de zaak met een vaste regelmaat met de behandelend rijksrechercheurs. In bijzondere – veelal beleidsgevoelige – zaken legt de hoofdofficier van justitie, op eigen initiatief of op verzoek, de stand van zaken van het onderzoek periodiek aan het College van procureurs-generaal ter toetsing voor. In zoverre vindt er de facto een continue evaluatie plaats gedurende het verloop van het onderzoek. Een externe evaluatie op zaaksniveau vindt slechts plaats als het onderzoek daartoe aanleiding geeft. De rijksrecherche-inzet wordt beleidsmatig met vaste regelmaat geëvalueerd door de gemachtigd PG en de directeur rijksrecherche.
Heeft de overgang van de verantwoordelijkheid met betrekking tot het beheer van politie naar de minister van Binnenlandse Zaken invloed op de verantwoordelijkheidsrelatie tussen de minister van Justitie en de rijksrecherche? (blz. 2)
Met ingang van 1 januari 1998 is het College van procureurs-generaal, gelet op de zeer specifieke taakstelling van de rijksrecherche, belast met het beheer van de rijksrecherche. De beheersovergang van de reguliere politie naar de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties brengt hierin geen verandering.
Zijn de op basis van het onderzoek van AEF ingevoerde maatregelen geëvalueerd? Zo ja, functioneert de rijksrecherche naar behoren? (blz. 2)
Kunnen inmiddels wel «klachten bij de media over het functioneren van de rijksrecherche goed worden geplaatst»? Zo ja, tot welke reacties leidt dat? (blz. 7)
Een afzonderlijke evaluatie van de op basis van het onderzoek van AEF ingevoerde veranderingen heeft niet plaatsgehad. Wel wordt periodiek het functioneren van de rijksrecherche in z'n algemeenheid getoetst, onder andere in het kader van de jaarlijkse Planning & Controlronde van het College van procureurs-generaal met de directeur rijksrecherche en in het kader van de recente aanvraag voor formatieuitbreiding van de rijksrecherche (zie ook vraag 21). Voorts worden de onderzoeken geëvalueerd (zie ook vraag 4) Het aantal ingediende klachten over de rijksrecherche is nog steeds gering. Vanaf 1996 tot heden zijn 8 klachten ingediend. In de nota inzake de rijksrecherche van mijn ambtsvoorgangster die aanleiding was voor de gestelde vragen, is vermeld: «geluiden van enige tijd geleden in de media als dat er sprake zou zijn van vele klachten over de rijksrecherche kan ik dan ook op dit moment niet goed plaatsen». Gelet op het thans bekend zijnde aantal klachten sta ik achter deze opmerking. Mijn indruk over het functioneren van de rijksrecherche sluit aan op hetgeen mijn ambtsvoorgangster eerder aan de Kamer heeft bericht (Handelingen Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, aanhangsel 1291). Hiermee is uiteraard niet gezegd dat het reorganisatieproces van de rijksrecherche heeft geleid tot een feilloos werkende organisatie. Om die reden bevat de nota ook voorstellen, gericht op een verdere verbetering van de rijksrecherche.
Op welke wijze en welke termijn is de regering in staat een transparant systeem met resultaatmeting te ontwikkelen op basis waarvan er een goed inzicht ontstaat tussen in te zetten budgetten, taken en resultaten? (blz. 3)
Ik stel voorop dat de resultaten van de rijksrecherche moeilijk in harde criteria te vangen zijn. De rijksrecherche speelt een belangrijke rol bij de corruptiebestrijding bij de overheid, maar het succes daarvan wordt door vele andere betrokkenen en factoren bepaald. Niettemin moet getracht worden zo concreet mogelijk tot de meting van resultaten te komen. Het belangrijkste instrumentarium om de resultaten op kwaliteit, kwantiteit en effectiviteit te kunnen meten, wordt gevormd door de jaarlijkse Planning & Controlcyclus van het College van procureurs-generaal. Voorts ontwikkelt de rijksrecherche, met ondersteuning van AEF, een normering van zaken en prestatieindicatoren.
Deze middelen worden ingezet naast de gebruikelijke controle en toetsing door de gemachtigd PG (voor wat betreft de beleidsmatige inzet), door de (hoofd)officier van justitie (voor wat betreft de reguliere feiten- en strafrechtelijke onderzoeken) en door hoofdofficier van justitie, verbonden aan het Landelijk parket i.o. (voor wat betreft de inlichtingendienst van de rijksrecherche).
Bestaat het gevaar dat de verantwoordelijkheidsverdeling door de veelheid aan actoren diffuus tot competentiegeschillen in de gezagssfeer zal leiden? Hoe is de huidige praktijk in dezen? (blz. 3)
De circulaire taken en inzetcriteria rijksrecherche geeft exact aan wie waarvoor verantwoordelijk is. Competentieverschillen doen zich in de praktijk niet of nauwelijks voor. Overigens is het aantal actoren niet meer dan in andere vergelijkbare hiërarchische organisatorische verbanden. De slagvaardigheid van de rijksrecherche wordt in elk geval door het aantal actoren niet aangetast.
Waarom is het horen van TBS-gestelden na hun ongeoorloofde aanwezigheid een taak voor de rijksrecherche? (blz. 4)
Wat zijn de redenen van de groei van het horen TBS'ers van 42 naar 52 in 1997? (blz. 4)
De rijksrecherche hoort, op verzoek van het Ministerie van Justitie (Dienst Justitiële Inrichtingen), TBS-gestelden na een ongeoorloofde afwezigheid om aldus na te gaan wat de betrokkene in de tussentijd heeft gedaan en met wie hij contact heeft gehad. Dit kan immers van belang zijn voor zijn verdere behandeling.
Over de vraag of het horen van ontvluchte TBS'ers een taak moet blijven van de rijksrecherche vindt intern binnen het Openbaar Ministerie nog nadere studie plaats. Op basis van de resultaten van deze studie zal het College van procureurs-generaal mij op korte termijn adviseren over de vraag of deze taak bij de rijksrecherche dient te blijven of dat deze kan worden overgedragen naar een andere instantie. Er is geen directe oorzaak van de toename van het aantal verzoeken aanwijsbaar.
Blijven er corruptie-/fraudezaken liggen vanwege gebrek aan capaciteit? (blz. 4)
Los van de grote «dark-number»-problematiek bij corruptie- en fraudedelicten, heeft (ook) de rijksrecherche geen totaalzicht op wat er zich in Nederland op dit terrein afspeelt. Wel kan worden gesteld dat de rijksrecherche incidenteel geen onderzoek naar mogelijk geval van corruptie of fraude heeft kunnen instellen bij gebrek aan capaciteit.
Wordt de Minister van Justitie op de hoogte gesteld van voorgenomen onderzoek? Zo ja, is dat regel of uitzondering en welke criteria gelden daarvoor? (blz. 4)
Ik word als Minister van Justitie niet stelselmatig op de hoogte gesteld van een voorgenomen onderzoek. Dit gebeurt slechts bij onderzoeken waarbij het College van oordeel is dat er sprake is van risico's in beleidsmatige of publicitaire zin en bij onderzoeken die op verzoek van een departement worden ingesteld.
Hoe ver reikt het taakgebied van de rijksrecherche inzake de integriteit van de overheidsorganisaties? In hoeverre overlapt de taak van de rijksrecherche ten aanzien van de integriteit van de overheid de werkzaamheden van de reguliere politiekorpsen? (blz. 4)
Bestaat het gevaar dat de interne bureaus bij de politie zich te veel op het terrein van de rijksrecherche gaan begeven (de cijfers lijken deze veronderstelling in elk geval niet tegen te spreken)? (blz. 4)
De hoofdofficier van justitie is bekend met alle interne onderzoeken en onderzoeken van de rijksrecherche. Het is juist zijn taak om te bewaken of de interne onderzoeksbureaus van de politie niet ingezet worden op het taakgebied van de rijksrecherche. Hij kan, waar nodig, voor verdere afstemming zorgen. De concrete inzetcriteria van de rijksrecherche als opgenomen in de circulaire inzet en taken rijksrecherche zorgen voor een heldere taakafbakening tussen reguliere korpsen en rijksrecherche. Met betrekking tot de naleving van de circulaire is er sprake van een groeiproces.
Ten aanzien van de integriteit heeft de rijksrecherche in eerste instantie een rol in de repressieve fase ten aanzien van alle (semi) overheidsinstanties («er is een inbreuk op de integriteit geweest die onderzocht moet worden»), terwijl de rol van de regiokorpsen zich in eerste instantie concentreert op de preventieve fase binnen de politie («hoe is een inbreuk op de integriteit te voorkomen?»). Dit laatste neemt niet weg dat de bureaus interne onderzoeken in bepaalde gevallen wel – repressieve – onderzoeken kunnen verrichten. De circulaire taken en inzetcriteria rijksrecherche staat dit ook toe (vgl. paragraaf 4.2.2. van de circulaire). In dat geval is er geen sprake van een overlap. Bureaus interne onderzoeken en de rijksrecherche verrichten immers niet los van elkaar onderzoek naar hetzelfde voorval. Wel kan besloten worden tot een gezamenlijk onderzoek van een bureau interne onderzoeken en de rijksrecherche. Ik wijs er in dit verband op dat er sprake is van een toenemend overleg tussen politie, rijksrecherche en Openbaar Ministerie over de te volgen strategie
Wat verklaart de afname van het aantal onderzoeken? (blz. 4)
De toename van verhoudingsgewijs meer complexere, langduriger onderzoeken en de taakafbakening tussen de reguliere korpsen en rijksrecherche heeft geleid tot een afname van het totaal aantal onderzoeken.
Hoeveel zaken en terzake van welke feiten worden tot een «goed» einde gebracht en in hoeveel zaken wordt besloten tot een sepot of een niet verdere vervolging? (blz. 4)
Tot welke afdoening hebben de onderzoeken geleid? Kan met name worden aangegeven hoeveel afgesloten fraude-/corruptie-onderzoeken tot een strafzaak hebben geleid en in welk aantal van die zaken het tot een veroordeling is gekomen? (blz. 4)
Op basis van voorlopige cijfers over de periode 1 januari 1997 tot 15 oktober 1998 kan als volgt worden samengevat wat het vervolg is geweest op rijksrechercheonderzoeken.
In circa 7% vond een strafrechtelijke vervolging (dagvaarding, transactie, veroordeling) plaats. In 10% werd een disciplinaire maatregel opgelegd. In 50% van de onderzoeken werden geen gronden geconstateerd om strafrechtelijke vervolging in te stellen of een disciplinaire maatregelen op te leggen waarbij in een aantal gevallen tevens kon worden vastgesteld dat de beschuldigingen ongegrond waren. Sommige van deze onderzoeken hebben wel aanleiding gegeven om procedures en/of werkafspraken opnieuw te bezien. In 33% in het onderzoek nog niet afgerond of is nog geen beslissing genomen.
Afgezet tegen de aard van het delict ziet het beeld er als volgt uit:
Aard afdoening → Aard delict ↓ | Strafrechtelijke vervolging (7%) | disciplinaire maatregel (10%) | geen strafrechtelijke vervolging of disciplinaire maatregelen of nog geen beslissing (83%) |
---|---|---|---|
Corruptie | 20% | 27% | 12% |
Fraude | 8% | 14% | 5% |
Vermogensdelicten | 20% | 19% | 13% |
Mishandeling | 24% | 8% | 11% |
Schending van ambtsgeheimen | 8% | 9% | |
Drugsdelicten | 4% | ||
Schietincidenten | 8% | 8% | |
Overlijden gedetineerde | 19% | ||
Overige feiten | 28% | 16% | 19% |
TOTAAL | 100% | 100% | 100% |
De afdoeningen van de corruptie-fraudeonderzoeken kunnen als volgt samengevat worden:
disciplinaire maatregel | veroordeling | dagvaarding | transactievoorstel | |
---|---|---|---|---|
corruptie-fraudeonderzoeken (totaal 60) | 15 | 2 | 4 | 1 |
Op welke wijze worden bevindingen in concrete fraude-/corruptiezaken omgezet in beleidsmatige aanbevelingen met betrekking tot wetgeving en procedures?
Gebeurt dat ook? (blz. 4)
Indien de onderzoeksresultaten van de rijksrecherche of de evaluatie van een onderzoek daar aanleiding toe geven, rapporteert de rijksrecherche over mogelijk achtergelegen oorzaken van corruptie- en fraudezaken en worden aanbevelingen gedaan om het risico van herhaling tot een minimum te beperken. Het Openbaar Ministerie beoordeelt deze aanbevelingen en draagt, waar nodig en mogelijk, zorg voor een adequaat vervolg.
Wat is de gemiddelde looptijd van uitgevoerde corruptie-/fraude-onderzoeken? Neemt die looptijd toe of af? Wordt een norm gehanteerd voor de duur waarbinnen een dergelijk onderzoek zou moeten zijn afgesloten? (blz. 4)
De gemiddelde looptijd van uitgevoerde corruptie-/fraude-onderzoeken is 98 dagen, gerekend vanaf de startdatum van het onderzoek tot de inzending van het proces-verbaal naar het Openbaar Ministerie.
Ieder onderzoek staat wat betreft omvang en complexiteit op zichzelf. Een norm voor de duur waarbinnen een onderzoek zou moeten zijn afgesloten, valt daarom niet of nauwelijks te geven. Wel spreken (hoofd)officier van justitie en rijksrechercheurs bij de start van ieder onderzoek streeftermijnen af die zijn gebaseerd op het op dat moment te verwachten verloop van het onderzoek. Daarnaast onderzoekt de directeur rijksrecherche, met steun van AEF (zie in dit verband het antwoord op vraag 7) of vanuit de in ontwikkeling zijnde bedrijfsgegevens van de rijksrecherche op specifieke onderdelen die op zichzelf geen relatie hebben met de omvang en complexiteit van een onderzoek (vgl. norm over termijn tussen laatste verhoor en inzending van het proces-verbaal aan het Openbaar Ministerie) tijdnormeringen kunnen worden gegenereerd.
Hoe is te ramen welke toename kan optreden bij fraude-/corruptiezaken? (blz. 4)
Er is in het verleden op wetenschappelijke basis getracht de omvang van fraude en corruptie in Nederland in kaart te brengen. Dit heeft echter geen duidelijk beeld opgeleverd. Op basis van indicaties en aannames mag er evenwel vanuit gegaan worden dat het aantal gevallen van fraude en corruptie in de nabije toekomst zeker niet zal afnemen. Een verantwoorde raming kan ik op dit moment niet geven.
Is het advies van het College van procureurs-generaal over de uitbreiding van de huidige bezetting, nodig om adequaat de taken te kunnen uitoefenen, al bekend? Kan de Kamer daarvan een afschrift ontvangen? Neemt de regering het advies over? Zo nee, waarom niet? (blz. 5)
In overleg met de gemachtig PG is besloten het verzoek tot formatieuitbreiding een nadere onderbouwing door de rijksrecherche behoeft. In het voorjaar van 1999 hoop ik tot nadere besluitvorming in deze te kunnen overgaan.
Wanneer bestaat duidelijkheid over het eventuele weghalen van taken bij de rijksrecherche? Ligt het in de bedoeling de hele bijstandstaak weg te halen bij de rijksrecherche? Hoeveel capaciteit valt daardoor vrij? Waar worden deze taken ondergebracht? (blz. 5)
Welke recherchetaken zouden aan de politieregio's kunnen worden overgedragen vanwege ondercapaciteit? Hoeveel personeel zou dan meegaan naar de politieregio's? Neemt de druk bij de politieregio's niet nog meer toe? (blz. 5)
Omtrent de vraag of deze taken zouden kunnen overgaan volgt nog nader overleg met het College van procureurs-generaal. Over het horen van ontvluchte TBS'ers vindt intern binnen het Openbaar Ministerie nadere studie plaats.
Afhankelijk van de resultaten van overleg en studie wordt beslist of de taken bij de rijksrecherche dient te blijven of dat deze kunnen worden overgedragen naar een andere instantie.
Wat zijn de semi-overheidsonderdelen waarvoor de rijksrecherche kan worden ingezet (zie circulaire op blz. 2)? Kan de rijksrecherche ook buiten de (semi) overheid worden ingezet? (blz. 5)
Onder semi-overheidsonderdelen als bedoeld in de richtlijn worden bedoeld die private instellingen, waarbij of waarvoor ambtenaren als bedoeld in artikel 44 Wetboek van strafrecht werkzaam zijn. In dit verband kan onder meer gedacht worden aan de conducteurs, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar bij de Nederlandse Spoorwegen.
De rijksrecherche kan ook buiten de (semi-) overheid worden ingezet. De rijksrechercheurs hebben immers algemene opsporingsbevoegdheid. Gelet op de circulaire taken en inzetcriteria rijksrecherche zal daarvoor niet snel gekozen worden. Wel kan tijdens een rijksrechercheonderzoek blijken dat niet-ambtenaren betrokken zijn bij de feiten waarvan de ambtenaar wordt verdacht. In die gevallen kan er uit een oogpunt van efficiency voor gekozen worden dat de rijksrecherche, al dan niet tezamen met de regulier politie, ook de gedragingen van de niet-ambtenaren onderzoekt (vgl. een corruptie-onderzoek waarin een aannemer een rol heeft gespeeld). Ook kan er om opsporingstactische redenen voor gekozen worden een onderzoek niet te starten op een ambtenaar, maar op een niet-ambtenaar wanneer verwacht wordt dat zo'n onderzoek juist meer of sneller belastend materiaal tegen de ambtenaar oplevert.
Wie zijn het bevoegd gezag (waaraan informatie van de ID «onverwijld wordt voorgelegd» en wie treden als zodanig op in situaties waarin de informatie op hetzelfde bevoegd gezag betrekking heeft? (blz. 6)
Namens het College van procureurs-generaal oefent de hoofdofficier van justitie van het landelijk parket i.o. het dagelijks gezag uit over de inlichtingendienst van de rijksrecherche.
In het geval dat zachte informatie betrekking heeft op het landelijk parket zelf, wijst het College voor de behandeling van die informatie een andere hoofdofficier aan.
Wat is de mate van informatieverstrekking over integriteitsdelicten van Criminele Inlichtingendiensten aan de ID (inlichtingendienst) rijksrecherche. Volstaat de wijziging van de CID-regeling of oordeelt de Minister van Justitie nadere richtlijnen noodzakelijk? (blz. 6)
Vooropgesteld zij dat de criminele inlichtingendiensten slechts één bron zijn waarmee de inlichtingendienst van de rijksrecherche wordt gevoed over (mogelijke) integriteitsdelicten. Na een aanvankelijke periode van onwennigheid en onduidelijkheid bij de korpsen en regionale criminele inlichtingendiensten groeit de samenwerking met de ID rijksrecherche. In het kader van het bij de Kamer aanhangig zijnde wetsontwerp politieregisters is er zekerheidshalve wel voor gekozen de opslag van informatie over mogelijke integriteitsschendingen nader te regelen. Om die reden is daarin vastgelegd dat de criminele inlichtingendiensten de verplichting hebben om informatie over integriteitsdelicten te verstrekken aan de inlichtingendienst van de rijksrecherche. Nadere richtlijnen zijn voorshands niet nodig.
Waarom worden rijksrecherche-onderzoeken niet openbaar gemaakt? Waarom werd het rijksrecherche-onderzoek naar de CID in Kennemerland wel openbaar gemaakt? Welke bewindspersoon is hiervoor verantwoordelijk? (blz. 7)
De vraag of rapporten en processen-verbaal van de rijksrecherche openbaar gemaakt kunnen worden, wordt beantwoord aan de hand van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB). Ingevolge de WOB blijft informatieverstrekking achterwege indien de artikelen 10 en 11 van deze wet zich daartegen verzetten. Als algemene lijn kan worden aangehouden dat de processen-verbaal van de rijksrecherche niet openbaar gemaakt worden in verband met de relatieve weigeringsgronden, genoemd in artikel 10, tweede lid, onder c (belang van de opsporing en vervolging), d (belang van inspectie, controle en toezicht door overheidsorganen) en e (bescherming persoonlijke levenssfeer). De rapportages van de rijksrecherche zijn bedoeld voor intern gebruik. Over de daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen van ambtenaren van de rijksrecherche wordt op grond van artikel 11, lid 1 van de WOB geen informatie verstrekt.
Het rapport over het onderzoek van de rijksrecherche naar de RCID-Kennemerland is wel openbaar gemaakt. In het kader van de rapportages van de Commissie Wierenga en van de Parlementaire Enquetecommissie Opsporingsmethoden achtten mijn ambtsvoorgangster en de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken dit opportuun. Overigens is de rijksrecherche bij het verrichten van dit onderzoek vanaf de start uitgegaan van openbaarmaking, gelet op de enorme publicitaire belangstelling die haar onderzoek ondervond.
Zou de reden voor het niet volgen van de regulier klachtenregeling kunnen zijn het feit dat die regeling niet voldoet? (blz. 7)
De klachtenprocedure van de rijksrecherche is conform die van het Korps landelijke politiediensten en een aantal andere regiokorpsen en opgesteld met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk X van de Politiewet. Ik heb geen signalen ontvangen dat deze regeling niet voldoet.
Op basis van welke objectieve wegingsfactoren stelt u prioriteiten in onderzoeken? (blz. 7)
De wegingsfactoren zijn de volgende: beleidsgevoeligheid, slagingskans van het onderzoek en reikwijdte/impact van te onderzoeken zaak.
Kunt u de weergegeven projecten genoemd in onderdeel 7 voorzien van een tijdpad en aangeven wanneer er tussen- en eindprodukten te verwachten zijn? (blz. 8)
De vijf genoemde projecten zijn reeds geïmplementeerd.
Met betrekking tot de circulaire «Taken en inzetcriteria» is de vraag wat de betekenis/toegevoegde waarde is van «op zichzelf staande feitenonderzoeken»?
Kunnen voorbeelden worden gegeven van «het politiek belang» dat aanwezig kan zijn (circulaire onderdeel 6.1.)?
Met «politiek belang» wordt gedoeld op het feit dat een aanvraag voor een rijksrechercheonderzoek betrekking kan hebben op en/of raakvlakken kan hebben met zaken die op dat moment actueel zijn in de politiek en de resultaten van het onderzoek mogelijk politie consequenties kan hebben voor de verantwoordelijke bewindspersoon. Het is dan verstandig dat niet alleen het unithoofd de inzetbeslissing neemt. Als voorbeeld kan genoemd worden het onderzoek naar de «Bijlmerramp» (witte pakken), het onderzoek naar het lekken van het rapport «Bakkenist» en verkrachting van een Ecuadoriaanse vrouw op Schiphol door een lid van de Koninklijke Marechaussee.
Kan worden toegelicht waarom beschuldigingen met betrekking tot fraude aan het adres van (oud)bestuurders in Den Helder en Rijswijk niet door de rijksrecherche zijn onderzocht?
Ten aanzien van de mogelijke fraude bij het indienen van declaraties door de voormalig burgemeester uit Den Helder en de hiermee verband houdende aangifte van ambtsdwang tegen de huidige burgemeester en tegen een wethouder uit Den Helder is de toenmalige hoofdofficier van justitie reeds op basis van de stukken die beschikbaar waren tot de conclusie gekomen dat er geen sprake van een redelijke vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. Om die reden heeft zij de rijksrecherche geen opdracht gegeven tot het instellen van een nader onderzoek.
De beschuldiging van fraude die gepleegd zou zijn door de burgemeester van Rijswijk was voor het tijdstip van publicatie reeds voorgelegd aan een ambtenaar van de provincie. Deze ambtenaar heeft geconcludeerd dat de toegepaste declaratiemethode viel binnen de door de provincie en gemeente gehanteerde norm. Gelet hierop was er in dit geval voor de rijksrecherche ook geen aanleiding meer voor een feiten onderzoek of voor een strafrechtelijk onderzoek.
Samenstelling: Leden: Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA), Apostolou (PvdA), Middel (PvdA), Van Heemst (PvdA), voorzitter, Dittrich (D66), ondervoorzitter, Rabbae (GL), Rouvoet (RPF), Van Oven (PvdA), O. P. G. Vos (VVD), Van Wijmen (CDA), Patijn (VVD), De Wit (SP), Ross-van Dorp (CDA), Niederer (VVD), Nicolaï (VVD), Halsema (GL), Weekers (VVD), Van der Staaij (SGP), Wijn (CDA), Brood (VVD).
Plv. leden: Balkenende (CDA), Verhagen (CDA), Wagenaar (PvdA), Van Vliet (D66), Arib (PvdA), Duijkers (PvdA), Kuijper (PvdA), Albayrak (PvdA), Barth (PvdA), De Graaf (D66), Karimi (GL), Schutte (GPV), Santi (PvdA), Van den Doel (VVD), Rietkerk (CDA), Rijpstra (VVD), Marijnissen (SP), Buijs (CDA), Passtoors (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Oedayraj Singh Varma (GL), De Vries (VVD), Van Walsem (D66), Van der Hoeven (CDA), Kamp (VVD).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26084-2.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.